ECLI:NL:RBNNE:2024:746

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/17/185901 / HA ZA 22-181
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van een aannemingsovereenkomst en onrechtmatig handelen

In deze zaak vordert Park De Zeegser Duinen B.V. (PDZD) schadevergoeding van Beheer c.s., bestaande uit Beheer B.V. en [A], als bestuurders van Moduluxe B.V. PDZD stelt dat Moduluxe tekortgeschoten is in de nakoming van hun aannemingsovereenkomsten, wat heeft geleid tot schade voor PDZD. De rechtbank heeft vastgesteld dat Moduluxe niet in staat was om haar verplichtingen na te komen, wat resulteerde in een ontbinding van de overeenkomst door PDZD. De rechtbank oordeelt dat Beheer c.s. als (indirect) bestuurders van Moduluxe onrechtmatig hebben gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de financiële gang van zaken en door geen adequate administratie bij te houden. Dit heeft geleid tot een situatie waarin Moduluxe niet in staat was om haar verplichtingen jegens PDZD na te komen. De rechtbank concludeert dat Beheer c.s. persoonlijk een ernstig verwijt treft en hen hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schade die PDZD heeft geleden. De vordering van PDZD tot schadevergoeding wordt toegewezen, waarbij de schade op te maken bij staat zal zijn. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan PDZD.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/185901 / HA ZA 22-181
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
PARK DE ZEEGSER DUINEN B.V.,
gevestigd te Zeegse,
eisende partij,
advocaat: mr. R.P. van Boven te Assen,
tegen

1.MODULUXE BEHEER B.V.,

gevestigd te Makkum,
2.
[A],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘PDZD’. Gedaagden worden aangeduid als ‘Beheer’ en ‘ [A] ’, en gezamenlijk worden zij ‘Beheer c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PDZD is een vennootschap die zich richt op de ontwikkeling van het recreatiepark ‘Park De Zeegser Duinen’. Dit park is gelegen aan de Schipborgerweg 19 te Zeegse. De heer [B] (hierna: [B] ) is middellijk bestuurder van PDZD.
2.2.
PDZD heeft in het kader van de ontwikkeling van het park vijftig kavels te koop aangeboden. Met de kopers heeft PDZD een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten. De overeenkomsten hielden in dat PDZD een kavel (een appartementsrecht) overdroeg aan de koper en dat PDZD zich jegens de koper verbond om op de kavel een recreatiewoning te bouwen.
2.3.
Op 27 september 2019 heeft PDZD – nadat haar eerdere aannemer failliet was verklaard – een (kader)overeenkomst gesloten met Moduluxe B.V. (hierna: Moduluxe). De overeenkomst hield onder meer in dat Moduluxe als aannemer diende te zorgen voor de bouw en afbouw van de recreatiewoningen op het park van PDZD.
2.4.
PDZD heeft Moduluxe op basis van de genoemde (kader)overeenkomst afzonderlijke opdrachten gegeven tot de bouw of afbouw van in totaal 35 recreatiewoningen. Voor elk van deze woningen is een afzonderlijke aanneemsom afgesproken. De aanneemsom voor een woning diende op grond van de overeenkomst van 27 september 2019 voldaan te worden in zes termijnen (artikel 6.2 overeenkomst). De eerste termijn van 10% van de aanneemsom was verschuldigd onmiddellijk na de opdracht tot de bouw van de betreffende recreatiewoning. De zesde en laatste termijn was verschuldigd dertig dagen na oplevering van de woning.
2.5.
Beheer (gedaagde sub 1) was bestuurder van Moduluxe. De andere bestuurders van Moduluxe waren Nessersluis B.V. (een vennootschap van de heer [C] ) en [D] Holding B.V. (een vennootschap van de heer. [D] (hierna: [D] )). De drie bestuurders hielden elk 1/3 van de aandelen in Moduluxe. Moduluxe is opgericht op 16 mei 2019.
2.6.
[A] (gedaagde sub 2) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Beheer (gedaagde sub 1). [A] was zodoende indirect bestuurder en indirect aandeelhouder van Moduluxe. [A] is ook direct of indirect bestuurder en/of aandeelhouder van diverse andere vennootschappen, waaronder Hotel De Vigilante B.V., Dex Aalsmeer B.V., Makkum Vastgoed B.V. en [E] Experience B.V. [A] is verder bestuurder van Ursemmerhof B.V. De laatstgenoemde vennootschap ontwikkelt een recreatiepark in Ursem.
2.7.
Moduluxe is na het sluiten van de overeenkomst van 27 september 2019 gestart met de bouw en afbouw van recreatiewoningen voor PDZD.
2.8.
Moduluxe heeft voor haar werkzaamheden tussentijds facturen gestuurd aan PDZD. De facturatie vanuit Moduluxe werd verzorgd door een administrateur die werkzaam was bij Hotel De Vigilante, de heer [F] (hierna: [F] ). [F] verzorgde ook
– geheel dan wel gedeeltelijk – de administratie van Moduluxe.
2.9.
Op 4 oktober 2021 heeft [D] namens Moduluxe aan PDZD bericht dat Moduluxe niet de financiële middelen had die nodig waren om de werkzaamheden voor PDZD voort te zetten. Moduluxe had op dat moment 17 van de 35 recreatiewoningen nog niet voltooid. De aanneemsom voor deze 17 woningen bedroeg in totaal € 3.091.595,37 (exclusief btw). De werkzaamheden voor de 18 andere woningen waren wel voltooid. Voor die 18 woningen heeft PDZD in totaal € 2.065.434,50 (inclusief btw) aan Moduluxe voldaan.
2.10.
Op 5 oktober 2021 vond een bespreking plaats tussen PDZD en Moduluxe. In deze bespreking liet Moduluxe aan PDZD weten dat zij ‘leeg’ was en dat zij niet meer kon presteren.
2.11.
Op 7 oktober 2021 heeft PDZD per brief aan Moduluxe bericht dat zij de tussen deze partijen gesloten overeenkomsten ontbindt wegens toerekenbaar tekortschieten van Moduluxe. PDZD heeft daarbij vermeld dat zij de schade die zij door het tekortschieten van Moduluxe lijdt, vooralsnog begroot op circa € 750.000,00.
2.12.
Op 14 oktober 2021 heeft Moduluxe per brief aan PDZD bericht dat Moduluxe de ontbinding van de overeenkomsten accepteert. De brief vermeldt dat Moduluxe zich voor wat betreft de door PDZD gestelde aansprakelijkheid en schade, alle rechten voorbehoudt.
2.13.
Beheer is per 29 oktober 2021 geen bestuurder meer van Moduluxe. Beheer heeft op 29 oktober 2021 haar aandelen in Moduluxe overgedragen aan [D] Holding B.V. Nessersluis B.V. was sinds 12 februari 2021 al geen bestuurder en geen aandeelhouder meer van Moduluxe. [D] Holding B.V. is nu enig bestuurder en enig aandeelhouder van Moduluxe.
2.14.
De 17 recreatiewoningen die Moduluxe onvoltooid had gelaten, zijn in opdracht van PDZD afgebouwd door een andere aannemer, de heer [G] .
2.15.
Op 3 november 2021 heeft Moduluxe een brief gezonden aan PDZD waarin zij schrijft dat haar financiële problemen (mede) ontstaan zijn doordat PDZD al langere tijd de facturen van Moduluxe niet of niet tijdig voldeed. In de brief is verder onder meer vermeld dat de financiële problemen van Moduluxe (mede) te wijten zijn aan de sterk gestegen bouwkosten en aan de maatregelen die nodig waren vanwege de coronapandemie.
2.16.
Op 7 februari 2022 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [A] , [B] (als indirect bestuurder van PDZD) en de advocaten van [A] en van [B] . PDZD heeft daarbij verlangd dat openheid werd gegeven over de financiële gang van zaken bij Moduluxe. Naar aanleiding van die bespreking zijn aan PDZD verstrekt:
  • de bankmutaties van Moduluxe over de periode 16 augustus 2019 t/m 30 november 2021;
  • de facturen gericht aan Moduluxe vanaf het jaar 2020.
In een later stadium zijn aan PDZD verstrekt 86 inkoopfacturen van Moduluxe uit 2019.
2.17.
PDZD heeft op basis van de verstrekte bankmutaties een overzicht opgesteld van de gelden die Moduluxe ontving in de periode van 16 augustus 2019 t/m 30 november 2021. Volgens het overzicht is 89,5% van de gelden die Moduluxe in die periode ontving, afkomstig van PDZD. Moduluxe ontving ook betalingen van zeven andere partijen. Vijf van die zeven partijen zijn vennootschappen waarin [A] direct of indirect een aandelenbelang heeft of waarvan hij middellijk of onmiddellijk bestuurder is. Dit betreft de partijen: Hotel De Vigilante B.V., Ursemmerhof B.V., Dex Aalsmeer B.V., Makkum Vastgoed B.V. en [E] Experience B.V. Het overzicht van PDZD is als volgt:
2.18.
PDZD heeft Beheer c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij geleden zou hebben door, kort gezegd, onrechtmatig handelen van Beheer c.s. als (middellijk) bestuurder van Moduluxe. Beheer c.s. heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.De vordering

3.1.
PDZD vordert, naar de rechtbank begrijpt, – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Beheer en [A] als bestuurder en indirect bestuurder van Moduluxe, jegens PDZD onrechtmatig gehandeld hebben en dat hen in dat kader een persoonlijk ernstig verwijt treft;
Beheer c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 840.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
Beheer c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten met de nakosten.
3.2.
Beheer c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Standpunt van PDZD
4.1.
PDZD legt aan haar vordering ten grondslag dat Beheer c.s. als (middellijk dan wel onmiddellijk) bestuurder van Moduluxe jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft. PDZD neemt hiervoor als vertrekpunt dat Moduluxe jegens haar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, waarna zij (PDZD) de overeenkomst heeft ontbonden. Moduluxe biedt echter geen verhaal voor de schade die PDZD geleden heeft en waarvoor Moduluxe jegens PDZD aansprakelijk is. De omstandigheid dat Moduluxe ‘leeg’ blijkt te zijn, komt op het conto van de (indirect) bestuurders, waaronder Beheer c.s., en dat handelen is grond voor bestuurdersaansprakelijkheid, aldus PDZD. Volgens PDZD heeft Moduluxe werkzaamheden verricht voor vennootschappen waarvan [A] direct of indirect bestuurder en/of aandeelhouder was, dit zonder dat Moduluxe voor die werkzaamheden een reële vergoeding ontving. Moduluxe heeft van die werkzaamheden ook geen adequate administratie bijgehouden, dit terwijl er bij die werkzaamheden (deels) gebruik werd gemaakt van dezelfde materialen en van dezelfde onderaannemers als bij de werkzaamheden voor PDZD. Ook voor het overige heeft Moduluxe niet voldaan aan haar administratieplicht. Dit alles heeft ertoe geleid dat de bedragen die PDZD aan Moduluxe betaalde, feitelijk gebruikt werden voor de uitvoering van werkzaamheden voor gelieerde vennootschappen. Moduluxe heeft ook € 257.660,25 betaald aan haar bestuurder en aandeelhouder [D] Holding B.V. en aan een vennootschap die gelieerd is aan de echtgenote van [D] ( [H] Compotech SRL). Voor die betalingen bestond geen deugdelijke grond. Moduluxe heeft verder ruim € 90.000,00 betaald aan de eenmanszaak [K] , dit terwijl [K] voor het project van PDZD slechts circa 40 uur werk heeft verricht. Moduluxe had in oktober 2021 zodoende geen financiële middelen meer voor het afronden van het project van PDZD. Moduluxe kon om die reden de bouw van de recreatiewoningen niet voltooien. Zij is daarmee (toerekenbaar) tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens PDZD, maar biedt door toedoen van haar (indirect) bestuurder(s), waaronder Beheer c.s., geen verhaal voor de schade die PDZD als gevolg daarvan lijdt. Beheer c.s. heeft met dat alles onrechtmatig gehandeld jegens PDZD. Beheer c.s. heeft namelijk (onder meer) toegelaten en bewerkstelligd dat Moduluxe haar middelen (met name bestaande uit de betalingen van PDZD op grond van de overeenkomst met Moduluxe) inzette voor projecten van vennootschappen die gelieerd zijn aan Beheer c.s., waardoor Moduluxe niet in staat was om de werkzaamheden voor PDZD te voltooien. Moduluxe heeft van haar werkzaamheden ook geen afdoende administratie bijgehouden. Beheer c.s. treft als (indirect) bestuurder van Moduluxe ook een persoonlijk ernstig verwijt en zij is daarom aansprakelijk voor de schade die PDZD geleden heeft. Deze schade bedraagt in totaal circa € 1,2 miljoen. PDZD vordert vooralsnog alleen vergoeding van schade die een gevolg is van de omstandigheid dat het bedrag dat PDZD aan Moduluxe betaald heeft, hoger is dan het bedrag dat correspondeert met de gerealiseerde stand van het werk. PDZD vordert zodoende betaling van € 840.000,00, te vermeerderen met rente, aldus telkens PDZD.
Standpunt van Beheer c.s.
4.2.
Volgens Beheer c.s. zijn de verwijten van PDZD onterecht. Beheer c.s. betoogt dat Moduluxe in de financiële problemen kwam (mede) doordat PDZD de facturen niet of niet tijdig betaalde. Zo heeft PDZD van de bedragen die Moduluxe in de periode van 31 mei 2021 t/m 30 september 2021 aan haar gefactureerd heeft, € 426.981,63 onbetaald gelaten. PDZD is, aldus Beheer c.s., bovendien tekortgeschoten door zelf, buiten Moduluxe om, opdrachten te geven aan onderaannemers van Moduluxe. Verder heeft PDZD een aantal recreatiewoningen verhuurd vóórdat deze woningen aan PDZD waren opgeleverd. Daarmee heeft PDZD de afronding van de werkzaamheden belemmerd. Bovendien heeft [B] , de indirect bestuurder van PDZD, werkzaamheden aan zijn privéwoning laten uitvoeren door een onderaannemer van Moduluxe. Ook dit heeft de belangen van Moduluxe geschaad, mede omdat de onderaannemer bij die werkzaamheden gebruikmaakte van materialen die al betaald waren door Moduluxe. Moduluxe heeft slechts in beperkte mate werkzaamheden verricht voor vennootschappen die gelieerd zijn aan [A] . Voor die werkzaamheden heeft Moduluxe bovendien een adequate vergoeding ontvangen. Van schending van de administratieplicht was geen sprake. Van onrechtmatig handelen jegens PDZD was evenmin sprake, en in elk geval treft Beheer c.s. geen persoonlijk ernstig verwijt. De vordering van PDZD dient dan ook te worden afgewezen, aldus telkens Beheer c.s.
Vordering op Moduluxe
4.3.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of PDZD, zoals zij stelt, een vordering heeft op Moduluxe wegens tekortschieten van Moduluxe in de nakoming van de overeenkomsten. PDZD legt immers aan haar vordering ten grondslag dat Beheer c.s. aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad omdat zij als (indirect) bestuurder van Moduluxe de situatie heeft laten ontstaan waarin Moduluxe niet in staat was om aan haar verplichtingen jegens PDZD te voldoen en waarin Moduluxe ook geen verhaal biedt.
4.4.
Vast staat dat Moduluxe op 4 en 5 oktober 2021 aan PDZD heeft laten weten dat zij wegens een gebrek aan financiële middelen niet meer kon presteren (zie hierboven, onder 2.9 en 2.10). Volgens PDZD was daarmee duidelijk dat Moduluxe (toerekenbaar) tekortschoot in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. Dit betoog van PDZD slaagt. PDZD wijst er terecht op dat zij uit de mededelingen van Moduluxe van 4 en 5 oktober 2021 moest afleiden dat Moduluxe niet in staat zou zijn de bouw van de resterende recreatiewoningen te voltooien. Daarmee stond vast dat Moduluxe tekortschoot in de nakoming van haar contractuele verplichtingen tegenover PDZD. Aangenomen moet worden dat Moduluxe daarmee, zoals PDZD stelt, ook in verzuim verkeerde (vergelijk artikel 6:83 aanhef en sub c BW). Beheer c.s. heeft weliswaar tot haar verweer aangevoerd dat die tekortkoming, anders dan PDZD heeft betoogd, niet toerekenbaar is aan Moduluxe, maar dit verweer slaagt niet zoals hierna zal worden uitgelegd. Daarbij is van belang dat het niet kunnen presteren als gevolg van een gebrek aan financiële middelen, in beginsel voor rekening en risico van de schuldenaar komt (in dit geval dus Moduluxe).
4.5.
Beheer c.s. betoogt dat de financiële problemen van Moduluxe juist (mede) te wijten waren aan PDZD. Zo heeft PDZD volgens Beheer c.s. een aantal facturen van Moduluxe ten onrechte onbetaald gelaten. Bovendien zou Moduluxe benadeeld zijn doordat PDZD zelf afwijkende instructies gaf aan onderaannemers, doordat PDZD de recreatiewoningen te vroeg in gebruik nam en doordat [B] – de indirect bestuurder van PDZD – een onderaannemer van Moduluxe inschakelde voor werkzaamheden aan zijn privéwoning.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Beheer c.s. haar verweer op dit punt onvoldoende onderbouwd. Beheer c.s. betoogt onder meer dat PDZD de vijf facturen die zijn opgenomen bij de overgelegde e-mail van Moduluxe van 13 augustus 2020, onbetaald heeft gelaten (zie productie 11 bij dagvaarding). Het betreft facturen met een totaal van € 312.266,53. In de genoemde e-mail van 13 augustus 2020 verklaart Moduluxe echter dat zij – na onder meer verrekening met de door PDZD betaalde voorschotten – nog slechts € 3.205,71 van PDZD te ontvangen heeft. Dat de financiële problemen van Moduluxe veroorzaakt werden door het niet-betalen van de genoemde vijf facturen, valt dan ook niet in te zien.
4.7.
Beheer c.s. heeft bij gelegenheid van dupliek nog aangevoerd dat de financiële problemen van Moduluxe (mede) ontstonden doordat PDZD vier facturen van Moduluxe van 13 en 30 september 2021 onbetaald liet. Ook dit betoog wordt verworpen. Beheer c.s. verklaart immers dat [D] al op 8 september 2021 aan PDZD gemeld had dat Moduluxe geen geld meer had om werkzaamheden te verrichten. Dat de onmogelijkheid van Moduluxe om te presteren (mede) het gevolg zou zijn van niet-betaling van facturen die pas nadien – namelijk op 13 en 30 september 2021 verzonden zijn – valt daarom evenmin in te zien.
4.8.
PDZD verklaart dat zij de bedragen die zij aan Moduluxe verschuldigd was, telkens tijdig heeft voldaan. PDZD heeft die stelling ook onderbouwd door overlegging van een overzicht van de stand van het werk en van de bedragen die gelet op die stand verschuldigd zouden zijn geweest (productie 17), een overzicht van de facturen en de betalingen (productie 41) en verwijzing naar de betalingsafspraken zoals die zijn opgenomen in de overeenkomst van 27 september 2019 (zie hierboven, onder 2.4). Dat PDZD begin september 2021 méér verschuldigd was dan dat zij aan Moduluxe voldaan had, en wel zodanig veel meer dat Moduluxe door het niet betalen van PDZD niet meer in staat was om haar verplichtingen naar PDZD toe na te komen, is gelet daarop door Beheer c.s. ook voor het overige onvoldoende onderbouwd. Of PDZD – zoals PDZD betoogt – méér heeft betaald dan waartoe zij gezien de stand van het werk gehouden was, kan daarbij in het midden blijven.
4.9.
Ook voor het overige is er geen grond om aan te nemen dat het tekortschieten van Moduluxe aan PDZD zelf te wijten was. Indien Moduluxe meende dat PDZD tekortschoot doordat PDZD bijvoorbeeld woningen te vroeg in gebruik nam of afwijkende instructies gaf aan onderaannemers, lag het op de weg van Moduluxe om PDZD daarop aan te spreken en om PDZD bijvoorbeeld in gebreke te stellen of een beroep te doen op een opschortingsrecht. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verwijt van Beheer c.s. dat [B] werkzaamheden aan zijn privéwoning heeft laten uitvoeren door een onderaannemer van Moduluxe. Overigens blijkt ook niet dat Moduluxe in september/oktober 2021 aan PDZD heeft laten weten dat zij door dergelijke omstandigheden belet werd haar verplichtingen na te komen.
4.10.
Slotsom is dat Moduluxe tekortschoot in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten met PDZD. Het gaat daarbij om de (kader)overeenkomst van 27 september 2019 en om de daarop gebaseerde overeenkomsten voor de 17 recreatiewoningen die Moduluxe niet heeft afgebouwd. De rechtbank stelt dan ook vast dat PDZD deze overeenkomsten met Moduluxe op 7 oktober 2021 bevoegdelijk ontbonden heeft (zie artikel 6:265 lid 1 en lid 2 BW; zie ook hierboven, onder 2.11). Naar het oordeel van de rechtbank is overigens ook voldoende komen vast te staan dat de tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomsten aan Moduluxe was toe te rekenen.
4.11.
PDZD stelt dat zij recht heeft op vergoeding ongeveer € 1,2 miljoen. Volgens PDZD heeft zij namelijk € 840.958,72 méér betaald dan correspondeert met de stand van het werk per oktober 2021. PDZD zou bovendien € 403.007,18 (exclusief btw) aan extra kosten gemaakt hebben voor het laten afbouwen van de 17 recreatiewoningen door een andere aannemer. PDZD stelt dat Moduluxe voor die schade aansprakelijk is. Beheer c.s. betwist dat PDZD een schadevordering heeft op Moduluxe.
4.12.
De rechtbank acht aannemelijk dat PDZD vanwege het tekortschieten van Moduluxe en de ontbinding van de aannemingsovereenkomsten, in elk geval
enigeschade heeft geleden en aldus een (schade)vordering heeft op Moduluxe. Beheer c.s. zelf verklaart immers ook dat de bouwkosten in de contractperiode sterk gestegen zijn. Dat PDZD voorts extra kosten heeft of zal moeten maken om de woningen door een andere aannemer te laten afbouwen, heeft Beheer c.s. niet voldoende gemotiveerd weersproken, terwijl die extra kosten een direct gevolg zijn van het feit dat Moduluxe haar verplichtingen niet nakwam. Daarbij merkt de rechtbank op dat Beheer c.s. nog betoogd heeft dat PDZD ook geconfronteerd zou zijn met de gestegen bouwkosten indien Moduluxe de werkzaamheden voor PDZD had afgerond. Volgens Beheer c.s. kon Moduluxe de hogere kosten namelijk doorberekenen aan PDZD, dit wegens onvoorziene omstandigheden. Dat Moduluxe de hogere kosten geheel had kunnen doorberekenen, kan gelet op het debat tussen partijen in dit vonnis niet worden vastgesteld. Als er inderdaad kosten doorberekend hadden kunnen worden valt echter niet op voorhand in te zien dat dit voor alle kosten zou gelden. Voor welk bedrag mogelijk dan wel kan gelet op wat hierna wordt geoordeeld thans in het midden blijven.
4.13.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat Moduluxe geen verhaal biedt. Moduluxe is een ‘lege vennootschap’. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de vraag of Beheer c.s. als toenmalig (indirect) bestuurder van Moduluxe, jegens PDZD aansprakelijk is.
Vordering tegen Beheer c.s. - uitgangspunten bij de beoordeling
4.14.
PDZD stelt dat Beheer c.s. als (indirect) bestuurder van Moduluxe onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft en dat Beheer c.s. in dat verband ook persoonlijk een ernstig verwijt treft. Beheer c.s. is zodoende persoonlijk aansprakelijk voor de door PDZD geleden schade, aldus PDZD.
4.15.
De rechtbank stelt bij de verdere beoordeling het volgende voorop.
4.16.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627). Aansprakelijkheid van de bestuurder kan onder meer worden aangenomen indien deze bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (zie Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). Omstandigheden die leiden of (mede) kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van persoonlijk ernstig verwijt zijn verder onder meer: handelen in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen of andere regels die bedoeld zijn om de rechtspersoon te beschermen, het ongeoorloofd onttrekken van middelen aan de rechtspersoon, het laten prevaleren van eigen belangen boven het belang van de rechtspersoon en het verzaken van de wettelijke administratieplicht als bedoeld in artikel 2:10 BW.
4.17.
Indien de bestuurder die aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, een rechtspersoon-bestuurder is, rust de aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die bestuurder is van die rechtspersoon-bestuurder op het tijdstip van het ontstaan van de aansprakelijkheid (zie artikel 2:11 BW). Voor vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder geldt niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder kan aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 BW echter (alsnog) voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd (zie Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275).
Vordering tegen Beheer c.s. – verdere beoordeling
4.18.
De vraag die beantwoord moet worden, is of Beheer c.s. als (indirect) bestuurder van Moduluxe, vanwege het onbetaald blijven van de vordering van PDZD op Moduluxe, aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat Beheer c.s. inderdaad aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.20.
Het bestuur van een rechtspersoon is verplicht om van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevens op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend (zie artikel 2:10 lid 1 BW). De bedoelde gegevens moeten bovendien gedurende zeven jaren bewaard worden (zie artikel 2:10 lid 3 BW). Beheer c.s. erkent dat van de verschillende projecten die Moduluxe uitvoerde, geen afzonderlijke projectadministratie werd bijgehouden, ook niet voor zover het ging om projecten voor vennootschappen die gelieerd waren aan [A] . PDZD heeft voldoende onderbouwd gesteld dat het daarbij wat Ursemmerhof B.V. betreft ging om meer dan een aantal in omvang verwaarloosbare werkzaamheden en dit is vervolgens onvoldoende gemotiveerd weersproken door Beheer c.s. Anders dan Beheer c.s. betoogt, kan dus niet worden aangenomen dat het slechts beperkte werkzaamheden betrof en dat om die reden geen verdere administratie was vereist. Een deugdelijke vastlegging en (project)administratie was dan ook geboden. Dat geldt eens te meer nu Moduluxe ook voor andere en zelfs gelieerde vennootschappen aan het werk was. De algemene stelling dat de administratie deels bij [D] berust, baat Beheer c.s. niet. Duidelijk is immers dat de administratie van Moduluxe hoofdzakelijk gevoerd werd door [F] , een medewerker van een vennootschap die gelieerd is aan [A] .
4.21.
De rechtbank neemt ook als vaststaand aan dat Moduluxe aanzienlijke bedragen betaald heeft aan (al dan niet aan haar gelieerde) derden. Zo heeft Moduluxe in 2021
€ 102.946,09 terugbetaald aan Ursemmerhof B.V. PDZD wijst er terecht op dat nergens uit blijkt dat een terugbetaling, laat staan een terugbetaling van een dergelijke omvang, verplicht was. Beheer c.s. heeft weliswaar aangevoerd dat er tussen Ursemmerhof B.V. en Moduluxe is afgerekend naar de stand van het werk toen de werkzaamheden onvoltooid zijn beëindigd, maar alleen al vanwege het ontbreken van een deugdelijke projectadministratie valt niet vast te stellen of terugbetaling van het (gehele) bedrag terecht was. Verder is onvoldoende weersproken dat Moduluxe ruim € 90.000,00 betaalde aan de eenmanszaak [K] , terwijl [K] voor het project van PDZD slechts circa 40 uur werk heeft verricht. Niet blijkt dat de betaling van € 90.000,00 een reële vergoeding vormde voor werkzaamheden die [K] voor Moduluxe heeft verricht. Los daarvan is het een gegeven dat deze aanzienlijke betalingen in feite zijn gefinancierd door PDZD (waarbij ook opgemerkt kan worden dat Moduluxe op enig moment fors meer in rekening is gaan brengen dan de overeengekomen termijnen), terwijl vervolgens bleek dat Moduluxe geen geld meer had om haar verplichtingen jegens PDZD na te komen.
4.22.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat Beheer als bestuurder van Moduluxe onrechtmatig gehandeld heeft door toe te laten en/of te bewerkstelligen dat van de werkzaamheden van Moduluxe voor gelieerde vennootschappen geen afdoende administratie bij werd gehouden en aanzienlijke betalingen aan (deels gelieerde) derden werden gedaan waarvoor geen afdoende rechtvaardiging bestond. In het midden kan blijven of Moduluxe, zoals PDZD stelt en Beheer c.s. heeft betwist, daarnaast nog andere (grote) betalingen heeft verricht aan al dan niet gelieerde derden waarvoor geen rechtvaardiging bestond. Vast staat dat Moduluxe naast haar ontvangsten voor de werkzaamheden voor PDZD, geen andere belangrijke inkomstenbron had. Duidelijk is immers dat 89,5% van de betalingen die Moduluxe in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 30 november 2021 ontving, afkomstig was van PDZD (zie hierboven, onder 2.17). Dat alles maakte dat van Moduluxe en in het bijzonder haar bestuurder Beheer verwacht had kunnen en mogen worden dat zij zou waken voor de belangen van PDZD en moest borgen dat deze wijze van bedrijfsvoering niet zou leiden tot benadeling van PDZD. PDZD wijst er terecht op dat het destijds voor het bestuur van Moduluxe immers duidelijk moet zijn geweest dat zij met deze wijze van bedrijfsvoering van Moduluxe, een aanzienlijk en ook onaanvaardbaar risico nam dat Moduluxe niet aan haar verplichtingen jegens PDZD zou kunnen voldoen, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt in september 2021.
4.23.
Beheer treft daarbij ook persoonlijk een ernstig verwijt. Bij dat laatste is mede van belang dat de andere vennootschappen waarmee Moduluxe zaken deed, gelieerd waren aan Beheer en aan haar enig bestuurder [A] . Het lag daarom juist op de weg van Beheer om geldstromen adequaat en transparant te administreren, al was het maar met het oog op een mogelijk tegenstrijdig belang dat zich zou kunnen voordoen wanneer de belangen van gelieerde vennootschappen (zoals Ursemmerhof B.V.) niet (langer) parallel zouden lopen aan dat van Moduluxe. Daarnaast moest zij uiteraard ervoor zorgdragen dat Moduluxe uitsluitend betalingen aan derden deed waartoe zij was verplicht. Verder moest zij oog houden voor de belangen van de op dat moment grootste opdrachtgever van Moduluxe, PDZD, die aanzienlijke bedragen aan haar betaalde voor deels nog uit te voeren werkzaamheden. Het bewaken van deze belangen heeft zij als bestuurder veronachtzaamd. Voor zover Beheer c.s. stelt dat zij niet op de hoogte was van de financiële positie van Moduluxe en zich daar eigenlijk niet mee bemoeide, komt dat voor haar eigen rekening en risico nu zij zich juist vanwege haar positie had moeten vergewissen van de deugdelijkheid van de administratie en de betalingen. Het enkele hebben van weinig bemoeienis met Moduluxe zoals zij aanvoert, ontslaat haar niet van die verplichting. Het risico dat PDZD door deze handelwijze benadeeld zou worden was voorzienbaar en heeft zich ook verwezenlijkt toen in september 2021 bleek dat Moduluxe niet aan haar contractuele verplichtingen jegens PDZD kon voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Beheer als bestuurder van Moduluxe aansprakelijk is voor de schade die PDZD hierdoor geleden heeft.
4.24.
Slotsom is dat Beheer als bestuurder van Moduluxe onrechtmatig gehandeld heeft jegens PDZD, en dat Beheer in dat verband persoonlijk een ernstig verwijt treft (zie hierboven, onder 4.14 - 4.23). Beheer is daarom aansprakelijk voor de schade die PDZD door dit onrechtmatig handelen geleden heeft. De rechtbank verwerpt het betoog van [A] dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt treft, en wel op de gronden die hiervoor onder 4.23 zijn vermeld. De genoemde aansprakelijkheid rust daarom op grond van artikel 2:11 BW ook hoofdelijk op [A] .
Schade
4.25.
PDZD vordert dat Beheer c.s. veroordeeld wordt tot betaling van € 840.000,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens PDZD is het bedrag dat zij aan Moduluxe betaald heeft namelijk meer dan € 840.000,00 hoger dan het bedrag dat correspondeert met de gerealiseerde stand van de bouw. Volgens PDZD heeft zij ook schade geleden doordat zij extra kosten heeft moeten maken om de 17 woningen door een andere aannemer te laten afbouwen. PDZD vordert niet dat Beheer c.s. veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade wegens die extra kosten. PDZD verklaart dat zij zich het recht voorbehoudt om op een later moment alsnog vergoeding van die schade te vorderen.
4.26.
Beheer c.s. betwist dat PDZD schade heeft geleden. Ook betwist zij de omvang van de schade.
4.27.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en de bewijslast van het bestaan van de schade op PDZD. De mogelijkheid van enige schade acht de rechtbank voldoende aannemelijk, maar het tot dusver gevoerde partijdebat over de omvang van de schade is onvoldoende uitgekristalliseerd om op dit punt een beslissing te kunnen nemen. Op dat punt liggen op grond van het partijdebat nog diverse vraagpunten voor en die kunnen slechts beantwoord worden na voortzetting van dit debat. Daarbij merkt de rechtbank op dat volgens het betalingsschema dat partijen afgesproken hebben, de eerste termijn (van 10%) al voldaan diende te worden direct na het geven van de opdracht tot de bouw van de woning (zie hierboven, onder 2.4) en voorts dat PDZD op enig moment zelfs 20% van de aanneemsom is gaan betalen als eerste termijn, terwijl er alleen nog maar een opdracht tot bouwen was gegeven en dus niet of nauwelijks kosten waren gemaakt voor diezelfde bouw. Gelet daarop acht de rechtbank het aannemelijk dat PDZD ten tijde van de ontbinding van de aannemingsovereenkomst, een hoger bedrag betaald had dan het bedrag dat correspondeerde met de stand van het werk. De hoogte van dit bedrag valt op dit moment niet vast te stellen en kan ook niet worden geschat bij gebrek aan voldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal de vordering van PDZD tot betaling van schadevergoeding daarom toewijzen in zoverre dat Beheer c.s. veroordeeld zal worden tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, dit op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld. In de schadestaatprocedure zal ook beslist kunnen worden over (onder meer) het causaal verband en de gevorderde wettelijke rente over het schadebedrag.
Slotsom en kosten
4.28.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. De door PDZD verlangde verklaring voor recht (zie vordering 1) zal worden gegeven, dit op de wijze zoals hierna is vermeld. De vordering van PDZD tot betaling van schadevergoeding (zie vordering 2) zal worden toegewezen in zoverre dat Beheer c.s. veroordeeld zal worden tot vergoeding van schade, op te maken bij staat. Het gaat daarbij om de schade van PDZD voor zover die ontstaan is doordat PDZD aan Moduluxe een bedrag heeft betaald dat uitgaat boven het bedrag dat correspondeert met de gerealiseerde stand van het werk.
4.29.
Omdat Beheer c.s. de partij is die (grotendeels) ongelijk krijgt, zal Beheer c.s. veroordeeld worden in de proceskosten. Bij het vaststellen van de hoogte van de te vergoeden proceskosten, zal worden uitgegaan van de tarieven voor een zaak van onbepaalde waarde. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat PDZD weliswaar aannemelijk heeft gemaakt dat zij tenminste enige schade heeft geleden, maar dat zij tegelijkertijd de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft - terwijl dat wel op haar weg had gelegen - om in deze procedure al de schade te begroten of te schatten. Bij die stand van zaken is het jegens Beheer c.s. niet redelijk om uit te gaan van het liquidatietarief dat past bij de hoogte van de ingestelde vordering. Evenmin zijn er nu aanknopingspunten om uit te kunnen gaan van een ander tarief dan het tarief voor zaken met een onbepaalde waarde. De door Beheer c.s. te vergoeden kosten van PDZD worden aldus vastgesteld op € 2.011,89 (namelijk € 107,89 voor kosten dagvaarding, € 676,00 voor griffierecht, en € 1.228,00 voor salaris advocaat (2 punten x tarief € 614,00)). De vordering van PDZD tot betaling van nakosten zal ook worden toegewezen.
4.30.
PDZD vordert dat de rechtbank het vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Beheer c.s. voert op dit punt verweer. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat volgens Beheer c.s. het restitutierisico reden zou moeten zijn om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit verweer wordt verworpen. Beheer c.s. zal in dit vonnis namelijk niet veroordeeld worden tot betaling van een concreet schadebedrag. Wel zal Beheer c.s. veroordeeld worden tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Een restitutierisico is daarbij vooralsnog echter niet aan de orde. Het bedrag van de door Beheer c.s. te vergoeden proceskosten is niet dusdanig dat het gestelde restitutierisico grond is om het vonnis op dat punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Beheer in haar hoedanigheid van bestuurder van Moduluxe onrechtmatig gehandeld heeft jegens PDZD en dat haar in dat kader persoonlijk een ernstig verwijt treft, en dat Beheer en [A] (als bestuurder respectievelijk indirect bestuurder van Moduluxe) aansprakelijk zijn voor alle schade die PDZD door dat onrechtmatig handelen geleden heeft;
5.2.
veroordeelt Beheer c.s. hoofdelijk tot vergoeding van de schade die PDZD lijdt of geleden heeft door het onrechtmatig handelen als vermeld onder 5.1, nader op te maken bij staat, dit voor zover de schade ontstaan is doordat het bedrag dat PDZD betaald heeft aan Moduluxe voor de 17 onvoltooide recreatiewoningen hoger is dan het bedrag dat correspondeert met de voor die recreatiewoningen gerealiseerde stand van het werk;
5.3.
veroordeelt Beheer c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure, aan de zijde van PDZD tot op heden vastgesteld op € 2.011,89;
5.4.
veroordeelt Beheer c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de kosten van betekening in het geval dat Beheer c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. Smelt, mr. C.M. Telman en mr. P. van Eijk, en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. Smelt op 6 maart 2024.