ECLI:NL:RBNNE:2024:4834

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/19/116696 / HA ZA 16-226
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor aardbevingsschade aan boerderij en woning van eiser

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een boerderij en een woning in het Groningerveld, schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor aardbevingsschade. Eiser stelt dat de schade aan zijn panden is veroorzaakt door aardbevingen die het gevolg zijn van gaswinning door NAM. De rechtbank heeft eerder een bewijsvermoeden vastgesteld dat NAM aansprakelijk is voor de schade, tenzij zij kan aantonen dat de schade niet door haar activiteiten is veroorzaakt. De rechtbank heeft verschillende rapporten van deskundigen bekeken, waaronder die van NAM en een contra-expertise van Troostwijk. De deskundigen hebben verschillende conclusies getrokken over de oorzaken van de schade, waarbij NAM stelt dat de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt, maar door andere factoren zoals zetting en constructieve gebreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat NAM niet voldoende heeft aangetoond dat de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt, en heeft besloten om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de herstelmethode en de herstelkosten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft partijen verzocht om zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/116696 / HA ZA 16-226
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Helmantel te Sappemeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2021;
- de akte uitlaten tevens overleggen productie van 9 februari 2022 van NAM;
- de akte uitlaten tevens overleggen producties van 6 april 2022 van [eiser] ;
- het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2022;
- de akte uitlaten van 18 januari 2023 van [eiser] ;
- de brief van de griffier van 2 februari 2023 waarin is meegedeeld dat sprake is van een rechterwissel;
- de akte uitlaten van 26 april 2023 van NAM;
- de akte uitlaten van 28 juni 2023 van [eiser] ;
- de bij de akte van 18 januari 2023 van [eiser] behorende productie, ingekomen op 21 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een boerderij uit 1898 met een aangebouwde en losstaande schuur en een garage aan de [adres] in [woonplaats] . Daarnaast is [eiser] eigenaar van een in 2009 gebouwde (bedrijfs)woning aan de [adres] . De gebouwen zijn gelegen in het Groningerveld waar zich als gevolg van gaswinning door NAM aardbevingen voordoen.
2.2.
Op 27 juni 2011 heeft op 10,1 km afstand van de boerderij en de woning, bij Garrelsweer een aardbeving plaatsgevonden met een kracht van 3,2 op de schaal van Richter. Op 16 augustus 2012 vond op 18,95 km afstand, bij Huizinge, een aardbeving plaats met een kracht van 3,6 en op 30 september 2015 op 4,23 km van de locatie, bij Hellum, een beving met een kracht van 3,1 op de schaal van Richter.
2.3.
[eiser] heeft vanaf 2013 meermaals schade gemeld bij NAM. Na de eerste schademelding heeft de schade-expert van NAM, Noordelijk Adviesbureau B.V. (hierna: NAB) scheuren in de binnen- en buitenmuren van de
boerderijgeconstateerd. Een aantal scheuren heeft NAB aangemerkt als A-schade, of te wel schade die een direct gevolg is van een aardbeving. De overige scheuren zijn aangemerkt als B-schade, of te wel schade die reeds aanwezig was maar door aardbevingen is verergerd. NAB achtte vanwege het feit dat de getoonde schade van recente aard is en rekening houdend met de afstand tot het epicentrum, het causaal verband met aardbevingen aangetoond. [eiser] heeft voor het herstel van deze (initiële) schade, inclusief het preventief verstevigen van de schoorsteen, van NAM een voorstel van € 26.781,95 ontvangen en is hiermee akkoord gegaan.
2.4.
[eiser] heeft daarna nieuwe schade aan de
boerderijgemeld, bestaande uit een lichte verzakking van en scheurvorming in de gevels en scheurvorming in de brandmuur. Arcadis heeft deze schade in april 2014 namens NAM onderzocht. Zij concludeert dat er slechts voor een beperkt deel sprake is van B-schade. Arcadis meent dat de lichte verzakking het gevolg is van een verschil in aanlegdiepte van de fundering door de aanwezigheid van de kelder en dat de reeds verzakte constructie enigszins verder is gaan scheuren door een incidentele trilling als gevolg van een aardbeving. De scheurvorming in de achtergevel schrijft Arcadis toe aan een onvoldoende constructieve aanheling toen deze 50 jaar geleden na een storm opnieuw is opgebouwd. Ook de scheefstand van de langsgevels wordt aan die storm geweten. De scheuren in de brandmuur zijn volgens Arcadis zeer oud en mede het gevolg van een gebrek aan onderhoud. NAB sluit ook niet uit dat de aanpassing van de boerderij, bestaande uit een uitbreiding van het woongedeelte naar het schuurgedeelte, aan het ontstaan van scheurvorming heeft bijgedragen. Het wijken van de spanten/muurplaat is volgens Arcadis het gevolg van ongelijke zakking van de geveldelen en aangemerkt als C-schade. De kosten van herstel van B-schades zijn begroot op € 5.916,67 ex. Btw.
2.5.
BBC Bouwmanagement B.V. (hierna: BBC) heeft de nieuwe schades op 23 september 2015 in opdracht van het CVW nogmaals (visueel) onderzocht. BBC concludeert in haar rapport van 19 oktober 2015 ten aanzien van de
boerderijdat er geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie en veiligheidsrisico, dat de scheurvorming en vervorming in het gevelmetselwerk niet is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen, maar het gevolg is van zettingen in de spantconstructie, natuurlijke zetting van de ondergrond en thermische spanning en zettingen in het metselwerk.
Na een nieuwe schademelding door [eiser] op 4 augustus 2015, heeft BBC in haar rapport van 16 februari 2016 een aantal scheuren in de muren van de
boerderij(met schadenummers 7, 8 en 9) als B-schade en de overige schades als C-schade aangemerkt. De voor vergoeding in aanmerking komende herstelkosten zijn begroot op € 13.823,56 inclusief btw.
2.6.
[eiser] heeft medio 2015 ook schades aan de garage en de woning gemeld. Van de schades aan de
garageis door BBC een deel als B-schade aangemerkt en de kosten van herstel zijn begroot op € 743,69 inclusief btw.
BBC heeft in haar rapport van 9 september 2015 inzake de
woning,één van de scheuren en in haar rapport van 2 november 2015 meerdere scheuren als B-schade geduid. De bijbehorende herstelkosten zijn in dat laatste rapport begroot op € 1.769,38.
In een rapport van 20 januari 2016 zijn vier schades aan de woning als B-schade en drie als C-schade geduid en de voor vergoeding in aanmerkende herstelkosten begroot op € 1.240,08.
2.7.
[eiser] heeft Troostwijk Expertise B.V. (hierna Troostwijk) een contra-expertise laten uitvoeren. Troostwijk heeft in april 2016 twee rapportages uitgebracht: één voor de boerderij c.a. en één voor de woning. De schades zijn door Troostwijk aangemerkt als aardbevingsschade. Zij concludeert dat de schades worden veroorzaakt door overbelasting en trillingen in/uit de diepere ondergrond. De scheuren in de brandmuur zijn volgens haar in de loop der jaren ontstaan maar door gaswinning verergerd. Uit een vergelijking van de situatie met foto’s van begin 2015 blijkt volgens Troostwijk wat de veranderingen zijn.
2.8.
De herstelkosten voor de
boerderijzijn door Troostwijk voor de boerderij begroot op € 1.384.913,70 en voor de
woningop € 42.177,23. [eiser] heeft NAM op 13 september 2016 aansprakelijk gesteld en gesommeerd om € 1.528.350,33 aan herstelkosten en bijkomende kosten te voldoen. NAM heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.De gewijzigde vordering van [eiser] en het verweer

3.1.
Na wijziging van eis liggen de volgende vorderingen van [eiser] nog ter beoordeling aan de rechtbank voor:
I. voor recht te verklaren dat NAM aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade ten gevolge van de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige gedragingen dan wel de schade die voortvloeit uit de door NAM of voor haar rekening uitgevoerde exploitatie van mijnbouwwerken dan wel gaswinning in de omgeving van de woning (de rechtbank leest: de boerderij en de woning) van [eiser] ;
II. voor recht te verklaren dat NAM gehouden is tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden;
III. NAM te veroordelen tot betaling van het door Vergnes (de rechtbank leest: Troostwijk) vastgestelde schadebedrag van € 1.427.090,92 te vermeerderen met de wettelijke rente en vermeerderd met de stelposten uit het bij dagvaarding overgelegde rapport;
V. NAM te veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid (ten aanzien van de boerderij) van € 4.495,69 en € 138.940,94 als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
VI. NAM te veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid (ten aanzien van de woning) van € 3.495,69 en € 4.567,29 als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
XI. NAM te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2
[eiser] voert aan dat door aardbevingstrillingen onder andere scheuren in voegen, gevelstenen, tegel en binnenwanden zijn ontstaan en gevels, kolommen en vloeren door zetting van de grond zijn verzakt. [eiser] meent dat NAM het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een rapport van een anonieme deskundige overgelegd, waarin op de conclusies en bevindingen van de deskundige van NAM, Royal Haskoning DHV (hierna: RHDHV) wordt gereageerd.
3.3.
NAM bestrijdt dat de schade aan de boerderij en de woning het gevolg is van bodembeweging door haar mijnbouwactiviteiten. NAM verwijst daartoe naar de rapporten en memo’s van haar deskundige RHDHV, waarmee volgens NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is weerlegd.
NAM betwist ook de door [eiser] gevorderde schadebedragen. Zij voert aan dat de schadebegrotingen van Troostwijk gebaseerd zijn op vergaande herstelmaatregelen, of zelfs complete herbouw, zonder dat de noodzaak daartoe wordt toegelicht. [eiser] wordt daarmee geplaatst in een situatie die vele malen beter is.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

De fysieke schades
4.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 december 2021 overwogen dat bij de beoordeling zal worden uitgegaan van de door RHDHV beschreven schade en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er meer en/of andere schade aan de boerderij of aan de woning is dan uit de rapporten van RHDHV volgt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, aangezien de boerderij en de woning in het gebied liggen waarin bodembeweging door gaswinning heeft plaatsgevonden en plaatsvindt en de uiterlijke kenmerken van de door RHDHV omschreven schade passen bij bodembeweging door gaswinning.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden door NAM
4.2.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is. De vraag is of NAM het bewijsvermoeden heeft weerlegd.
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het enkele feit dat een gebouw een bijzondere kwetsbaarheid kent, is niet voldoende om dit aan te nemen. Zoals het hof in zijn arrest van 18 juli 2023 (ECLI:NL: GHARL:2023:6101) heeft overwogen, hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar moet voldoende aannemelijk worden gemaakt dat de schades aan de boerderij en de woning van [eiser] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan.
4.4.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3857), evenals eerder de rechtbank heeft gedaan, geoordeeld dat de in de SBR A Trillingsrichtlijn genoemde kans dat een trilling van een bepaalde sterkte schade aan een gebouw veroorzaakt niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of schade die zich heeft geopenbaard, is veroorzaakt door aardbevingen. De kans dat een aardbeving met een bepaalde kracht en op een bepaalde afstand van een woning een bepaald type schade aan die woning veroorzaakt is een voorspellende kans. Dit is een andere kans dan de kans dat eenmaal vastgestelde schade door een aardbeving is veroorzaakt (de verklarende kans). Ook als de eerste kans heel klein is, kan de tweede kans nog steeds erg groot bevonden worden. Of dat het geval is, is afhankelijk van de informatie over alle mogelijke oorzaken van de schade. Indien eenmaal is vastgesteld dat schade door de aardbeving kán zijn veroorzaakt, is het enkele feit dat een kans op het ontstaan van schade volgens wetenschappelijke inzichten zeer gering is, dus niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen; er moeten andere oorzaken voor de ontstane schade kunnen worden aangewezen. Die andere oorzaken (andere externe factoren en/of kwetsbaarheden van bouwkundig aard) moeten op zichzelf of in combinatie dermate waarschijnlijk zijn dat voldoende aannemelijk is dat de schade niet (toch) is ontstaan of verergerd door aardbevingen dan wel op (afzienbare) termijn ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden.
Heeft NAM het bewijsvermoeden weerlegd?
Schade door indirecte effecten van diepe bodemdaling?
4.5.
De rechtbank heeft in het hiervoor vermelde tussenvonnis overwogen dat veel schade volgens RHDHV veroorzaakt is door zetting. Tijdens de zitting op 24 november 2021 is de vraag aan de orde gekomen of die zetting door gaswinning kan zijn veroorzaakt. De rechtbank heeft partijen de rapportage “Indirecte schade effecten van diepe bodemdaling en -stijging bij het Groningen gasveld en gasopslag Norg” van 30 augustus 2021 voorgehouden, die Deltares op verzoek van het IMG heeft opgesteld en hen in de gelegenheid gesteld om bij akte op dat rapport te reageren. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat zij met name nader wenst te worden geïnformeerd over de effecten van diepe bodemdaling zoals beschreven door Deltares, op de boerderij met bijbehorende gebouwen en de woning.
4.6.
NAM heeft in haar akte van 9 februari 2022 toegelicht dat RHDHV de indirecte effecten van diepe bodemdaling heeft meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken. RHDHV heeft ter zake een aanvullende notitie opgesteld, die NAM als productie 40 heeft overgelegd. In het bijzonder ten aanzien van de grondwaterstand merkt RHDHV op:
“Wat betreft de grondwaterstand is gebleken dat deze in de loop der tijd fluctueert tussen 1,50 – NAP en 2,50 m – NAP. De grondwaterstand is seizoensgebonden en is het laagst in de zomer en het hoogst in de winter. De grondslag bestaat uit zandlagen en panden zijn gefundeerd op staal. Het aanlegniveau van de fundering is circa 0,6 tot 0,8 m onder maaiveld en ligt daarmee op circa 1,0 meter boven de gemiddelde grondwaterstand. Omdat de fundering op niet-zettingsgevoelige lagen staat, kan daarmee worden uitgesloten dat de hoogte van de grondwaterstand invloed heeft gehad op de panden [adres] en [adres] .
In bijlage A van de rapportage van HaskoningDHV wordt in de tabellen C3.1 t/m C3.3 ingegaan op de zettingen door veranderingen in de ondergrond en grondwaterstand. In het door RHDHV uitgevoerde onderzoek naar de schade aan de opstallen aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] wordt geconstateerd dat deze geen oorzaak (kunnen) zijn van de opgetreden schade”.
RHDHV komt in haar notitie tot de volgende conclusie:
“De in het rapport van Deltares omschreven mogelijke schade als gevolg van indirecte effecten van diepe bodemdaling is in de rapportages van HaskoningDHV aldus meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken aan de opstallen aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] . Deze studie van HaskoningDHV is locatiespecifiek uitgevoerd en met een groter detailniveau dan de algemene analyse van Deltares. Voor de panden [adres] en [adres] te [woonplaats] is geconstateerd dat van schade door indirecte effecten geen sprake is.”
4.7.
[eiser] heeft niet op de inhoud van het rapport van Deltares en de akte van NAM gereageerd.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat NAM met de uitkomsten van het onderzoek van Deltares en de notitie van RHDHV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de boerderij en de woning niet is opgetreden als gevolg van diepe bodemdaling door wijziging van grondwaterstanden die verband houdt met gaswinning.
Schade door overbelasting metselwerk en/of verdichting of verweking ondiepe bodem?
De rapporten van RHDHV
4.9.
RHDHV heeft de boerderij en de garage en de woning op 15 augustus en 12 september 2017 geïnspecteerd, waarbij de schades zijn vastgelegd. RHDHV is op basis van de door TNO gehanteerde methodiek voor onderzoek naar de mogelijke oorzaak van gebouwschade nagegaan wat de oorzaak is van de geïnventariseerde schades waarop [eiser] zich beroept. Deze methodiek is gebaseerd op een zogenaamde Root Causes Analysis (RCA) en wordt hierna aangeduid als de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen.
Aardbevingen zijn door RHDHV meegenomen als omgevingsfactor die op de boerderij en de woning van invloed kunnen zijn geweest. De daardoor op de locatie van [eiser] opgetreden trillingssnelheden (PGV’s) zijn door RHDHV bepaald op basis van de zogenaamde Emperical Ground-Motion Predictions (EGMPE) methode, met in achtneming van een overschrijdingskans van 16%. De uitkomsten van deze berekening zijn vergeleken met grenswaarden waarbij de kans op het ontstaan van schade aan een gebouw door trillingen volgens de SBR-Trillingsrichtlijn A kleiner is dan 1%.
4.10.
RHDHV heeft in haar rapporten van 1 mei 2018 geconcludeerd dat de aardbeving bij Garrelsweer op 27 juni 2011 de maatgevende (zwaarste) aardbeving bij [eiser] is geweest. Nadat in 2019 bleek dat de meetgegevens van het KNMI afwijkingen bevatten, heeft RHDHV op 21 april 2020 voor zowel de boerderij als de woning een addendum opgesteld waarin de PGV’s zijn gecorrigeerd. Uit de gecorrigeerde meetgegevens blijkt aldus RHDHV dat de aardbeving bij Hellum op 30 september 2015 een significant hogere waarde heeft dan in de rapporten was aangenomen en de hoogste PGV heeft gehad terwijl de beving in Garrelsweer een iets lagere PGV heeft. Omdat RHDHV uit een vergelijking van fotomateriaal concludeert dat de schade aan de boerderij en de woning (grotendeels) al aanwezig was toen de aardbeving bij Hellum plaatsvond en er geen (belangrijke) nieuwe scheuren zijn bijgekomen, acht RHDHV het aannemelijk dat alle opgetreden lagere aardbevingstrillingen voor en na Hellum ook niet tot schade of een verergering van bestaande schade hebben geleid. RHDHV beschouwt de beving bij Garrelsweer op 11 juni 2011, met een PGV van 3,8 mm/s bij haar beoordeling daarom nog steeds als maatgevende aardbeving.
4.11.
RHDHV concludeert dat als gevolg van de beving bij Garrelsweer, de SBR grenswaarde voor schade door trillingen door
overbelasting van het metselwerkvan de boerderij (2,9 mm/s) is overschreden maar die voor de woning (5 mm/s) niet.
De grenswaarden voor het ontstaan van schade door zettingen als gevolg van
verdichting respectievelijk verwekingvan de ondergrond (voor de boerderij bepaald op respectievelijk 11,8 mm/s en 15,9 mm/s en voor de woning op respectievelijk 20,0 mm/s en 15,9 mm/s) zijn noch door de beving bij Garrelsweer noch door de beving bij Hellum overschreden.
De (voorspellende) kans dat de aardbevingen tot schade hebben geleid, zijn op basis daarvan in de addenda als volgt berekend:
Garrelsweer 27-6-2011
Hellum 30-9-2015
Boerderij
Maximale trillingssnelheid (PGV)
3,8 mm/s
4,9 mm/s
Kans op schade in metselwerk door trillingen
3,2%
4,9%
Kans op extra zettingen door trillingen (verdichting)
0,1%
6,1%
Kans op extra zetting door versnellingen (verweking)
0,002%
0,005%
Woning
Maximale trillingssnelheid (PGV)
3,8 mm/s
4,7 mm/s
Kans op schade in metselwerk door trillingen
0,6%
1,2%
Kans op extra zettingen door trillingen (verdichting)
0,000%
0,002%
Kans op extra zetting door versnellingen (verweking)
0,002%
0,005%
RHDHV concludeert op grond van een en ander dat haar RCA-rapporten van 1 mei 2018, waarin is aangegeven dat en waarom sprake is van alternatieve schadeoorzaken, niet hoeven te worden aangepast.
4.12.1
RDHDV heeft in haar rapport voor de
boerderij27 schadegroepen geïdentificeerd. Voor 23 van de 27 geïdentificeerde schadegroepen sluit RHDHV uit dat de schades zijn veroorzaakt of verergerd door aardbevingen. Voor vier schadegroepen, de nummers 5, 14, 16 en 21, heeft zij geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat aardbevingen de oorzaak zijn. RHDHV heeft het volgende overzicht gegeven van de schadeoorzaken per schadegroep:
Schadegroep
Scheurennr.
Wand
Schadeoorzaken
1
1
W2
Zettingen bij gelijkblijvende belasting en overbelasting door onvoldoende sterkte
2
3,4
W2,W3
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
3
7
W4
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
4
8,9
W4,W5
Overbelasting door onvoldoende sterkte en samenhang door verbouwing
5
10
W5
Zettingen bij gelijkblijvende belasting en mogelijk overbelasting door aardbevingstrillingen
6
11
W5
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden in krimp
7
12
W5
Zettingen bij gelijkblijvende belasting en verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
8
13,14,15,16
W6
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
9
18,19
W6
Overbelasting door onvoldoende sterkte en samenhang door verbouwing
10
20,21,26,27
W7
Zettingen bij gelijkblijvende belasting en verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
11
22,23,25
W7
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
12
28
W9
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
13
29
W10
Overbelasting door onvoldoende sterkte en samenhang initiële bouw en verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
14
30,31,32
W12
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp en mogelijk overbelasting door aardbevingstrillingen
15
35,37,38,45
W13
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
16
33,34,36,39,40,41
W13
Zettingen bij gelijkblijvende schade, verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en mogelijk overbelasting door aardbevingstrillingen
17
44,47,48
W15
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
18
49,50,51
W16
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
19
52
W17
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
20
53
W18
Overbelasting door onvoldoende sterkte en samenhang door verbouwing
21
54
W19
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp en mogelijk overbelasting door aardbevingstrillingen
22
55
W19
Overbelasting door onvoldoende sterkte en samenhang door verbouwing
23
56
W20
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
24
57
W20
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
25
58
W21
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
26
Houten kap
Incidentele overbelasting door storm
27
59
G1
Incidentele overbelasting door storm
Op de (door de rechtbank) vetgedrukte schadenummers en de houten kap is de (anonieme) deskundige van [eiser] in zijn hierna te bespreken reactie bij de akte van [eiser] van 18 januari 2023 ingegaan.
4.12.2
RHDHV komt in haar rapport tot de volgende conclusie:

Uit ons onderzoek is gebleken dat bijna alle schade is veroorzaakt door overmatige zettingen, door verhinderde vervormingen ten gevolge van krimp en temperatuurinvloeden of door overbelasting als gevolg van onvoldoende sterkte, stijfheid en samenhang, en niet is veroorzaakt door aardbevingen.
De overmatige zettingen zijn ontstaan door de slappe grond waarop het pand is gefundeerd in combinatie met een smalle en ondiepe fundering. De slappe grond is vastgesteld in het grondonderzoek van Fugro. Dat zettingen en zettingsverschillen zijn opgetreden wordt bevestigd door de uitgevoerde vloerwaterpassing en metingen aan de gevels. De metingen aan de gevels zijn lintvoegmetingen. Bij een lintvoegmeting wordt een horizontale lijn, een lintvoeg in het metselwerk, van het pand gewaterpast. Uit de fluctuaties van deze lijn kunnen de hoogteverschillen worden bepaald die in de loop van de tijd zijn opgetreden. De waargenomen hoogteverschillen zijn ontstaan door verschil in zettingen van de fundering. Uit de metingen blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen bij dit pand dusdanig groot zijn dat deze altijd zullen leiden tot scheuren zoals hier geconstateerd.
De schade door verhinderde thermische vervorming is ontstaan doordat metselwerkwanden in grote lengtes gedilateerd zijn uitgevoerd. Lengteveranderingen als gevolg van temperatuurverschillen (zomer/winter, dag/nacht) kunnen hierdoor niet worden opgevangen. Dit resulteert in spanningen en indien de capaciteit van het metselwerk wordt overschreden leidt dit tot scheurvorming. De scheurvorming treedt op in de loop der jaren, de vroeger toegepaste kalkmortel in het metselwerk is de eerste jaren nog plastisch, echter in de loop der tijd wordt deze harder en brosser en daardoor gevoeliger voor scheurvorming door verhinderde vervormingen.
Daarnaast is schade ontstaan doordat er onvoldoende sterkte en samenhang aanwezig is na verbouwingen. Zo is in de achtergevel een verhoogde schuurdeur aangebracht. Boven de verhoogde schuurdeur is ook een raam aanwezig. De muur heeft hierdoor slechts zeer beperkte weerstand tegen spatkrachten uit de kapconstructie. Ook in de westgevel (wand W4) is bij verbouwingen onvoldoende samenhang aangebracht. Bij de verbouwing is de muur ingezaagd om een deuropening te maken. Het inzagen heeft geleid tot een nieuw zwak punt in de metselwerk wandconstructie, bij uitzetting of krimp zal het metselwerk op deze locatie daarom makkelijk scheuren.
Aansluitend op de binnenzijde van de westgevel is een nieuwe wand geplaatst (W20). Deze wanden zijn niet met elkaar in verband gemetseld. De scheur is het gevolg van een onjuiste bouwkundige detaillering, er is geen verband en het ontbreekt aan een elastische voeg.
De bovengenoemde schades zijn ontstaan onafhankelijk van het optreden van aardbevingen door gaswinning. Deze schades zouden ook zijn opgetreden indien geen aardbevingen bij het pand zouden zijn geweest.”
4.12.3.
De kosten van de schade in de schadegroepen 14 en 16 zijn volgens NAM al vergoed als onderdeel van de initiële schade. De kosten om de schadegroepen 5 en 21 te herstellen, heeft RHDHV begroot op € 240,50.
4.13.1
In de Rapportage Schadebeoordeling van de
woningheeft RHDHV eveneens per schadegroep schadeoorzaken vastgesteld.
Schadegroep
Scheurennr.
Wand
Schadeoorzaken
1
2,3,4,5
B1,B2
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
2
6,20
B2
Verhinderde vervorming van de initiële bouw (krimp)
3
7,23,24
B3,V5,V6
Overbelasting door onvoldoende stijfheid van de initiële bouw
4
8,9,10
V2
Overbelasting door onvoldoende stijfheid van de initiële bouw
5
11,12,13,14,15,
16,21,22,25,26
V4,V5,V7, plafond zolder
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
6
18,19
V2,V3
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden en krimp
7
27
G1
Zettingen bij gelijkblijvende belasting
8
28,29,30
G2,G3
Geen schade
4.13.2
RHDHV concludeert in haar rapport dat geen van de schades aan de woning is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen. De schades zijn aldus RHDHV ontstaan door overmatige zettingen of verhinderde vervorming ten gevolg van krimp en temperatuurverschillen. Er is schade ontstaan door vervormingen van de plaatfundering, resulterend in kromming van de plaatranden. Tevens is schade opgetreden door verhinderde vervorming/krimp van de stuclaag die is aangebracht ter afwerking van de binnenwanden. Volgens RHDHV zijn de schades onafhankelijk van aardbevingen door gaswinning ontstaan en zouden deze ook zijn opgetreden indien er geen trillingen door aardbevingen zouden hebben plaatsgevonden.
Standpunt NAM
4.14.
NAM heeft zich met de analyses van RHDHV over de oorzaken van de geïnventariseerde schades en de op grond daarvan getrokken conclusies verenigd en stelt dat zij het bewijsvermoeden heeft weerlegd.
De betwisting door [eiser] en het oordeel van de rechtbank
4.15.
[eiser] is van mening dat NAM niet in de weerlegging van het bewijsvermoeden is geslaagd. Allereerst voert [eiser] aan dat volgens de wetenschap nooit kan worden uitgesloten welke invloed aardbevingen hebben (gehad) op (de constructie van) een pand. RHDHV kan volgens [eiser] dus nooit zeggen dat de zettingen niet zouden worden veroorzaakt door aardbevingen. Daarnaast beroept [eiser] zich op het hiervoor genoemde rapport van zijn anonieme deskundige.
4.16.
De rechtbank overweegt dat allerlei oorzaken tot schade aan een gebouw kunnen leiden. Schade kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud, ondeugdelijke materialen, slechte fundering, grondsoort en ongedierte. Ook aardbevingen kunnen zo’n oorzaak zijn. Zoals de Hoge Raad (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278) heeft overwogen, is voor de weerlegging van het bewijsvermoeden niet vereist dat onomstotelijk vast staat dat de schade niet het gevolg van aardbeving(en) is. Het gaat erom of dat voldoende aannemelijk is. Kennelijk is de Hoge Raad er vanuit gegaan dat in geval van schade, waarbij een aardbeving mogelijk de oorzaak is, - in dit geval - NAM in staat is en ook de gelegenheid heeft op basis van de stand van de wetenschap en techniek voldoende aannemelijk te maken of die schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen. Als schade aan het gebouw is vastgesteld moet op basis van alle relevante feiten en omstandigheden worden gereconstrueerd wat de oorzaak is geweest en/of welke oorzaak het niet is geweest. Het is op zichzelf gebruikelijk (mede) aan de hand van de stand van de wetenschap en techniek na te gaan welke oorzaak voldoende aannemelijk is. Dat gebeurt door zoveel mogelijk relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en vervolgens aan de hand van technische en/of wetenschappelijke methodieken en/of modellen onderzoek naar de oorzaak te doen. In het geval van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van aardbevingen hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot schade heeft geleid, maar moet ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende aannemelijk worden gemaakt dat in ieder geval aardbevingen niet de oorzaak zijn. Ook dat kan aan de hand van de huidige stand van de wetenschap en techniek worden nagegaan (ECLI:NL:GHARL:2023:6101, r.o. 4.16 en 4.17). Het andersluidende betoog van [eiser] wordt dan ook verworpen.
4.17.
De rechtbank constateert dat [eiser] de conclusies van RHDHV waar het de
woningbetreft niet gemotiveerd heeft weersproken. [eiser] heeft - nadat NAM dit had opgemerkt - ook niet meer aangevoerd dat hij deze nog wel aanvecht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de woning door NAM is weerlegd. Zij neemt daarbij mede in aanmerking dat die woning in 2009 is gebouwd, zodat het in de reden ligt dat deze zich nog aan het ‘zetten’ is.
4.18.1
Dat ligt anders voor de
boerderij. [eiser] heeft bij zijn akte van 18 januari 2023 een rapport gevoegd van een anonieme deskundige, waarin de conclusies en bevindingen van RHDHV worden besproken en bekritiseerd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daarmee de bevindingen van RHDHV voor wat betreft de in 4.12.1 vetgedrukte scheurnummers en houten kap, concreet en gemotiveerd heeft bestreden. Dat de deskundige zijn identiteit en kwalificaties (kort gezegd: een bouwkundige opleiding met cursussen op het gebied van aardbevingsschade) alleen aan een notaris bekend heeft gemaakt, is geen reden om aan zijn commentaar voorbij te gaan.
De anonieme deskundige formuleert in zijn rapport de volgende algemene kritiek op de conclusies rapport van RHDHV:
  • Schade door trilling constructie: Er zijn geen directe metingen uitgevoerd volgens de SBR-A richtlijnen. De in het RHDHV rapport aangehouden trillingssnelheden lijken veel lager dan de trillingssnelheden die de Trillingstool van het Instituut Mijnbouwschade Groningen aangeeft;
  • Sensoren van Stabi Alert nemen trillingen waar die door TNO/Gebouwsensor met high-pass filters worden uitgefilterd.
  • De berekening waarmee aangetoond is dat de windbelasting op het gebint maatgevend is ten opzichte van de aardbevingsbelasting, geeft een onderschatting van de belasting door aardbeving en een overschatting van de windbelasting.
  • De aangehouden veiligheidsfactor Yv is veel lager dan voorgeschreven in SBR-A, trillingsmetingen in het pand zoals vereist in de SBR-A ontbreken;
  • Het rapport beschrijft een vervorming van de boerderij die afwijkt van de lintvoegmeting in de bijlage van het rapport.
  • Het rapport beschrijft een slappe zettingsgevoelige ondergrond die niet blijkt uit het grondonderzoek in de bijlage in het rapport;
  • De ondergrond is voor 2 van de 3 onderzochte posities geheel niet zettingsgevoelig, op 1 positie is een gering zettingsgevoelige onderlaag aanwezig.
  • Een zettingsberekening volgens Eurocode 7 laat zien dat de zettingen in de achtergevel schuur, voor 94% al voor het jaar 1982 zijn opgetreden.
  • Zetting door constructieve overbelasting van de fundering, door aardbevingen is een mogelijke oorzaak die in het rapport niet wordt beschouwd.
  • Het rapport verklaart schade door verhinderde thermische vervorming door kalkmortel die in de loop der tijd harder en brosser wordt. Er is geen onderzoek bekend waaruit deze verbrossing blijkt.
  • Het rapport noemt spatkrachten als schadeoorzaak. Spatkrachten ontstaan echter niet vanzelf (…) Spatkrachten zijn het gevolg van verschilzettingen of belastingen.
  • Het rapport noemt onjuiste bouwkundige detaillering als schadeoorzaak. Hoewel de detaillering wel een zwakke plek kan vormen, is de bouwkundige detaillering in deze boerderij geen opzichzelf staande schadeoorzaak.
  • Het rapport noemt verschil in werking afwerklaag en onderliggend metselwerk als schadeoorzaak., in dit geval is de scheur verkeerd beschreven en daarmee ook de oorzaak.
  • In de privé-collectie van familie [eiser] zijn helaas slechts enkele foto’s van de boerderij aanwezig. Duidelijk zichtbaar is dat de nok van de schuur zowel nu als in het verleden een rechte lijn vertoont. Ook goed zichtbaar is dat het voorhuis al voordat er aardbevingen optraden verzakt was en dat deze verzakking niet erger is geworden. Minder duidelijk zichtbaar is dat de zijgevel oost van de schuur in betere staat is, deze lijkt verticaal of minder hellend.
Verder geldt in het algemeen, dat er geen rekening is gehouden met triggerwerking. (…) Ook vindt TU Delft indicaties voor interactie tussen bouwdelen bij schuren van boerderijen. (…).
4.18.2
In paragraaf A3 geeft de anonieme deskundig aan dat de maatgevende aardbeving volgens de Trillingstool van het IMG de beving bij Hellum is geweest, dat deze een maximale trillingssnelheid met een overschrijdingskans van 1% heeft van 15,35 mm/s en dat de kans op schade hierdoor zeer sterk stijgt. Hij merkt op dat de trillingssnelheid van 4,3 mm/s die RHDHV aanhoudt hiermee niet direct vergelijkbaar is, maar dat in tabel 15 bij benadering is te zien dat (naar de rechtbank begrijpt: omgerekend) een trillingssnelheid met 1% overschrijdingskans wordt gehanteerd van iets meer dan 8 mm/s De anonieme deskundige werpt gezien dit grote verschil met de PGV die RHDHV hanteert, de vraag op of in het RHDHV rapport wel van de juiste snelheid is uitgegaan en of het verschil kan worden verklaard. In paragraaf C wordt ingegaan op de zettingen en lintvoegmetingen. De anonieme deskundige constateert dat de boerderij al lang voor de aardbeving in Garrelsweer zettingen had en dat het zeer onaannemelijk is dat aardbevingen hebben geleid tot verdichting of verweking van de ondergrond. Hij acht het echter aannemelijk dat aardbevingen deze hebben verergerd door constructieve overbelasting van de fundering. Uit een vergelijking van een foto uit (vermoedelijk) 2008 met een foto van RHDHV worden volgen de anonieme deskundige geen bijkomende zettingen zichtbaar. Het funderingsherstel van het woonhuis, ongeveer 25 jaar geleden, is volgens hem dus effectief geweest. Zettingen kunnen volgens hem onder normale gebruiksbelastingen, geen oorzaak zijn van de scheurvorming in de zijgevels van het woonhuis en de schuur aan de westzijde. Over de opbouw van de fundering en de hieruit voortkomende zettingen van de zijgevel oost en de achtergevel schuur is grote onzekerheid. Volgens de anonieme deskundige is wel duidelijk dat zettingen door normale gebruiksbelastingen voor het overgrote deel (meer dan 90% in de eerste 55 jaar) in de eerste decennia zouden optreden; de geringe zetting van de graansilo’s is een aanwijzing dat de diepere ondergrond slechts weinig zettingsgevoelig is.
In paragraaf D wordt aangegeven dat harder en brosser worden van lakmortel niet bestaat en dat verhinderde thermische vervorming geen oorzaak is voor schade; in paragraaf 4 dat verbouwingen die in het verleden hebben plaatsgevonden mogelijk wel van invloed zijn geweest en dat dit bij de verschillende schadegroepen wordt beschouwd.
4.18.3.
In de volgende paragrafen is nader ingegaan op die verschillende schadegroepen en de door RHDHV genoemde schadeoorzaken. Zo concludeert de deskundige ten aanzien van:
Schadegroep 1: dat de kapconstructie zelfdragend is en onder normale gebruiksomstandigheden alleen bij groot zettingsverschil tussen gebint en muur krachten zal veroorzaken, dat aan de rechte lijn van de nok van het schuurdak te zien is dat die niet zijn opgetreden, dat het grond en funderingsonderzoek van Fugro aantoont dat de laagdikte voldoende groot is om zettingen uit te sluiten, dat de gevonden grondwaterstand zo laag is dat vorst door opvriezen van grondwater niet mogelijk is en de invloed een boom ook is uit te sluiten, dat een alternatieve verklaring voor de ontstane schade is dat er wel spatkrachten zijn ontstaan, maar dat deze het gevolg zijn van heen en weer bewegen van de dakconstructie door aardbevingen (aanstoten), dat de scheuren op de foto’s relatief jong lijken en dat schade door aardbevingen hierdoor niet is uit te sluiten;
Schadegroep 2: dat de genoemde schadeoorzaak (zetting van op elkaar aansluitende tuinmuren) anders dan RHDHV niet duidelijk is, dat fundering op een zandlaag niet zettingsgevoelig is en dat de smalle fundering door aardbevingen mogelijk lokaal overbelast is geraakt, waardoor zettingen zijn opgetreden;
Schadegroep 7: dat temperatuur en krimp zijn uit te sluiten als oorzaak, dat de opgelegde vormingen het gevolg zijn van overbelasting en waarschijnlijk veroorzaakt zijn door een combinatie van zetting, wind en aardbevingen;
Schadegroep 8: dat een zwakke fundering niet is aangetoond (onderzoek ontbreekt), dat hiervan mogelijk bij de zijgevel oost wel sprake van is maar dat in dat geval extra horizontale en verticale belastingen door aardbevingen kunnen zorgen voor een overschrijding van het draagvermogen van de fundering en dat de ontstane scheuren mogelijk zijn ontstaan door het heen en weer bewegen als gevolg van aardbevingen in combinatie met zettingen van de gevel, die door aardbevingen veroorzaakt of verergerd kunnen zijn;
Schadegroep 9: dat de kapconstructie zelfdragend is en (kijkend naar de nok) vrijwel zettingsvrij lijkt, dat scheur 18 door (een combinatie van) zetting en spatkracht kan zijn veroorzaakt, dat beide effecten door het heen en weer bewegen van de houten kap door aardbevingen kunnen zijn veroorzaakt of verergerd en dat dit ook voor scheur 19 geldt;
Schadegroep 10 en 11: dat zettingen en verhinderde vervorming onwaarschijnlijk zijn als enige oorzaak van de schade, dat op een foto uit (vermoedelijk) 2006 een oostgevel van de schuur te zien is zonder stutten en aan de linkerzijde een diagonale gerepareerde scheur die een tegengestelde richting heeft aan de in de 2017 opgenomen diagonale scheuren, dat het metselwerk verticaal of weinig scheef lijkt te staan en dat op de foto’s van RHDHV te zien is dat die gevel vanwege sterke scheefstand gedeeltelijk is gestut;
Schadegroep 13: dat er op die locatie geen funderingsonderzoek is gedaan, dat de stelling dat er een geringe aanlegdiepte fundering en een samendrukbare grondlaag zijn vastgesteld daarom niet juist zijn, dat opvriezen onmogelijk is omdat de grondwaterstand veel lager is dan het funderingsniveau, dat ongelijkmatige zettingen en spatkrachten zijn opgetreden, dat spatkrachten uit het dak het gevolg kunnen zijn van windbelasting en/of aardbevingen en dat aardbevingen alleen als oorzaak of als medeoorzaak kan worden uitgesloten door de leeftijd van de scheuren te onderzoeken;
Schadegroep 14: dat de diagonale scheuren tegengestelde richtingen hebben, dat dit wijst op het heen en weer bewegen van de bovenliggende massa, dat het opgetreden schadepatroon niet verklaard kan worden door temperatuur of krimp en dat de schade vrijwel zeker is veroorzaakt door aardbevingen;
Schadegroep 15: dat op een historische foto een zettingsvorming te zien is die gelijk is aan de huidige vervorming, dat het opgetreden schadepatroon daarom niet verklaard kan worden door zettingen, dat de scheuren buigtrek scheuren kunnen zijn, maar ook op schuifkrachten in het vlak van de gevel kunnen wijzen, dat de diagonale scheuren tegengesteld van richting zijn en dat de combinatie van factoren er op wijst dat de schade vrijwel zeker is veroorzaakt door aardbevingen;
Schadegroep 16: dat temperatuurinvloeden vrijwel onmogelijk zijn als schadeoorzaak, dat als zettingen de oorzaak zouden zijn de diagonalen dezelfde richting zouden moeten hebben en niet boven de kelder optreden en dat de diagonalen in twee richtingen laten zien dat de schade vrijwel zeker is veroorzaakt door aardbevingen;
Schadegroep 17: dat de invloed van vorst op de fundering van de binnenwand gezien de lage grondwaterstand zeer onwaarschijnlijk is, dat beweging van de kapconstructie de meest waarschijnlijke oorzaak van de scheuren is, dat zetting van de kapconstructie (gebinten) er gezien de rechte lijn van de nok niet of nauwelijks is , dat de beweging door overbelasting door wind of aardbevingen is veroorzaakt en dat onderzoek naar de leeftijd van de scheuren hierover uitsluitsel kan geven;
Schadegroep 18: dat zettingsverschillen als schadeoorzaak niet aannemelijk is, dat op de Fugro lintmeting te zien is dat het zettingsverschil van wand W1 en W2 nihil is, dat een meer voor de hand liggende verklaring is dat het gaat om buigtrekscheuren veroorzaakt door rotatie van de wand en dat de meest aannemelijk verklaring voor de schades bij W16 en W2 is dat er als gevolg van het heen en weer bewegen van de dakconstructie spatkrachten zijn ontstaan;
Schadegroep 19: dat op historische foto’s is te zien dat er voor de aardbevingen al zetting heeft plaatsgevonden van de voorgevel van de woning dat ongelijkmatige zettingen aannemelijk zijn als belangrijkste oorzaak voor scheur 52 maar dat niet is uit te sluiten dat deze door aardbevingstrillingen is verergerd;
Schadegroep 20: dat bij de aansluiting van de wanden inderdaad geen verband is te zien, wat tot een zwakke aansluiting leidt, dat aardbevingstrillingen, ongelijke zetting, krimp of windbelasting mogelijke oorzaken zijn en dat om meer zekerheid te hebben de leeftijden van de scheuren moeten worden onderzocht;
Schadegroep 22, 23 en 24: dat wanneer de verklaringen in het rapport van RHDHV over deze scheuren in samenhang worden bezien tegenstrijdigheden ontstaan, dat de verklaring voor scheur 57 zeer onwaarschijnlijk is en die voor scheur 55 een onjuiste bouwkundige detaillering, dat scheur 56 mogelijk is ontstaan doordat de wand loodrecht op het vlak door aardbevingen in beweging is gebracht, wat voor scheuren in het metselwerk kan zorgen, dat scheur 57 mogelijk is verergerd doordat de wand door een aardbeving door het gebint is aangestoten en dat de schade-oorzaak “verschil in werking tussen afwerklaag en ondergelegen metselwerk” onmogelijk is omdat het onderliggende metselwerk zelf ook gescheurd is;
Schadegroep 25: dat de scheur niet verklaard kan worden met de drukboog theorie omdat deze dan ook op enige wijze de drukboog zou moeten volgen, dat de oorzaak onduidelijk is en dat de wand mogelijk door aardbevingen loodrecht op het vlak heen en weer is bewogen, waarbij de ontstane buigtrekkracht de vrijwel horizontale scheur zouden kunnen veroorzaken;
Schadegroep 26 en 27: dat de belasting van de houten kap door aardbevingen wordt onderschat, dat de berekening van de aardbevingsbelasting niet in het rapport van RHDHV is weergegeven, alleen het resultaat, waarbij vermoedelijk is gerekend met een trillingssnelheid van 4,3 mm/s waar de Trillingstool 15,35 mm/s aangeeft, dat uit de vergelijkende meting StabiAlert blijkt dat bij aardbeving een grotere vervorming optreedt dan bij wind, dat de stelling dat de oorzaak incidentele overbelasting door storm niet is onderbouwd met een berekening van het gebint, dat wel zeker is dat door de elastische vervorming van het gebint lang niet alle windbelasting door het gebint zelf wordt opgenomen, dat de tien zwaarste stormen in de periode 1911 tot 1978 zijn opgetreden, dat de zwaarste storm die de boerderij heeft getroffen waarschijnlijk in 1972 heeft plaatsgevonden, dat de achtergevel van de schuur toen is bezweken en opnieuw is opgebouwd, dat schade door overbelasting storm dan indicatief 50 jaar of ouder is, dat de maatvoering in het dwarsprofiel afwijkt van de door Fugro gemeten maten, dat op locatie bezoek geen sporen van insecten zijn gevonden terwijl dat anders zichtbaar zou moeten zijn door losliggend houtmeel, dat als de kap initieel al niet sterk genoeg was, er bij een stormbelasting die niet opgenomen kan worden meerdere spanten zouden zijn bezweken, dat de kap echter een bewezen sterkte heeft, waarbij een hele reeks van zware stormen in de 20ste eeuw geen schade heeft veroorzaakt en dat er bij de trekverbindingen in de diagonalen als eerste schade ontstaat constructief verklaarbaar is en geen gevolg van insecten.
De anonieme deskundige schrijft aan het eind van zijn rapport:
“(…) De hoofdtekst is op belangrijke onderdelen strijdig met de metingen van Fugro. Waar het rapport de causale verbanden duidelijk noemt, is deze voor een aantal hoofdoorzaken niet aanwezig, niet duidelijk, strijdig met de resultaten van het door Fugro uitgevoerde onderzoek of strijdig met gangbare bouwkundige kennis. (…)
De SBR-A wordt op belangrijke punten niet gevolgd, terwijl deze wel als uitsluitingsgrond wordt gebruikt.”
4.19.
NAM concludeert dat de reactie van de anonieme deskundige geen afbreuk doet aan de rapportage van RHDHV en de daarin geformuleerde conclusies. NAM verwijst daartoe naar de memo van RHDHV van 24 april 2023. RHDHV heeft daarin uiteengezet - samengevat - (1) waarom de EPMG-methode kan worden gevolgd en (2) waarom bij aardbevingen geen sprake is van ‘triggerwerking’, (3) dat in de loop der jaren door indrukking door kleilagen onder de zandlaag waarop de woning en het voorste deel van de schuur staan zetting kan ontstaan, (4) dat uit meting blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen bij de boerderij dusdanig groot zijn, dat deze altijd zullen leiden tot scheuren van een dergelijke aard, omvang en ernst zoals hier geconstateerd, (5) dat aan de aard van de schades en reparaties die zijn uitgevoerd is te zien dat veel daarvan al lang voor de aardbevingen moeten zijn opgetreden, (6) dat mortelvoeg in metselwerk dat wordt blootgesteld aan weersinvloeden altijd degradeert en dat het juist is dat kalkhoudende mortel flexibeler is maar dat dit niet betekent dat scheurvorming is uitgesloten, (7) dat de anonieme deskundige ook van mening is dat (deel)verbouwingen mogelijk van invloed zijn in relatie tot de ontstane schades, (8) dat uit de metingen van Fugro inderdaad blijkt dat de meeste scheefstanden naar het oosten zijn gericht, maar niet allemaal en dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat de beschreven spatkrachten dus niet kunnen optreden, (9) dat de fundering die niet op vorstvrije diepte is aangelegd door regenwater nat kan worden en bevriezen, (10) dat de fundering van de boerderij wel zettingsgevoelig is, (11) dat met behulp van metingen is vastgesteld dat de aanlegdiepte van de gemetselde fundering zeer gering en smal is, (12) dat de maximaal optredende windbelasting volgens de huidige geldende norm (de Eurocode) is bepaald, waarbij is uitgegaan van een trillingssnelheid van 4,9 mm/s, (13) dat de waarde verkregen uit de Trillingstool een waarde betreft met 1% overschrijdingskans en dat die conservatieve benadering geen steun vindt in de wetenschap en (14) dat bij een visuele inspectie schade is waargenomen aan houtconstructies door aantasting door insecten, wat samen met veroudering is vastgesteld als medeoorzaak van de schade.
4.20.
In de laatste akte van [eiser] is aangegeven wat de reactie van de anonieme deskundige op de notitie van RHDHV is en dat en waarom deze bij zijn kritiek blijft.
[eiser] concludeert daarin onder meer dat de zwakke fundering niet is aangetoond, dat de stelling van RHDHV dat ernstige zakkingen van panden ook honderden jaren na de bouw van de boerderij ‘natuurlijk’ kunnen optreden en dat kleilagen onder zandlagen kunnen indrukken volgens de Euro-code (de geotechnieknorm die leidend is voor constructeurs) geen hout snijdt, dat alleen de achtergevel en de oostgevel op enkele plaatsen (geschat wordt minder dan 5% van het oppervlak) verweerd zijn, dat de lintvoegen, waarvan is aangenomen dat dit verzakkingen betreft, deels ook het gevolg zijn van de historische bouwwijzen, dat de zakking van de gebinten niet is gemeten, dat ook de genoemde spatkrachten die hiervan het gevolg zouden zijn speculatief zijn,dat de opmerkingen van RHDHV over de kapconstructie niet zijn onderbouwd met Fugro-metingen, dat de door RHDHV getoonde foto’s weersinvloeden op de gevel en schade door insecten en dat RHDHV niet representatief zijn voor de hele boerderij en dat RHDHV weliswaar spreekt over ‘oude schades’ maar niet aantoont wanneer die dan zijn ontstaan.
4.21.
De rechtbank acht de reactie van RHDHV niet voldoende overtuigend om aan te nemen dat aardbevingen in het geheel geen invloed hebben gehad op de geïnventariseerde schades.
RHDHV betwist niet dat de Trillingstool van het IMG bij de boerdering inderdaad een significant hogere trillingssnelheid geeft. Zij heeft in haar reactie uiteengezet waarom de EPMG-methode kan worden gevolgd, maar - evenals het geval was in de hiervoor aangehaalde procedure waarin het hof op 11 juni 2024 uitspraak heeft gedaan – heeft geen deugdelijke verklaring voor dat grote verschil gegeven. RHDHV geeft weliswaar aan dat de Trillingstool de PGV berekend met een (volgens haar te conservatieve, door de wetenschap niet ondersteunde) overschrijdingskans van 1%, maar zij is niet ingegaan op de constatering van de anonieme deskundige dat wanneer de door haar aangehouden PGV wordt berekend met een overschrijdingskans van 1%, deze maar 8 mm/s bedraagt. Welke PGV’s de Trillingstool voor de aardbevingen bij Garrelsweer en Huizinge geeft, is evenmin inzichtelijk gemaakt. Het hof heeft in genoemd arrest overwogen dat de omstandigheid dat de EPMG-methode aan de eisen van de stand van wetenschap en techniek voldoet, niet betekent dat de uitkomst daarvan niet ter discussie kan worden gesteld wanneer toepassing van een andere methode tot een hele andere uitkomst leidt. De rechtbank heeft in andere zaken al geoordeeld dat zij het gelet op het modelmatige karakter van de PGV-berekening, met alle onzekerheden van dien, net als het IMG aangewezen acht dat de maximale trillingssnelheid op een locatie wordt berekend met een overschrijdingskans van 1%. Dat de bijbehorende grenswaarden dan hoger zijn is de rechtbank bekend, maar hoe de kans op schade uitgaande van de PGV’s volgens Trillingstool uitvallen, is niet inzichtelijk gemaakt.
4.22.
De redenering van RHDHV dat het niet aannemelijk is dat de schade aan de boerderij het gevolg is van aardbevingen omdat de aardbeving in Hellum de zwaarste aardbeving was en na die beving niet meer schade aan de boerderij is geconstateerd, kan de rechtbank niet goed volgen. De (voorspellende) kans dat een aardbeving wel of niet schade veroorzaakt doet zich naar haar voorkomt steeds opnieuw voor. De reactie van de anonieme deskundige, dat zodra een breuklijn eenmaal aanwezig is, het effect van een nieuwe beving op een bestaande scheur nihil of klein kan zijn, komt ook plausibel voor. Daar komt bij:
  • dat de deskundige van NAM, NAB, in 2013 recente scheuren in de muren heeft waargenomen en deze (daarom) als A-schade heeft aangemerkt;
  • dat RHDHV haar conclusie dat de kapconstructie is aangetast door insecten niet met metingen heeft onderbouwd;
  • dat RHDHV, uitgaande van de aanmerkelijk lagere PGV van 3,8 mm/s, voor vier schadegroepen overbelasting door aardbevingstrillingen niet uitsluit; en
  • dat de constatering van RHDHV in haar memo over de indirecte effecten van diepe bodemdaling, te weten dat het uitgesloten is dat de hoogte van de grondwaterstand invloed heeft gehad omdat de fundering op niet-zettingsgevoelige lagen staat, niet lijkt te rijmen met de conclusie in het rapport dat de boerderij is gefundeerd op slappe grond.
Nu onbekend is welke kracht de aardbevingen op de locatie van [eiser] (maximaal) hebben gehad, kan de rechtbank niet vaststellen dat alleen de alternatieve oorzaken die RHDHV noemt, waaronder windbelasting, een rol hebben gespeeld bij het optreden van de besproken schades en dat aannemelijk is dat aardbevingen daarop geen enkele invloed hebben gehad.
4.23.
De rechtbank is gelet op een en ander van oordeel dat NAM het bewijsvermoeden voor wat betreft de in 4.12.1 vetgedrukte scheurnummers en houten kap van de boerderij
en de (eveneens vetgedrukte) schadegroepen 5, 14, 16 en 21 niet heeft weerlegd. NAM heeft voldoende onderbouwd dat de er al voor de aardbevingen schades aanwezig waren en dat de door RHDHV geïnventariseerde zettingsschade niet door aardbevingen kan zijn opgetreden, maar niet voldoende aannemelijk gemaakt dat die bevingen niet hebben geleid tot schade door overbelasting van de fundering en/of het metselwerk. Dat de boerderij bepaalde kwetsbaarheden kent, zoals een smalle fundering, en dat er al voor de aardbevingen schade is opgetreden en gerepareerd, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Waar het om gaat is of die kwetsbaarheden ook tot schade in deze omvang zouden hebben geleid indien er geen aardbevingen hadden plaatsgevonden en zo ja op welke termijn.
Deskundigenbericht over de herstelmethode en -kosten
4.24.
Het voorgaande brengt mee dat (alleen) moet worden vastgesteld hoe de door de anonieme deskundige besproken schades en de schades in de schadegroepen 5, 14, 16 en 21 naar behoren kunnen worden hersteld en welke kosten daarmee gemoeid zijn. De rechtbank kan dat op basis van de voorliggende stukken niet beoordelen is voornemens om een deskundige te benoemen om die vragen te beantwoorden. De deskundige zal ook moeten nagaan welke (initiële) schades al met [eiser] zijn afgewikkeld.
NAM beroept zich voor zover er sprake is van verbetering die het gevolg is van de sloop en nieuwbouw van de boerderij op voordeelverrekening alsmede op eigen schuld voor zover de schade en de noodzaak tot het doen van uitgaven wordt veroorzaakt door veroudering alsmede het niet plegen van noodzakelijk onderhoud. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient, dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Als zo’n omstandigheid erin bestaat dat eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, gaat het erom dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend (ECLI:NL:HR:2023:956). De deskundige zal daarom tevens worden gevraagd om te beoordelen of en zo ja tot welk bedrag [eiser] door het herstel van de schade op kosten van NAM een dergelijk voordeel geniet. Het is daarna aan de rechtbank om te beoordelen of het redelijk is om dat voordeel geheel of gedeeltelijk op de schadevergoeding in mindering te brengen.
4.25.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van 27 november 2024 zodat partijen zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de voor te leggen vragen. De rechtbank verzoekt partijen om zo mogelijk met een gezamenlijk voorstel te komen. Aangezien [eiser] stelt dat de boerderij inmiddels onbewoonbaar is en dat het IMG ook onderzoek heeft gedaan, dient hij in zijn akte tevens toe te lichten wat de bevindingen van het IMG zijn, of hij voor bepaalde schades een vergoeding heeft ontvangen en hoe hoog die vergoeding dan is. Daarnaast dient [eiser] mee te delen wat de stand van zaken is met betrekking tot een eventuele versterking van de boerderij. De rechtbank verzoekt [eiser] om de rapportages en andere stukken die op een en ander betrekking hebben, in het geding te brengen.
4.26.
NAM zal als aansprakelijke partij het voorschot voor de deskundigenkosten moeten voldoen.
Verdere gang van zaken
4.27.
De rechtbank houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan. Indien partijen de zaak verder onderling kunnen regelen, staat dat hen uiteraard vrij.

5.De beslissing

De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 27 november 2024, zodat partijen zich kunnen uitlaten als overwogen in r.o. 4.25;
2. houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, mr. M.E. van Rossum en mr. M.R. Gans en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.
type: 508/md