In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Evides is eigenares van een drinkwaterbedrijf in de zin van art. 7 Drinkwaterwet. Het verzorgingsgebied beslaat onder meer Rotterdam.
(ii) GKB is aannemer en houdt zich onder meer bezig met het uitbaggeren van watergangen.
(iii) GKB heeft van de gemeente Rotterdam opdracht gekregen om een ongeveer 4,5 meter brede sloot in Rotterdam uit te baggeren.
(iv) Toen GKB de sloot in 2017 zou gaan uitbaggeren, heeft het door haar gebruikte baggerschip een waterleiding van Evides geraakt. De waterleiding was een zogenoemde ‘zinker’. Dat is een leiding die een watergang kruist en die men op of in de waterbodem liet/laat afzinken. De onderhavige waterleiding betrof een uit 1972 daterende aansluitleiding die eerst een hoofdwaterweg van 10-12 meter kruiste, daarna een beboste groenstrook en vervolgens de sloot. Zij liep op ongeveer 60 cm onder het wateroppervlak van de sloot.
(v) Na de schadevaring heeft Evides de waterleiding hersteld, eerst tijdelijk met een bovengrondse leiding, en later definitief.
(vi) Voor het definitieve herstel heeft Evides een aannemer ingeschakeld die door middel van een gestuurde boring een ondergrondse leiding met een lengte van ongeveer 40 meter heeft aangelegd.
(vii) Evides heeft de directe schade becijferd op € 34.860,67.
(viii) Bij e-mailbericht van 30 november 2018 heeft Evides aan [expertisebureau], het door de aansprakelijkheidsverzekeraar van GKB ingeschakelde expertisebureau, geschreven:
“(...) Het was niet mogelijk om de leiding aan weerszijden van de sloot definitief te herstellen. Vergunningen van gemeente en waterschap waren nodig in het kader van definitief herstel en de gestuurde boring vloeit met name voort uit de vergunningvoorschriften van het waterschap. De gestuurde boring is daarmee (...) geen verbetering, maar een noodzakelijke wijze van definitief herstel. (...) U stelt dat door Evides zou zijn bevestigd dat de zinker (in 1972 aangelegd) ‘los in de watergang’ lag. Wij zijn met deze bevestiging door Evides niet bekend. (…)”