ECLI:NL:GHARL:2023:6101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.285.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en aansprakelijkheid van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. voor schade aan woonboerderij

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van een woonboerderij in [woonplaats1], hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hun vorderingen tot schadevergoeding door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) werden afgewezen. De appellanten stellen dat de schade aan hun woning is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning door NAM. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun schadeclaims, en dat de schade niet in causaal verband stond met de aardbevingen. In hoger beroep heeft het hof de feiten opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de appellanten wel degelijk schade hebben geleden die kan worden toegeschreven aan de aardbevingen. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten voor een bedrag van € 5.700,- aan schadevergoeding, € 14.259,63 aan onkostenvergoeding en € 2.500,- per persoon aan immateriële schadevergoeding toegewezen. Het hof oordeelde dat NAM aansprakelijk is voor deze schade, en dat de eerdere afwijzing door de rechtbank onterecht was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van de appellanten toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf 23 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.285.205/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: 116699
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
die wonen in [woonplaats1] ,
die (principaal) hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna: samen ‘ [appellanten] ’ en ieder afzonderlijk ‘ [appellant] ’ en ‘ [appellante] ’,
advocaat: mr. M. Helmantel,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
die is gevestigd in Assen,
die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: ‘NAM’,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 18 december 2019 [1] tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep,
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep,
  • een akte van [appellanten] met productie 22,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 2 september 2022 is gehouden.
1.3
De zaak staat voor het wijzen van arrest.
2.
De kern van de zaak
2.1
[appellanten] hebben een woonhuis met schuurgedeelte en een losstaande schuur die op diverse plaatsen zijn beschadigd. [appellanten] vorderen in deze procedure dat NAM deze schade vergoedt, omdat zij van mening zijn dat de schade is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning.
2.2
Bij de rechtbank hebben [appellanten] na eiswijziging gevorderd dat:
(I) voor recht wordt verklaard dat NAM aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden schade:
  • ten gevolge van onrechtmatige gedragingen dan wel
  • die voortvloeit uit de door NAM of voor haar rekening uitgevoerde exploitatie van mijnbouwwerken dan wel gaswinning in de omgeving van de woonboerderij van [appellanten]
Verder hebben [appellanten] gevorderd dat NAM wordt veroordeeld tot betaling van:
(II) € 1.270.500,- incl. btw aan resterende schade met rente;
(III) € 3.495,69 incl. btw aan buitengerechtelijke kosten;
(IV) € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding;
(V) schadevergoeding en versterkende maatregelen als bedoeld in artikel 6:184 BW met benoeming van een ter zake deskundige die ook over de nadere kosten oordeelt;
(VI) € 235.042,50 aan liquiditeits- en waardedalingsschade;
(VII) € 153.903,82 aan kosten van procesfinanciering;
(VIII) € 63.937,50 aan gederfd woongenot;
(IX) de proceskosten.
2.3
De rechtbank heeft deze vorderingen grotendeels afgewezen en NAM alleen veroordeeld aan [appellanten] de kosten van de partij-deskundige [naam1] van € 3.495,69 incl. btw (sub III) te betalen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
2.4
[appellanten] willen met het hoger beroep dat (het merendeel van) de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. NAM wil vernietiging van het oordeel van de rechtbank dat de proceskosten worden gecompenseerd en dat [appellanten] alsnog in de proceskosten bij de rechtbank worden veroordeeld.
2.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen tot vergoeding van de schade tot een bedrag van € 5.700,-, van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- per persoon en van de onkosten ten bedrage van € 14.259,63 heeft afgewezen. Die vorderingen worden alsnog, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen. Voor het overige komt het hof tot een zelfde uitkomst als de rechtbank. Na de feiten te hebben vastgesteld zal het hof uitleggen hoe het tot zijn beslissing is gekomen.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de bezwaren die partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten hebben geuit.
3.1
[appellanten] zijn sinds 15 december 2009 de eigenaren van een woonboerderij aan de [adres] in [woonplaats1] . De woonboerderij bestaat uit een woonhuis met schuurgedeelte en een losstaande schuur.
3.2
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied, waarin ook [woonplaats1] is gelegen.
3.3
[appellanten] hebben in april 2013 NAM telefonisch gemeld dat zij schade aan hun woonboerderij hadden. De schademelding van [appellanten] is door NAM bij e-mail van 5 april 2013 bevestigd.
3.4
Voor de beoordeling van schades hanteert NAM een schadeprotocol. In het schadeprotocol worden de schades in drie categorieën onderverdeeld, te weten:
  • A-schades, dat wil zeggen schade welke een direct gevolg is van aardbevingen;
  • B-schades, dat wil zeggen schade die reeds aanwezig was, maar is verergerd door aardbevingen;
  • C-schades, dat wil zeggen schade die niet zelfstandig met aardbevingen in verband kan worden gebracht.
3.5
NAM heeft voor de beoordeling van de schademelding van [appellanten] het advies- en ingenieursbureau Arcadis Nederland B.V. (hierna: Arcadis) ingeschakeld. Arcadis heeft op 1 augustus 2013 de woonboerderij geïnspecteerd.
3.6
Op aangeven van haar eerstelijnsinspecteur heeft Arcadis op 28 augustus 2013 in de woonboerderij nader onderzoek naar het veiligheidsrisico van de houten kapconstructie verricht. Arcadis heeft over dat veiligheidsrisico op 4 oktober 2013 een rapport uitgebracht. In het rapport staat dat de houten kapconstructie “
in zijn totaliteit” is “
aangetast door ongedierte”. Het rapport vervolgt met:
“In de (hoofd)wormbalken (gordingen) op de dekbalkgebinten zijn aan beide zijden gebreken waargenomen. Ter plaatse van een lasverbinding is aan de linkerzijde van de loods de las ernstig aangetast door houtrot en daardoor bezweken. Naar aanleiding van de bezwijking is door de eigenaar een stalen constructie rondom de wormbalk vervaardigd om het verder bezwijken te voorkomen. Aan de rechterzijde van de loods is eveneens ter plaatse van een lasverbinding de wormbalk van het dekbalkgebint afgeschoven en is gebroken. Rondom de breuk is het hout ernstig aangetast door ongedierte.”
Arcadis komt tot de volgende beoordeling:
“Als gevolg van ernstige aantasting door ongedierte en doorbuiging van de daksporen zijn de wormbalken getordeerd en zakken af van de dekbalkgebinten. Ter plaatse van de lasverbinding is de wormbalk gebroken en schuift hierdoor af van de lasverbinding.
De breuk zal zijn veroorzaakt door ernstige aantasting van het hout.
Daarnaast is een enkel gebint aangepast door de stijlen in te korten, en te laten afdragen op een balklaag en muren onder het gebint. De wanden scheuren in door de afdracht van het gebint op de muren. Vermoedelijk veroorzaakt door het schudden van de kapconstructie bij hevige wind.
Naar mening van ondergetekende is er geen causaal verband tussen de schade in de kapconstructie en de bevingen, categorie schade C.”
Onder het kopje “samenhang draagconstructie” wordt door Arcadis opgemerkt:
“De veiligheid van de constructie is in het geding. (…) Het is mogelijk dat door een eventueel nieuwe aardbeving, bij hevige wind of plotseling de wormbalken verder zullen afschuiven en mogelijk een deel van de kap zal bezwijken. De mate waarin de samenhang van dit gebouwdeel achteruit is gegaan maakt herstel urgent.”
In de begeleidende brief aan NAM heeft Arcadis onder meer gemeld dat de schade categorie C is, maar dat “
zonder de noodzakelijke constructieve maatregelen” sprake is “
van een acuut veiligheidsrisico (voor mens en dier)”. Over de maatregelen die moeten worden genomen om de veiligheid te borgen wordt opgemerkt:

Om te komen tot een goed en deugdelijk herstel dient de gehele kapconstructie te worden bestreden tegen ongedierte en dienen enkele gebrekkige constructieonderdelen te worden vervangen. (…) Om enkel het veiligheidsrisico weg te nemen kan er een noodmaatregel worden getroffen door de aangetaste wormbalk tijdelijk te versterken door een stalen U-profiel te koppelen aan de aangetaste wormbalk en deze te koppelen aan het dekbalkgebint zodat afschuiven wordt voorkomen.
In de begeleidingsbrief schat Arcadis de kosten voor ongediertebestrijding op € 2.000,- excl. btw, voor het deugdelijk herstel van de kapconstructie op € 10.000,- excl. btw en voor de noodmaatregelen aan de kapconstructie (het tijdelijk versterken van de wormbalk) op € 2.500,- excl. btw. Al deze schadeposten zijn aangemerkt als categorie C.
3.7
De werkzaamheden ter waarborging van de veiligheid zijn uitgevoerd. Ondanks de kwalificatie als categorie C-schade heeft NAM de kosten voor het treffen van de noodmaatregelen (€ 2.500,-) vergoed. De ingeschakelde aannemer is rechtstreeks door NAM betaald.
3.8
Arcadis heeft op 6 februari 2014 een definitief rapport over de schademelding van [appellanten] uitgebracht. In dat rapport zijn 56 schades opgenomen. Deze schades zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten 39 A-schades, 12 B-schades en 5 C-schades. Tot de 5 C-schades behoort ook de houten kapconstructie (schadenummer 56).
Arcadis heeft de schade in causaal verband met de aardbevingen begroot op € 80.537,51 incl. btw, bestaande uit € 76.302,51 incl. btw aan herstelkosten op basis van een offerte die door een aannemer is uitgebracht en € 4.235,- incl. btw aan onkostenvergoeding voor de tijdelijke opslag van caravans en kampeerwagens.
3.9
Eerder is het concept-rapport van Arcadis bij e-mail van 13 januari 2014 aan [appellanten] gezonden met de vraag of zij kunnen instemmen met de door Arcadis gedane schadevaststelling en voorgestelde herstelmethodiek. [appellant] heeft bij e-mail van 16 januari 2014 geantwoord dat hij een contra-expertise van de Vereniging Eigen Huis (VEH) wil. NAM heeft bij e-mail van 26 februari 2014 daarmee ingestemd.
3.1
VEH heeft op 27 januari 2014 de woonboerderij gekeurd. In de conclusie van haar ongedateerde rapport meldt VEH dat haar bevindingen in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen van Arcadis. VEH begroot de schade op € 80.628,29.
Vervolgens wordt in de conclusie opgemerkt: “
Betreft waarborg veiligheid zijn er reeds werkzaamheden verricht, te weten: verwijderen van de schoorsteen en het verstevigen van de gebintconstructie. De wijze van herstel van de gebintconstructie waarborgt veiligheid maar voldoet niet aan wensen bewoner. Graag zouden ze zien dat de kapconstructie op originele wijze wordt hersteld. Tevens zijn bewoners bang dat bij een volgende beving de kap nog meer verslechterd en het uiteindelijk begeeft.” VEH stelt daarom voor de constructeur HADO B.V. uit Delfzijl (hierna: HADO) “
een plan te laten maken voor het verstevigen van de kapconstructie/gevels van beide schuren om vervorming door volgende bevingen te reduceren.
De kosten van versteviging van de kapconstructie zijn in het door VEH genoemde schadebedrag niet begrepen. De reden die daarvoor wordt opgegeven is dat meerdere oplossingen met verschillende kosten denkbaar zijn, zodat een nauwkeurige inschatting van de kosten nog niet is te geven.
3.11
HADO heeft op 12 februari 2014 de woonboerderij bezocht en de kapconstructie bekeken. Bij brief van 25 februari 2014 heeft HADO aan VEH bericht dat bij “
de boerderij is te zien dat er een verplaatsing van de kapconstructie heeft plaatsgevonden door een aardbeving met een richting evenwijdig aan de woning”. HADO meldt dat er diverse schades zijn door de verplaatsing van (de sporen boven) de gebintconstructie. HADO geeft aan dat de schade aan de gebintconstructie kan worden hersteld door het aanbrengen van verstevigingen, waardoor de vervormingscapaciteit wordt gereduceerd. Volgens HADO kan pas “
na het aanbrengen van deze verstevigingen” worden gedacht “
aan herstel van de overige gerapporteerde schade.
3.12
Arcadis heeft in de aan VEH verzonden memo van 27 maart 2014 gereageerd op het ongedateerde rapport van VEH en de brief van HADO van 25 februari 2014. De contra-expertise moet volgens Arcadis op schadeherstel zijn gericht, waarbij versterkende of preventieve maatregelen pas aan de orde zijn als herstel niet anders kan plaatsvinden. De brief van HADO richt zich volgens Arcadis niet op herstel, maar op preventieve maatregelen, althans het bouwkundig versterken van de woonboerderij. In het VEH-rapport staat, aldus Arcadis, dat de bewoners de kapconstructie graag op originele wijze willen herstellen. Volgens Arcadis blijkt uit het VEH-rapport niet of nauwelijks causaal verband met aardbevingsschade. In de memo wordt verder gewezen op de conclusie in het VEH-rapport dat de door VEH vastgestelde schade in grote lijnen overeenkomt met de bevindingen van Arcadis.
3.13
NAM heeft bij brief van 16 april 2014 aan [appellanten] bevestigd dat [appellanten] akkoord zijn “
met het uitvoeren van de door de NAM voorgestelde herstelwerkzaamheden zoals omschreven in het taxatierapport (…) d.d. 6 februari 2014 als afhandeling van deze schade ten bedrage van € 80.537,51 incl. btw.” [appellant] heeft op 9 mei 2014 de bij de brief behorende antwoordstrook ondertekend.
3.14
[appellanten] hebben op 1 januari 2014 opnieuw een schademelding gedaan. Ook met betrekking tot deze schademelding heeft Arcadis op verzoek van NAM onderzoek gedaan. Arcadis heeft op 9 juli 2014 de woonboerderij bezocht en op 3 november 2014 een rapport uitgebracht. Dit rapport bouwt voort op het rapport van 6 februari 2014. In het rapport van 3 november 2014 zijn de eerder gerapporteerde 56 schadegevallen opgenomen en met 3 uitgebreid naar 59 schadegevallen. Eén van de nieuwe schadegevallen is een categorie A-schade. Arcadis begroot de totale schade op € 110.329,03. In dit bedrag is het eerder begrote bedrag aan herstelkosten van € 80.537,51 begrepen. Ook behoort daartoe een bedrag van € 14.259,63 aan onkostenvergoeding. [appellanten] hebben mondeling met de door Arcadis in het rapport voorgestelde wijze van schadeafhandeling ingestemd.
3.15
Herstel van de schade heeft plaatsgevonden, waarbij NAM de kosten, behoudens de onkostenvergoeding, rechtstreeks aan de door [appellanten] ingeschakelde aannemers heeft voldaan.
3.16
[appellanten] hebben bij brief van 13 september 2016 NAM aansprakelijk gesteld voor schade aan de woonboerderij. De minimale schade is daarbij begroot op € 927.801,95. Aan dat bedrag ligt een in opdracht van [appellanten] uitgebracht rapport van [naam1] Expertises B.V. (hierna: [naam1] ) ten grondslag.
[naam1] heeft 10 mogelijke oorzaken onderzocht en concludeert dat de oorzaak van de schade de aardbevingen/trillingen zijn en sluit andere oorzaken uit. [naam1] meldt een
“totaal-analyse van mogelijke oorzaken van de ontstane schade aan dit object”te hebben uitgevoerd. Volgens [naam1] wordt
“de schade veroorzaakt (…) door overbelasting en trillingen in/uit de diepere ondergrond. Tevens dat beiden worden veroorzaakt door de mijnbouw/gaswinning die al langere tijd plaatsvindt in Groningen. (…)”In het rapport heeft [naam1] de herstelkosten berekend die nodig zijn om de woonboerderij “
terug te brengen in de oorspronkelijke bestaande situatie van vóór de door de gaswinning aangerichte schade”. De herstelkosten worden begroot op minimaal € 872.621,85 incl. btw.
3.17
Op de mondelinge behandeling van 5 juli 2017 hebben partijen ten overstaan van de rechtbank de afspraak gemaakt dat NAM “
behoorlijke toegang” krijgt tot de woonboerderij om onderzoek te doen naar de schade aan de woonboerderij. Dit onderzoek zal in opdracht en voor rekening van NAM worden uitgevoerd door Royal HaskoningDHV.
3.18
Vervolgens heeft Royal HaskoningDHV het onderzoek uitgevoerd. Zo is op 29 augustus 2017 en 15 september 2017 de woonboerderij geïnspecteerd. In haar rapport van 7 februari 2018 zijn 47 schades geïnventariseerd, verdeeld over 19 schadegroepen. In een schadegroep zitten veelal meerdere schades die bij elkaar in de buurt zitten en waarvan Royal HaskoningDHV na beoordeling heeft vastgesteld dat zij dezelfde oorzaak hebben. Royal HaskoningDHV komt tot de conclusie dat de meeste schades zijn ontstaan door overmatige zettingen of overbelasting en door het niet op correcte wijze verbouwen. Slechts enkele scheuren - kennelijk nieuwe scheuren die na het herstel op basis van het rapport van Arcadis zijn ontstaan - kunnen mogelijk door aardbevingen zijn veroorzaakt. De kosten van herstel van die scheuren worden als schade ten gevolge van aardbevingen beschouwd en door Royal HaskoningDHV begroot op € 5.700,- incl. btw.
3.19
Bij brief van 28 februari 2019 hebben de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Midden-Groningen en de Nationaal Coördinator Groningen [appellanten] laten weten dat hun woonboerderij bij een aardbeving een verhoogd risico heeft, omdat deze is gelegen in het gebied van het Groningenveld. In de brief wordt toegelicht dat dit betekent dat de verwachting is dat de woonboerderij niet voldoet aan de geldende veiligheidsnorm. Er is een inspectie nodig om te beoordelen of de woonboerderij daadwerkelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoet.

4.Het oordeel van het hof

Structuur memorie van grieven en omvang hoger beroep
4.1
[appellanten] hebben in de memorie van grieven 18 (romeins genummerde) grieven geformuleerd en die grieven van een gezamenlijke toelichting voorzien. De klachten tegen het vonnis die het hof hieruit afleidt en waartegen NAM zich in de memorie van antwoord heeft kunnen verweren zal het hof hierna thematisch behandelen.
4.2
[appellanten] hebben ter zitting bevestigd dat zij niet zijn opgekomen tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering tot vergoeding van de procesfinanciering van
€ 153.903,82 (vordering sub VII). Ter zitting hebben [appellanten] hun grief XII en de daarmee samenhangende vordering NAM te veroordelen tot betaling van € 63.937,50 vanwege gederfd woongenot ingetrokken.
4.3
NAM is niet opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank dat de kosten van partij-deskundige [naam1] van € 3.495,69 incl. btw op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW moeten worden vergoed.
4.4
Niet in geschil is dat NAM op grond van artikel 6:177 lid 1 BW aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van gaswinning. Gelet op deze wettelijke aansprakelijkheid, hadden [appellanten] volgens de rechtbank moeten onderbouwen welk belang zij hebben bij hun gevorderde verklaring voor recht voor deze aansprakelijkheidsgrond. Die nadere onderbouwing hebben [appellanten] niet gegeven, zodat de rechtbank dit deel van de vordering bij gebreke van belang heeft afgewezen. [appellanten] zijn niet met een kenbare grief tegen deze beslissing van de rechtbank opgekomen.
Opvatting rechtbank over stelplicht met betrekking tot de fysieke schade van [appellanten] en de daartegen gerichte grieven
4.5
De rechtbank heeft in randnummer 2.4 van het eindvonnis overwogen dat tussen partijen vast staat dat alle door Arcadis vastgestelde fysieke schade in 2014 nagenoeg geheel is hersteld. Mede tegen deze achtergrond heeft de rechtbank overwogen dat het aan [appellanten] is om (onder meer) hun vordering tot vergoeding van de door hen gestelde fysieke schade met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Vervolgens overweegt de rechtbank dat [appellanten] na de mondelinge behandeling van partijen op 26 april 2018 - en dus ook na het rapport van Royal HaskoningDHV - nog een keer in de gelegenheid zijn gesteld een feitelijke onderbouwing van hun fysieke schade te geven. In de daarop volgende aktes van
25 juli 2018 en 17 april 2019 hebben [appellanten] volgens de rechtbank volstaan met een herhaling van eerder door hen ingenomen feitelijke stellingen, die kort gezegd inhouden dat reeds herstelde schade is teruggekeerd en nieuwe schade is opgetreden, zonder dat die feitelijke stellingen van enige concrete onderbouwing zijn voorzien. [appellanten] hadden volgens de rechtbank op zijn minst foto’s in het geding kunnen en moeten brengen ter onderbouwing van die door hen gestelde schade of deze op andere wijze behoorlijk moeten onderbouwen. Dit brengt de rechtbank ertoe te oordelen dat [appellanten] aan hun stelplicht ten aanzien van de fysieke schade niet hebben voldaan en dat daardoor aan bewijslevering of toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW niet kan worden toegekomen. De rechtbank heeft de vordering onder II, inhoudende NAM te veroordelen tot betaling van
€ 1.270.500,-, afgewezen.
4.6
Tegen dit oordeel komen [appellanten] in ieder geval met de grieven I, III, IV, V, VI, VII, XV en XVI op. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk behandelen.
Een belangrijk deel van de toelichting op (ook) deze grieven is gewijd aan de volgende, mede voor de stelplicht relevante, vragen:
  • is er schade die redelijkerwijs het gevolg van aardbeving kan zijn, zodat het wettelijk bewijsvermoeden geldt?
  • heeft NAM het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd?
  • heeft NAM alle schade ten gevolge van aardbevingen vergoed?
  • is het herstel van de schade deugdelijk uitgevoerd?
  • is er nieuwe schade ontstaan?
Aanpak rechtbank op de mondelinge behandeling van 5 juli 2017
4.7
Op de zitting van 5 juli 2017 bij de rechtbank was de stand van zaken als volgt.
Arcadis had in opdracht van NAM in 2013 en 2014 rapporten uitgebracht over twee schademeldingen van [appellanten] Een aannemer heeft in of omstreeks 2014 ten aanzien van de in de Arcadis-rapporten vermelde schades die in causaal verband staan tot de aardbevingen herstelwerkzaamheden uitgevoerd. NAM heeft de aannemer hiervoor rechtstreeks betaald.
In de gerechtelijke procedure bij de rechtbank hebben [appellanten] , met een beroep op met name de bevindingen van HADO en [naam1] , aangevoerd dat de schade aan de kapconstructie ook een schade is ten gevolge van de aardbevingen, dat deze schade eerst moet worden hersteld voordat verdere schade door aardbevingen kan worden hersteld, dat de aannemer niet alle eerder gemelde schades heeft hersteld, dat het herstel niet deugdelijk is uitgevoerd en dat nieuwe schades zijn ontstaan.
NAM heeft deze stellingen van [appellanten] gemotiveerd bestreden met een beroep op met name de rapporten en de bevindingen van Arcadis. Volgens NAM schiet het rapport van [naam1] , waarop [appellanten] zich hebben beroepen, ernstig te kort in de omschrijving van de aard, de ernst en de omvang van de verschillende schades en een exacte plaatsaanduiding daarvan.
Het hof begrijpt dat tegen deze achtergrond partijen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de rechtbank een “praktische afspraak” hebben gemaakt die in het proces-verbaal is neergelegd. Die praktische afspraak hield in dat NAM een “behoorlijke toegang” tot de woonboerderij van [appellanten] zou krijgen en dat een ander, onafhankelijk technisch bureau, te weten Royal HaskoningDHV, in opdracht van NAM onderzoek zou doen, waarbij ook de eerder in opdracht van NAM en [appellanten] uitgebrachte rapporten zouden worden betrokken.
4.8
Kennelijk komen [appellanten] tegen deze aanpak van de rechtbank met grief XV op. Deze grief slaagt niet. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank hiermee NAM niet toegelaten tot tegenbewijslevering, maar heeft de rechtbank in overleg met en met instemming van partijen een praktische afspraak gemaakt om een ander, onafhankelijk technisch bureau op kosten van NAM onderzoek te laten doen naar de op het moment van het onderzoek aanwezige schade aan de woonboerderij van [appellanten] , waarna beide partijen op basis van de uitkomsten van dat actuele onderzoek hun stellingen zouden kunnen aanpassen. Van strijd met de goede procesorde is dan ook geen sprake.
Is er fysieke schade en geldt daarvoor het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW?
4.9
Artikel 6:177a BW bepaalt dat bij fysieke schade aan gebouwen en werken die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.1
In ieder geval in hoger beroep hebben [appellanten] zich aangesloten bij de registratie van de (fysieke) schades in de rapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV. Die schades zijn, samengevat, scheuren in allerlei wanden van het woonhuis met schuurgedeelte en de losstaande schuur en schade aan de gebintconstructie.
Scheuren in wanden en de schade aan de gebintconstructie kunnen het gevolg zijn van trillingen van de bodem. Een aardbeving kan trillingen van de bodem veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de exploitatie van het mijnbouwwerk in het Groningenveld tot aardbevingen leidt. Een (eerste) zware aardbeving heeft in augustus 2012 bij Huizinge plaatsgevonden. [appellant] heeft zijn schade aan wanden en de gebintconstructie ruim een half jaar na die (eerste zware) aardbeving gemeld. Daardoor kunnen deze schades naar het oordeel van het hof redelijkerwijs schade zijn door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Dit brengt mee dat het in artikel 6:177a BW neergelegde wettelijk bewijsvermoeden in deze zaak van toepassing is.
Weerlegging bewijsvermoeden door NAM
4.11
Het is aan NAM dit wettelijk bewijsvermoeden te weerleggen. De Hoge Raad [2] heeft geoordeeld dat een exploitant als NAM dat bewijsvermoeden alleen dan met succes weerlegt, als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het bouwwerk. Voor dat bewijs is niet vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan. Voor bewijs kan volstaan dat te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Dat is meer dan dat de exploitant twijfel zaait over de oorzaak van het bewijs.
4.12
Het hof verstaat het beroep van NAM op de uitkomsten van de rapporten en memo’s van Arcadis en Royal HaskoningDHV als bewijslevering ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden. NAM heeft erop gewezen dat, gelet op het belang van de onafhankelijkheid van het onderzoek, de rapportage van Royal HaskoningDHV extern is getoetst door [naam2] , emeritus hoogleraar Utiliteitsbouw aan de TU Delft. [naam2] heeft de conclusies van Royal HaskoningDHV onderschreven.
4.13
Beide onderzoeksbureaus zijn op basis van de door TNO gehanteerde methodiek voor onderzoek naar de oorzaak van gebouwschade van 9 september 2011 nagegaan wat de oorzaak is van de geïnventariseerde schades, waarop [appellanten] zich beroepen. Deze methodiek is gebaseerd op een zogenaamde Root Causes Analysis (RCA) en zal hierna worden aangeduid als de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen. Het onderzoek is, samengevat, als volgt geweest.
Met de Empirische Ground Motion Prediction Equator (EGMPE) is de kracht (trillingssnelheid, trillingsversnelling) van de maximaal opgetreden trilling bij het onderzoeksobject (woonboerderij) bepaald. Vervolgens is op basis van de (in november 2017 herziene) SBR Trillingsrichtlijn A getoetst of schade aan de woonboerderij zou kunnen optreden als gevolg van deze trilling. Volgens Royal HaskoningDHV is voor de woonboerderij de grenswaarde voor schade door trillingen overschreden. Berekend is dat er een kans is van 4% op lichte schade door aardbevingen.
Vervolgens is de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen toegepast bij het onderzoek naar de oorzaak van de schade. Bij iedere schadegroep is beoordeeld of de schade het gevolg kan zijn van aardbevingen en is deze mogelijke oorzaak afgewogen tegen andere mogelijke oorzaken. De in de woonboerderij aangetroffen schades zijn door Arcadis en Royal HaskoningDHV - net als in het schadeprotocol (zie ook r.ov. 3.4) - onderscheiden in drie categorieën, te weten A-schade, B-schade en C-schade.
Volgens Royal HaskoningDHV is voor de woonboerderij de grenswaarde voor schade door zettingen van de ondergrond, welke zettingen zijn veroorzaakt door trillingen, niet overschreden. Dit betekent volgens Royal HaskoningDHV dat aardbevingen niet tot (extra) zettingen van de fundering kunnen hebben geleid en dat de schade die door zettingen is veroorzaakt niet het gevolg is van aardbevingen maar van andere oorzaken. Volgens Royal HaskoningDHV zijn de oorzaken van de meeste schades ontstaan door overmatige zettingen en door verhinderde thermische vervorming. De overmatige zettingen zijn een gevolg van de slappe ondergrond waarop de woonboerderij is gefundeerd, in combinatie met een smalle en ondiepe fundering. De schade door verhinderde thermische vervorming is een gevolg van het ongedilateerd uitvoeren van lange metselwerkwanden. Lengteveranderingen als gevolg van temperatuurverschillen kunnen hierdoor niet worden opgevangen. Dit resulteert in spanningen en scheurvorming als de capaciteit van het metselwerk als gevolg van veroudering wordt overschreden. In enkele gevallen is de schade ontstaan doordat niet op correcte wijze is verbouwd.
Royal HaskoningDHV heeft in haar onderzoek ook betrokken de schades die Arcadis op 1 augustus 2013 en VEH op 27 januari 2014 hebben geconstateerd. Volgens Royal HaskoningDHV zijn de toen aanwezige scheuren na de aardbeving van Hellum in 2015 (nagenoeg) niet door aardbevingen verergerd. De oorzaken van de schadetoenames zijn vooral overbelasting door wind en een lekkende regenwaterafvoer.
Bij enkele schades is volgens Royal HaskoningDHV “de oorzaak niet goed te duiden, ook niet met” de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen. Voor die gevallen heeft Royal HaskoningDHV een inschatting van de mogelijke oorzaak gemaakt.
4.14
NAM heeft zich met deze door Royal HaskoningDHV gemaakte analyse van de oorzaken van de geïnventariseerde schades en de op grond daarvan getrokken conclusies verenigd. [appellanten] zijn daarentegen van mening dat NAM voor de geïnventariseerde schades niet in de weerlegging van het bewijsvermoeden is geslaagd.
Bezwaren van [appellanten] tegen de in het rapport van Royal HaskoningDHV gebruikte methodiek waarop NAM zich beroept en waarmee het wettelijk bewijsvermoeden wordt weerlegd.
Is weerlegging wettelijk bewijsvermoeden niet mogelijk?
4.15
Allereerst voeren [appellanten] aan dat het niet mogelijk is om aannemelijk te maken dat een schade niet door aardbevingen is ontstaan. Ter ondersteuning wijzen [appellanten] op de overgelegde verklaring van de wetenschapper [naam3] en een uitzending van het televisieprogramma “De Monitor” van 21 april 2019. Het hof volgt [appellanten] niet in deze stelling.
4.16
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen, is voor de weerlegging van het bewijsvermoeden niet vereist dat onomstotelijk vast staat dat de schade niet het gevolg van aardbeving(en) is. Het gaat erom of dat voldoende aannemelijk is. Kennelijk is de Hoge Raad er vanuit gegaan dat in geval van schade, waarbij een aardbeving mogelijk de oorzaak is, – in dit geval – NAM in staat is en ook de gelegenheid heeft op basis van de stand van wetenschap en techniek voldoende aannemelijk te maken of die schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen.
4.17
Voorts heeft het volgende te gelden. Allerlei oorzaken kunnen tot schade aan een gebouw leiden. Schade kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud, ondeugdelijke materialen, slechte fundering, grondsoort en ongedierte. Ook aardbevingen kunnen zo’n oorzaak zijn. Als schade aan het gebouw is vastgesteld moet op basis van alle relevante feiten en omstandigheden worden gereconstrueerd wat de oorzaak is geweest en/of welke oorzaak het niet is geweest. Het is op zichzelf gebruikelijk (mede) aan de hand van de stand van wetenschap en techniek na te gaan welke oorzaak voldoende aannemelijk is. Dat gebeurt door zoveel mogelijk relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en vervolgens aan de hand van technische en/of wetenschappelijke methodieken en/of modellen onderzoek naar de oorzaak te doen.
In dit geval van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van aardbevingen hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot schade heeft geleid, maar moet ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende aannemelijk worden gemaakt dat in ieder geval aardbevingen niet de oorzaak zijn. Ook dat kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan. Het hof is van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat het door Royal HaskoningDHV gedane onderzoek aan de hand van onder meer de EGMPE en TNO-RCA Methodiek, aan de eisen van de huidige stand van wetenschap en techniek voldoet. Dit wordt onder meer ondersteund door het onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in Groningen dat TU-Delft in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen heeft gedaan en waarbij, zoals NAM ook heeft aangevoerd, onder meer de EGMPE en TNO-RCA Methodiek zijn gebruikt. [appellanten] hebben te weinig aangevoerd om daarover anders te oordelen. De omstandigheid dat een enkele wetenschapper die methodes en technieken in twijfel trekt, is onvoldoende om die wetenschappelijke methodes ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden buiten beschouwing te laten.
Is de methodiek van de SBR Trillingsrichtlijn A niet geschikt om trillingen te bepalen?
4.18
Ten tweede voeren [appellanten] aan dat de door Royal HaskoningDHV toegepaste SBR Trillingsrichtlijn A niet geschikt is voor het meten van trillingen door aardbevingen. [appellanten] wijzen er onder meer op dat grondsensoren van StabiAlert trillingen meten die niet worden opgemerkt als de SBR Trillingsrichtlijn A wordt toegepast. Ter ondersteuning wijzen [appellanten] onder meer op de verklaring van de wetenschapper [naam4] , het TU Delft-rapport van
4.19 14
14 juli 2016 en de rapportage van StabiAlert van 18 juni 2018.
4.2
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. Op zichzelf is niet in geschil dat de SBR Trillingsrichtlijn A in Nederland de laatste stand van de inzichten, techniek en wetenschap weergeeft, algemeen is geaccepteerd en al vele jaren bij allerlei soorten trillingsbronnen wordt gebruikt. Ook aardbevingen zijn een trillingsbron en worden dan ook als één van de trillingsbronnen in de SBR Trillingsrichtlijn A genoemd. Daardoor kan ook de SBR Trillingsrichtlijn A worden betrokken in het onderzoek naar de bron van de schade. De omstandigheid dat er ook andere meetmethodes zijn brengt op zichzelf niet mee dat de SBR Trillingsrichtlijn A hiervoor niet geschikt is.
4.21
Voorts heeft NAM, mede aan de hand van het rapport en de memo’s van Royal HaskoningDHV, gemotiveerd toegelicht waarom de StabiAlert-methode niet is gevolgd. Zo worden de basisgegevens waarvan de StabiAlert-methode uitgaat gemotiveerd bestreden. In tegenstelling tot wat StabiAlert stelt, wordt bij toepassing van de EGMPE-methode geen gebruik gemaakt van PGA-kaarten voor de schadeafhandeling. Ook heeft NAM toereikend toegelicht dat bij de methode van StabiAlert de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen ten onrechte niet wordt toegepast. [appellanten] hebben deze conclusies niet dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Is geen oorzaak bepaald, maar een afweging gemaakt en twijfel gezaaid?
4.22
Ten derde voeren [appellanten] aan dat Royal HaskoningDHV niet de oorzaak van de schade heeft bepaald. Royal HaskoningDHV heeft een afweging gemaakt op basis van een kans op beschadiging door aardbevingen van 4% en heeft daarmee twijfel gezaaid. Maar een kans zegt volgens [appellanten] niets over de vraag of de schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen. Bovendien wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat vele lichte aardbevingen en bodembewegingen zettingen in de grond veroorzaken die niet meteen waarneembare schade opleveren, maar uiteindelijk “als een soort optelsom” tot waarneembare schade leiden. Bovendien is twijfel zaaien over de oorzaak onvoldoende voor het weerleggen van het wettelijk bewijsvermoeden. [appellanten] hebben veel schade en dat moet volgens hen het gevolg zijn van aardbevingen.
4.23
Het hof gaat in dit betoog van [appellanten] niet mee. Royal HaskoningDHV is nagegaan of de geconstateerde schade het gevolg kan zijn van zettingen. Als dat het geval is, is vervolgens nagegaan of die zettingen het gevolg zijn van aardbevingen. Royal HaskoningDHV heeft voor een groot aantal schades de oorzaak kunnen vaststellen, te weten overmatige zettingen ten gevolge van de slappe ondergrond waarop de woonboerderij staat, verhinderde thermische vervorming als gevolg van het ongedilateerd uitvoeren van lange metselwerkwanden en (in enkele gevallen) het niet op correcte wijze verbouwen. Daarmee heeft Royal HaskoningDHV geen afweging tussen verschillende oorzaken gemaakt, evenmin is een kanspercentage toegepast of twijfel gezaaid. Voorts heeft Royal HaskoningDHV erop gewezen dat er sinds de eerste opnames van de woonboerderij in 2013 door Arcadis verschillende aardbevingen zijn geweest, waaronder de volgens Royal HaskoningDHV zware aardbeving van Hellum in 2015. Royal HaskoningDHV heeft de bevindingen van Arcadis in 2013 kunnen vergelijken met haar onderzoek in het najaar van 2017, vier jaar later en daarbij vastgesteld dat er vrijwel geen verdere schade is ontstaan. Deze conclusie hebben [appellanten] weliswaar bestreden, maar zij hebben niet concreet onderbouwd welke schade, die in 2017 aanwezig was, na 2013 (opnieuw) is ontstaan.
Schade aan de kapconstructie: schade van categorie A, B of C?
4.24
[appellanten] stellen dat de schade aan de kap(gebint)constructie in de onderzoeksrapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV ten onrechte als schade categorie C is aangemerkt. Volgens [appellanten] heeft NAM onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die schade niet het gevolg is van aardbevingen. Ter onderbouwing voeren [appellanten] het volgende aan.
Een gebintconstructie kan allerlei krachten opnemen. De gebintconstructie, inclusief de inmiddels door aardbevingen ‘verschoven balk’, was, toen [appellanten] de woonboerderij kochten, gaaf. Tot de aardbevingen in 2012 heeft de gebintconstructie harde winden doorstaan en vormde ook de kennelijk slappe ondergrond geen gevaar voor de stabiliteit van de gebintconstructie. De geconstateerde houtworm tast volgens [appellanten] op zichzelf de stabiliteit van de gebintconstructie niet aan.
[appellanten] wijzen erop dat in de taxatierapporten van 9 september 2009 en 29 juli 2010 in de beschrijving van de staat van onderhoud van de woonboerderij geen enkel onderdeel als matig of slecht is aangemerkt. Ook staat in de taxatierapporten niet dat er (zichtbare) aardbevingsschade is. Ook is in de taxatierapporten niet opgenomen dat de woonboerderij – bijvoorbeeld door de staat van de kapconstructie – constructief onveilig zou zijn.
De schade aan de kapconstructie en de overige door [appellanten] gemelde schade is volgens hen voor het eerst na de aardbeving in Huizinge in augustus 2012 waargenomen. Daarna is de schade verergerd. [appellanten] hebben een tijdpad overgelegd waarin zij hebben beschreven wanneer welke schade is ontstaan, nadat zij de woonboerderij hadden gekocht.
4.25
Het hof stelt voorop dat de gebreken aan de kapconstructie door Arcadis in het rapport van oktober 2013 zijn beschreven en dat die feitelijke beschrijving op zichzelf niet in geschil is. Zo heeft Arcadis in oktober 2013 geconstateerd dat de gebintconstructie ernstig door ongedierte was aangetast, dat, om bezwijking aan de linkerzijde van de (hoofd)wormbalk te voorkomen, een stalen constructie was aangebracht, dat aan de rechterzijde de lasverbinding van de wormbalk was gebroken en het hout rondom de breuk ernstig was aangetast door ongedierte en ook dat enkele stijlen waren ingekort waardoor een enkel gebint afdroeg op de muren waardoor scheuren ontstaan.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat een ernstige aantasting van hout door ongedierte een verzwakking van het hout betekent. De algemene verwijzing van [appellanten] naar een agriwikipedia-pagina doet daaraan niet af. Op die pagina wordt gesproken over hout dat ernstig door houtworm lijkt te zijn aangetast, maar dat in werkelijkheid niet is, waardoor ingrijpende maatregelen niet nodig zijn. In dit geval is door Arcadis vastgesteld - wat niet gemotiveerd is bestreden - dat de gebintconstructie wel ernstig door ongedierte is aangetast. Uit de beschrijving van Arcadis blijkt dat [appellanten] , althans hun rechtsvoorgangers, daartegen ook maatregelen hebben genomen door een stalen constructie aan te brengen en stijlen in te korten. Een behoorlijke toelichting, dat die stalen constructie en het inkorten van de stijlen niet door de aantasting van het hout door ongedierte noodzakelijk waren, maar nodig waren vanwege aardbevingen, ontbreekt.
Het hof is voorts van oordeel dat de twee taxatierapporten uit 2009 en 2010, waarop [appellanten] zich beroepen, onvoldoende steun bieden voor het standpunt van [appellanten] Deze taxatierapporten zijn opgesteld door een makelaar/taxateur. Het eerste taxatierapport is opgemaakt voor de financiering van de aankoop van de woonboerderij. Het tweede taxatierapport is opgemaakt voor de financiering van de verbouwing. Weliswaar heeft een makelaar/taxateur enige basiskennis van bouwkundige zaken, maar zijn kennis en kunde is op dat punt beperkt. Bovendien doet een makelaar/taxateur slechts een visuele waarneming en wordt geen nauwkeurig bouwkundig onderzoek verricht. In het normblad bij de taxatierapporten staat ook dat een globaal beeld van het onderhoud wordt gegeven. Van een bouwkundige keuring is geen sprake. Weliswaar worden in de taxatierapporten geen gebreken aan de kapconstructie opgesomd, maar uit de taxatierapporten blijkt ook niet dat die kapconstructie is onderzocht, dat is gecontroleerd of er ingrepen zijn toegepast en of sprake is van houtrot en zo ja, wat de omvang van die houtrot is. [appellanten] hebben ook geen toereikende verklaring gegeven waarom de door Arcadis in oktober 2013 geconstateerde feitelijke gebreken aan de gebintconstructie (omvangrijke houtrot, stalen constructie, inkorten stijlen) eerst na de in 2009/2010 opgemaakte taxatierapporten zouden zijn ontstaan. Zo hebben [appellanten] niet gesteld en is evenmin gebleken dat na 2009 de stijlen zijn ingekort en dat dit werd gedaan om verdere schade aan de kapconstructie en/of wanden te voorkomen. Ook is niet toegelicht dat denkbaar is dat in de zeer korte tijd van 3 à 4 jaar ongedierte het hout kan aantasten in een mate als Arcadis heeft geconstateerd.
Tot slot beroepen [appellanten] zich op een mededeling die [naam5] van Arcadis op 28 augustus 2013 namens NAM zou hebben gedaan. [naam5] zou volgens [appellanten] hebben gezegd dat er geen sprake was van actieve houtworm en dat de bevingen de schade aan de kapconstructie veroorzaakt moeten hebben. NAM heeft bestreden dat deze uitlating is gedaan en dat, voor zover deze wel zou zijn gedaan, die niet namens NAM is gedaan. Wat daarvan zij, deze uitlating komt in ieder geval niet overeen met de daarna opgemaakte rapporten van Arcadis. Als [naam5] deze uitlating al heeft gedaan, is hij daar kennelijk na nadere bestudering op teruggekomen.
4.26
[appellanten] voeren aan dat als de gebintconstructie geen schade categorie A is, het in ieder geval heeft te gelden als schade categorie B. De stelling van [appellanten] is dat als de schade aan de gebintconstructie niet door de aardbevingen is veroorzaakt, die schade daardoor in ieder geval is verergerd.
4.27
Het hof stelt voorop dat in de rapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV wordt beschreven dat deugdelijk herstel van de kapconstructie nodig is, waarvan de kosten door Arcadis in 2013 zijn geraamd op circa € 10.000,-. In die rapporten wordt echter toegelicht, zoals hiervoor aangehaald, dat die schade niet het gevolg is van aardbevingen, zodat [appellanten] dat deugdelijk herstel van de kapconstructie zelf hebben te bekostigen.
Dat de schade aan de kapconstructie ten gevolge van aardbevingen is verergerd, hebben [appellanten] na de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden door NAM c.s. niet toereikend onderbouwd. De rapportages van HADO, VEH, [naam1] en de deskundige wiens rapport op de mondelinge behandeling (overigens zonder naam en datum) is overgelegd, waarop [appellanten] zich beroepen, bieden daarvoor onvoldoende steun. Royal HaskoningDHV heeft op de eerder gemaakte rapportages van HADO, VEH en [naam1] acht geslagen en die in haar onderzoek meegenomen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft NAM voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet het gevolg is van aardbevingen en daarmee het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd. Dan ligt het vervolgens weer op de weg van [appellanten] de stelling van HADO, dat de gebintconstructie door aardbevingen is verplaatst en daardoor schade is opgetreden, in het licht van deze weerlegging nader toe te lichten en te onderbouwen. Een nadere, gemotiveerde toelichting is echter uitgebleven. Illustratief is dat VEH in haar rapport opmerkt dat het de wens van [appellanten] is dat de gebintconstructie in oorspronkelijke staat wordt hersteld en dat HADO niet rept over herstel in oorspronkelijke staat, maar schrijft dat “verstevigingen” van de kapconstructie nodig zijn.
Het hof volgt [appellanten] daarom niet in hun stelling dat de schade aan de kapconstructie als schade categorie B heeft te gelden.
Tussenconclusie: wettelijk bewijsvermoeden is weerlegd
4.28
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof NAM met de rapporten van Arcadis en in het bijzonder het rapport en de memo’s van Royal HaskoningDHV het wettelijk bewijsvermoeden, dat de gestelde schade aan de woonboerderij is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van de gasvelden in Groningenveld, heeft weerlegd.
Geldt voor schade categorie C dat er meerdere oorzaken zijn waaronder aardbeving?
4.29
[appellanten] betogen dat als de slappe grond of de wijze van bouwen een oorzaak is van de schade, de omvang van de schade niet los kan worden gezien van de aardbevingen. Deze hebben de schade ten gevolge van die andere oorzaken verergerd. Daardoor is volgens [appellanten] sprake van een samenloop van omstandigheden en heeft NAM de volledige schade te vergoeden.
4.3
Kennelijk ziet dit betoog van [appellanten] op de schadegevallen die door Arcadis en Royal HaskoningDHV zijn aangemerkt als categorie C, bij welk onderscheid NAM zich heeft aangesloten. Voor die gevallen is aangenomen dat de oorzaak van de schade een andere is dan bodembeweging door aardbevingen. Het verweer van [appellanten] dat NAM niet in de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden is geslaagd doordat die categorieën mede een aardbeving als schade-oorzaak hebben, hadden [appellanten] , gelet op de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden, met concrete feiten en omstandigheden nader moeten onderbouwen. Dat hebben zij ook voor dit onderdeel nagelaten. Deze stelling slaagt daardoor niet.
Ondeugdelijk schadeherstel
Had eerst gebintconstructie moeten worden hersteld?
4.31
[appellanten] hebben aangevoerd dat naast de zichtbare schade, die in de rapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV is opgesomd, er ook onzichtbare schade is. [appellanten] doen daarbij een beroep op de bevindingen van HADO. Eerst moet volgens HADO de schade aan de gebintconstructie worden hersteld voordat de overige (fysieke/zichtbare) schade kan worden hersteld. Gebeurt dit niet, dan ontstaat op langere termijn steeds weer nieuwe schade doordat de gebintconstructie de trillingen ten gevolge van de aardbevingen niet kan opvangen. Kennelijk bedoelen [appellanten] met de door hen gebruikte term ‘onzichtbare schade’ de schade die ten gevolge van de (niet herstelde schade aan de) gebintconstructie bij (iedere) aardbeving (weer) ontstaat.
4.32
Hiervoor heeft het hof overwogen dat NAM in het kader van het weerleggen van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de gebintconstructie niet het gevolg is van aardbevingen. [appellanten] hebben als eigenaren die schade dan ook zelf en op eigen kosten te herstellen. Daarom kan niet aan NAM worden tegengeworpen dat het aan NAM is om dit te doen. Het hof zal hierna nog ingaan op de vraag of na het schadeherstel nog nieuwe schade is ontstaan.
Is een deel van de in 2013/2014 vastgestelde schade ten gevolge van aardbevingen niet hersteld?
4.33
[appellanten] voeren aan dat de schades die in het Arcadis-rapport onder de nummers 32 tot en met 43 zijn beschreven, schades zijn ten gevolge van aardbevingen die niet door NAM zijn hersteld.
4.34
Het hof stelt vast dat de 12 schades onder de nummers 32 t/m 43 in het Arcadis- rapport zijn aangemerkt als 2 schades categorie A, 8 schades categorie B en 2 schades categorie C. Deze categorie indeling is niet gemotiveerd door [appellanten] bestreden.
4.35
In ieder geval zijn de 2 schadegevallen categorie C, nummers 37 en 40, geen schade ten gevolge van aardbevingen. De kosten van herstel daarvan komen daarom niet voor rekening van NAM.
Voor herstel van de 10 schadegevallen categorieën A en B is – naast de andere schadegevallen in deze categorieën – door een aannemer een offerte gemaakt, welke offerte door [appellanten] is geaccordeerd. Het is niet NAM die aan de aannemer opdracht heeft gegeven deze werkzaamheden uit te voeren. [appellanten] zijn de opdrachtgevers. NAM is als aansprakelijke partij voor de schade alleen gehouden de kosten van de aannemer te vergoeden en dat heeft NAM rechtstreeks aan de aannemer gedaan. Gelet op deze gang van zaken ligt het op de weg van [appellanten] te stellen en te onderbouwen dat die 10 schadegevallen categorieën A en B onder de nummers 32 t/m 43 niet in de offerte zijn begrepen, dat de aannemer daarvoor ook geen opdracht tot herstel is gegeven en dat deze schades daardoor ook niet zijn hersteld. Die nadere onderbouwing hebben [appellanten] ook in hoger beroep niet gegeven. Doordat het ervoor moet worden gehouden dat in de offerte ook deze schadegevallen zijn begrepen en niet in geschil is dat NAM de geoffreerde prijs heeft betaald, is het hof van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat NAM deze schade heeft vergoed.
Ondeugdelijk schadeherstel doordat de woonboerderij niet is gesloopt en herbouwd?
4.36
Volgens [appellanten] is de schade aan de woonboerderij, in het bijzonder de gebintconstructie, van zodanige omvang dat deugdelijk herstel niet mogelijk is. De woonboerderij moet worden gesloopt en opnieuw gebouwd. [appellanten] wijzen erop dat NAM in 2015 - nadat het herstel op basis van het Arcadis-rapport al was uitgevoerd - een bod heeft uitgebracht, gebaseerd op sloop en nieuwbouw van de woonboerderij. Dit wijst er volgens [appellanten] op dat ook NAM van de noodzaak van deze oplossing overtuigd was. Volgens [appellanten] hebben zij met NAM over deze herstelmethode overeenstemming bereikt. Ter uitvoering van deze overeenstemming is de woonboerderij op 16 juni 2015 door Bouwscoop ingemeten en hebben op 29 juni 2015 twee makelaars – één door [appellant] en één door NAM gekozen – onafhankelijk van elkaar de woonboerderij getaxeerd. Op 12 augustus 2015 heeft de heer [naam6] namens NAM een bod uitgebracht. Op 9 oktober 2015 heeft NAM een concept-vaststellingsovereenkomst toegezonden, waarin stond dat NAM een vergoeding van € 474.122,- voor sloop en nieuwbouw en € 57.700,- aan overige kosten wilde betalen. Partijen verschilden volgens [appellanten] alleen van mening over de hoogte van het bedrag en de omvang van de nieuwbouw. Volgens [appellanten] was het aangeboden bedrag bij lange na niet genoeg. NAM was niet bereid tot verder onderhandelen en liet op 14 juni 2016 weten dat het bod was vervallen.
4.37
Het hof stelt voorop dat, zoals hiervoor is gebleken, niet kan worden geoordeeld dat de schade aan de gebintconstructie, schade is ten gevolge van aardbevingen. Voor het herstel van de door Arcadis vastgestelde schade die (mede) het gevolg was van aardbevingen, is een offerte van een aannemer gevraagd en de schade is op het geoffreerde bedrag vastgesteld. Ook de VEH heeft in opdracht van [appellanten] onderzoek naar de schade en de hoogte van het schadebedrag gedaan en kwam tot een vergelijkbaar bedrag – eveneens exclusief de kapconstructie – als Arcadis. VEH ging, evenals Arcadis, uit van herstel en niet van sloop en nieuwbouw. In dit licht hebben [appellanten] ontoereikend onderbouwd dat voor het herstel van de door Arcadis vastgestelde schade ten gevolge van aardbevingen sloop en nieuwbouw van de woonboerderij in de rede lag.
4.38
Op zichzelf hebben [appellanten] terecht aangevoerd dat zij in 2015 en in de eerste helft van 2016 met NAM hebben onderhandeld over een oplossing waarbij de woonboerderij zou worden gesloopt en een nieuwe woonboerderij – van beperktere omvang – zou worden gebouwd. Deze onderhandelingen hebben plaatsgevonden in het kader van een mogelijke minnelijke regeling. Partijen hebben daarover uiteindelijk geen overeenstemming bereikt. De enkele omstandigheid dat NAM in het kader van een minnelijke regeling bereid was een substantieel bedrag voor sloop en nieuwbouw te betalen, brengt niet mee dat NAM tot deze oplossing is gehouden, nadat de onderhandelingen daarover op rechtmatige wijze zijn geëindigd. Ook kan het feit dat tussen partijen is onderhandeld over sloop en nieuwbouw niet worden beschouwd als argument ter ondersteuning van de stellingen van [appellanten] over de oorzaak van de schade aan de woonboerderij.
Is HAS-methode voor herstel van schade niet geschikt?
4.39
[appellanten] betogen dat de door Arcadis geadviseerde HAS-methode – kort gezegd worden bij de Helical Application System (HAS) methode scheuren in gevel of muur met zogeheten wokkels constructief hersteld - voor herstel van de schade aan de woonboerderij niet geschikt is. Dit is volgens [appellanten] ook gebleken doordat na het herstel in 2014 de scheuren vrij snel op exact dezelfde plaatsen weer terugkwamen.
4.4
Royal HaskoningDHV heeft vastgesteld dat het uitgevoerde herstelwerk in 2014 naar aanleiding van de schadevaststelling door Arcadis nagenoeg intact is gebleven. Er is slechts een gering aantal van de in 2017 geïnventariseerde scheuren die in 2014 zijn gerepareerd, teruggekomen. Volgens Royal HaskoningDHV waren de teruggekeerde scheuren juist niet hersteld met de voorgeschreven HAS-methode. [appellanten] hebben dit naderhand niet gemotiveerd weersproken. Dit leidt ertoe dat de stelling van [appellanten] dat de HAS-methode voor herstel van de schade niet geschikt is, wordt verworpen.
Nieuwe schade
4.41
[appellanten] betogen dat er nieuwe schade is die (nog) niet door NAM is vergoed.
4.42
Het hof stelt voorop dat partijen bij de rechtbank de afspraak hebben gemaakt dat Royal HaskoningDHV onderzoek zou doen naar de schades in de woonboerderij. Royal HaskoningDHV heeft dat onderzoek uitgevoerd en zich aangesloten bij de analyse van Arcadis. Behoudens enkele scheuren is er naar de mening van Royal HaskoningDHV ten tijde van haar opname nagenoeg geen nieuwe schade ontstaan. Royal HaskoningDHV heeft enkele scheuren geconstateerd die het gevolg van aardbevingen kunnen zijn. De kosten van herstel van die enkele nieuwe scheuren zijn door Royal HaskoningDHV begroot op € 5.700,-.
4.43
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, hebben [appellanten] zich aangesloten bij de schades die Arcadis en Royal HaskoningDHV hebben vastgesteld, geldt voor scheuren in de wanden van de woonboerderij het wettelijk bewijsvermoeden en heeft NAM zich met de bevindingen van Royal HaskoningDHV verenigd. Daarmee zijn de nieuwe scheuren, waarvan door Royal HaskoningDHV het herstel is begroot op € 5.700,-, schade ten gevolge van de exploitatie van het Groningenveld waarvoor NAM aansprakelijk is.
4.44
De rechtbank heeft dit bedrag van € 5.700,- niet toegewezen. Volgens de rechtbank (in randnummer 2.4 van het eindvonnis) ligt een beoordeling van dit schadebedrag niet voor. [appellanten] zijn tegen het eindvonnis opgekomen en in ieder geval de grieven I, III en V zijn ook tegen deze overweging van de rechtbank gericht.
4.45
Ter zitting van het hof heeft NAM hierover tegenstrijdige verklaringen gegeven. Enerzijds is (voorafgaand aan de schorsing) aangevoerd dat die schade van € 5.700,- al is inbegrepen in de schadebegroting van Arcadis en dat NAM die schade heeft betaald en anderzijds is (na de schorsing) verklaard dat deze schade nog niet is vergoed.
4.46
Het hof neemt tot uitgangspunt dat Royal HaskoningDHV onderzoek heeft gedaan nadat de herstelwerkzaamheden op basis van de Arcadis-rapporten al waren uitgevoerd. In het rapport van Royal HaskoningDHV worden deze scheuren als niet hersteld aangemerkt en wordt aangegeven dat die scheuren door aardbevingen kunnen zijn ontstaan. Daarmee is niet aannemelijk dat deze schade al door NAM is vergoed.
[appellanten] vorderen vergoeding van schade ten gevolge van de gaswinning door de NAM. Daarmee valt naar het oordeel van het hof ook deze schade onder hun vordering. Het schadebedrag is lager dan het gevorderde bedrag van € 1.270.500,-. De omstandigheid dat [appellanten] voor de feitelijke onderbouwing van het gevorderde schadebedrag een ander uitgangspunt (sloop en nieuwbouw) hebben genomen staat toewijzing van dit schadebedrag niet in de weg.
4.47
[appellanten] voeren verder aan dat er tijdens de herstelwerkzaamheden door de aannemer nieuwe schade is ‘ontdekt’ die zo veel mogelijk met toestemming van Arcadis is hersteld, maar niet in de rapporten van Arcadis is opgenomen.
4.48
[appellanten] hebben niet toegelicht welk belang zij bij deze klacht hebben. Als wordt aangenomen dat nieuwe schade tijdens herstelwerkzaamheden is ontdekt, dan is die schade volgens de eigen stellingen van [appellanten] hersteld. NAM heeft de aannemer rechtstreeks voor de uitgevoerde werkzaamheden betaald, zodat de kosten van herstel van die nieuwe schade ook door NAM moeten zijn voldaan.
Voor zover [appellanten] hiermee willen betogen dat er nieuwe schade is, die nog niet in de rapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV is opgenomen, hebben zij nagelaten om concreet aan te geven welke schade dat is. Bij gebreke van concrete onderbouwing passeert het hof deze stelling daarom.
Bewijslevering
4.49
[appellanten] betogen dat de rechtbank in randnummer 2.4 van het eindvonnis ten onrechte heeft overwogen dat aan bewijslevering of toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden niet wordt toegekomen, omdat [appellanten] niet aan hun stelplicht hebben voldaan.
4.5
Doordat [appellanten] (in hoger beroep) zich hebben aangesloten bij de door Arcadis en Royal HaskoningDHV geïnventariseerde schade hebben [appellanten] ten aanzien van die schade aan hun stelplicht voldaan en komen [appellanten] in zoverre terecht tegen het oordeel van de rechtbank op.
Anders dan de rechtbank, heeft het hof (in overweging 4.10) daarom overwogen dat voor die gestelde fysieke schades het wettelijk bewijsvermoeden geldt. Het hof is van oordeel dat behoudens de geconstateerde schades waarvoor de kosten van herstel op € 5.700,- zijn geraamd, NAM in de weerlegging van dat wettelijk bewijsvermoeden is geslaagd.
4.51
Vervolgens is het aan [appellanten] die weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden gemotiveerd met concrete feiten en omstandigheden te betwisten. Zoals hiervoor herhaalde malen is overwogen, is die nadere onderbouwing achterwege gebleven. Ook het hof komt daardoor aan bewijslevering door [appellanten] niet toe.
Aansprakelijkheidsgrond onrechtmatige daad
4.52
[appellanten] zijn in ieder geval met de grieven I, II, XVII en XVIII opgekomen tegen de afwijzing door de rechtbank van de tweede aansprakelijkheidsgrond, de onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW.
4.53
Het hof stelt voorop dat NAM op zichzelf bezien op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan zijn. [appellanten] kunnen bij de beoordeling van een dergelijke grondslag naast de grondslag van artikel 6:177 BW ook belang hebben. Zo is denkbaar dat er schadelijke gevolgen zijn die in conditio sine qua non-verband met een aan NAM toerekenbare onrechtmatige daad staan en die niet op grond van artikel 6:177 BW in verbinding met artikel 6:98 BW voor vergoeding in aanmerking komen. [3]
4.54
[appellanten] hebben niet onderbouwd welk belang zij hebben bij de beoordeling van deze aansprakelijkheidsgrond van artikel 6:162 BW naast de al bestaande aansprakelijkheidsgrond van artikel 6:177 BW. Zo hebben zij niet concreet gesteld en onderbouwd dat zij schade hebben geleden die niet op grond van artikel 6:177 BW, maar wel op grond van artikel 6:162 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
4.55
Zoals hiervoor is overwogen wijst het hof het bedrag van € 5.700,- toe. De grondslag voor die aansprakelijkheid is (in ieder geval) artikel 6:177 BW. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] , na de gemotiveerde weerlegging door NAM met behulp van de rapporten en memo’s van Arcadis en Royal HaskoningDHV, hun stellingen ten aanzien van de overige schade die in hun visie het gevolg is van aardbevingen niet van een behoorlijke onderbouwing hebben voorzien.
4.56
Dit alles leidt ertoe dat [appellanten] geen belang hebben bij dit deel van de gevorderde verklaring voor recht. De daartegen gerichte grieven falen.
Overeengekomen onkostenvergoeding van € 14.259,63
4.57
De rechtbank heeft in randnummer 2.4 van het eindvonnis overwogen dat NAM (in of omstreeks februari 2014) met [appellanten] een onkostenvergoeding van € 14.259,63 is overeengekomen. De rechtbank vervolgt dat NAM tijdens de zitting van 26 april 2018 heeft verklaard dat daarvan nog een bedrag van € 12.265,14 openstaat en dat [appellanten] dit laatste bedrag niet hebben weersproken. Volgens de rechtbank hebben [appellanten] betaling van dit bedrag echter niet gevorderd. De rechtbank gaat er vanuit dat NAM tot betaling van het restantbedrag aan overeengekomen onkostenvergoeding zal overgaan.
4.58
In de grieven IX en X maken [appellanten] bezwaar tegen de overweging van de rechtbank dat aan hen nog een bedrag van € 12.265,14 zou toekomen. Dit moet volgens [appellanten] € 14.259,63 zijn. Bovendien had de rechtbank volgens [appellanten] in ieder geval het door NAM erkende bedrag moeten toewijzen.
4.59
Het hof stelt voorop dat het bedrag van € 14.259,63 aan onkostenvergoeding is opgenomen in de door Arcadis opgestelde schadeberekening in het rapport van 3 november 2014. [appellanten] hebben dit bedrag onderschreven.
NAM heeft op zichzelf de verschuldigdheid van € 14.259,63 niet bestreden, maar aangevoerd dat daarvan nog een bedrag van € 12.259,63 openstaat. [appellanten] hebben dat in hoger beroep bestreden, waarop NAM niet heeft gesteld en onderbouwd wanneer en welk deel van het bedrag van deze onkostenvergoeding al is betaald. Van enige betaling is ook niet gebleken. Dit betekent dat het hof uitgaat van het volledige bedrag van € 14.259,63.
4.6
[appellanten] hebben gevorderd NAM te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 1.270.500,-. Bij toewijzing van dit bedrag aan schade van € 14.259,63 wordt het in totaal gevorderde bedrag niet overschreden. Het hof zal daarom ook dit deel van de vordering van [appellanten] toewijzen.
Immateriële schadevergoeding
4.61
Na in randnummer 2.6 van het vonnis de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 19 juli 2019 over immateriële schadevergoeding (prejudiciële vraag 9) te hebben aangehaald, heeft de rechtbank in randnummer 2.7 van het eindvonnis geoordeeld dat [appellanten] hun immateriële schade niet concreet hebben onderbouwd.
4.62
Met de grieven VIII en XIII komen [appellanten] tegen dit oordeel op. [appellanten] wijzen erop dat zij sinds 2012 met NAM in discussie zijn over de aansprakelijkheid en hun schade en dat zij ten gevolge van de schade aan hun huis zich niet meer veilig voelen en hun droom over het gebruik van de woonboerderij in duigen hebben zien vallen.
4.63
Het hof heeft in het tussenarrest van 17 december 2019 [4] over de vraag wanneer aanspraak bestaat op een vergoeding vanwege immateriële schade en wat de hoogte van deze vergoeding moet zijn, het volgende overwogen:

Uit wat (…) is vermeld, volgt dat in een situatie waarin een woning meer dan eenmaal schade (het gaat ook hier om vastgestelde A-schade of B-schade) heeft opgelopen kan worden aangenomen dat de bewoners van die woning op andere wijze in hun persoon zijn aangetast en om die reden aanspraak hebben op immateriële schade. In die situatie brengen de aard (concrete en potentieel beangstigende aantasting van de persoonlijke levenssfeer) en de ernst (geen incident maar een herhaling) van de gebeurtenis mee dat de nadelige gevolgen daarvan voldoende voor de hand liggen. Buiten deze situatie dient van geval tot geval te worden afgewogen of sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze.De Hoge Raad geeft de rechter de mogelijkheid om wanneer hij een aantasting in de persoon op andere wijze aanneemt voor een bepaalde categorie, voor die categorie ook aannemelijk te achten dat de schade tenminste een bepaald bedrag is. De Hoge Raad noemt zelf geen bedrag. Over de hoogte van zo’n bedrag kan heel verschillend worden gedacht. De situatie in Groningen is in de Nederlandse rechtspraktijk uniek, zodat geen aanknopingspunt kan worden gevonden in vergelijkbare situaties. In zijn algemeenheid geldt dat in situaties waarin geen sprake is van lichamelijk of geestelijk letsel het smartengeld in Nederland beperkt is. Al met al is naar het oordeel van het hof in dit geval een minimumbedrag van€ 2.500,- redelijk. In individuele gevallen kan het bedrag worden verhoogd, bijvoorbeeld wanneer meer dan tweemaal A- of B-schade is vastgesteld (uitgangspunt is dat per extra schadegeval aanspraak bestaat op € 1.250,-), of ten gevolge van de aardbevingen ernstige (psychische) gezondheidsklachten zijn ontstaan of de woning onbewoonbaar is verklaard of langdurig niet bewoond kon worden.’
Het hof zal bij de beoordeling van de vordering van [appellanten] tot immateriële schadevergoeding deze overwegingen uit het arrest van het hof tot uitgangspunt nemen.
4.64
Uit deze overwegingen volgt dat het aantal malen dat een woning schade heeft opgelopen door bodembeweging ten gevolge van de aardgaswinning maatgevend is voor het recht op en de hoogte van een vergoeding voor immateriële schade. De stelplicht en bewijslast betreffende het aantal schades door bodembeweging rusten op [appellanten]
4.65
In dit geval hebben [appellanten] twee nieuwe schademeldingen (april 2013 en januari 2014) gedaan die ook tot twee rapporten van Arcadis (van 6 februari 2014 en 3 november 2014) hebben geleid. Het hof zal daarom een bedrag van € 2.500,- voor zowel [appellant] als voor [appellante] toewijzen.
4.66
[appellanten] hebben ook vergoeding gevorderd van immateriële schade voor hun kinderen. [appellanten] procederen echter op eigen naam en niet tevens voor dit onderdeel in de hoedanigheid van ouders van hun minderjarige kinderen. Dit deel van de vordering zal het hof daarom ook afwijzen.
Schadevergoeding en versterkende maatregelen ex artikel 6:184 BW
4.67
[appellanten] hebben gevorderd (onder V) NAM te veroordelen tot betaling van schadevergoeding voor versterkende maatregelen als bedoeld in artikel 6:184 BW en om ter zake een deskundige te benoemen en deze ook te laten oordelen over nadere kosten.
4.68
De rechtbank heeft in randnummer 2.8 van het eindvonnis deze vordering afgewezen. Na de wettekst van artikel 6:184 lid 1 sub a BW te hebben aangehaald, heeft de rechtbank de beslissing van dit hof bij arrest van 16 juli 2019 [5] kort weergegeven. Het hof heeft geoordeeld dat artikel 6:184 BW ook geldt wanneer de maatregel ter voorkoming of beperking van aardbevingsschade nog niet is genomen, maar het wel redelijk is de maatregel te nemen nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging van dergelijke schade is ontstaan.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat [appellanten] niet (voldoende) hebben gesteld dat en op basis waarvan een ernstige en onmiddellijke dreiging zou moeten worden aangenomen, alsmede welke maatregel in dit verband redelijk is. Het deel van de vordering om dit door een constructeur te laten bepalen acht de rechtbank bovendien onvoldoende bepaalbaar.
De rechtbank heeft daarmee ook deze vordering afgewezen. [appellanten] komen met grief X (ook) tegen dit oordeel op.
4.69
Over de door [appellanten] gestelde schade aan de kapconstructie heeft het hof hiervoor al overwogen dat het hof het er voor heeft te houden dat die schade niet het gevolg is van aardbevingen. Voorts is in 2013 door de NAM een veiligheidsonderzoek gedaan en zijn in het daarvan opgemaakte rapport maatregelen aanbevolen. De vereiste maatregelen zijn op kosten van de NAM uitgevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat daarna opnieuw een zodanige situatie is ontstaan dat er een ernstige en onmiddellijke dreiging van schade is. Het beroep van [appellanten] op de brief van de gemeente Midden-Groningen en de Nationaal Coördinator Groningen van 28 februari 2019 is daartoe onvoldoende. In die brief staat alleen dat de woonboerderij is gelegen in het gebied van het Groningenveld en dat voor de beoordeling of de woonboerderij daadwerkelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoet nadere inspectie nodig is.
In grief X hebben [appellanten] gewezen op het bedrag van € 14.259,63. Dit is een vergoeding voor de kosten die [appellanten] hebben gemaakt voor de uitvoering van alle herstelwerkzaamheden in het kader van de rapportage van Arcadis. Daarmee zijn het geen kosten in de zin van artikel 6:184 BW. [appellanten] hebben niet gesteld welke andere kosten zij hebben gemaakt die zijn ontstaan nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging was ontstaan.
Tot slot heeft NAM er terecht op gewezen dat de versterking van de woning met het oog op de veiligheid op grond van artikel 52g lid 3 Mijnbouwwet een wettelijke verantwoordelijkheid van de Staat is.
Grief X slaagt daardoor niet.
Liquiditeits- en waardedalingsschade.
4.7
De rechtbank heeft in randnummer 2.11 van het eindvonnis de door [appellanten] gevorderde vergoeding van de liquiditeits- en waardedalingsschade van € 235.042,50 afgewezen. Volgens de rechtbank hebben [appellanten] de gevorderde liquiditeitsschade onvoldoende feitelijk onderbouwd en komt de waardedalingsschade niet voor vergoeding in aanmerking omdat niet is gesteld of gebleken dat de woonboerderij zal worden verkocht.
Met grief XI komen [appellanten] tegen dit oordeel op.
4.71
Ook in hoger beroep hebben [appellanten] dit deel van de schade niet onderbouwd. Zo is niet gesteld of gebleken dat [appellanten] verhuisplannen hebben. Ook is niet gesteld of gebleken dat de schade, die door de aardbeving is ontstaan en in de rapporten van Arcadis en Royal HaskoningDHV is beschreven, na uitgevoerd herstel tot waardedaling of liquiditeitsschade heeft geleid. Grief XI slaagt daardoor niet.
Wettelijke rente
4.72
[appellanten] hebben bij dagvaarding gevorderd het bedrag aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016.
4.73
Het hof heeft eerder in zaken over aardbevingsschade overwogen [6] dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is. Bij een verplichting tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad treedt het verzuim in op het moment waarop de verbintenis niet terstond wordt nagekomen nadat zij opeisbaar is geworden (artikel 6:83 onder b BW). De schadevergoedingsverbintenis is volgens de parlementaire geschiedenis opeisbaar op het moment waarop de schade ‘geacht moet worden te zijn geleden’ [7] . In de door het hof gekozen systematiek is voor de immateriële schade (pas) bij de tweede schade een situatie ontstaan waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
4.74
[appellanten] hebben ter onderbouwing van de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente verwezen naar de sommatiebrief van 13 september 2016 en de daarin gegeven betalingstermijn van 10 dagen. NAM heeft tegen de vordering tot betaling van wettelijke rente geen verweer gevoerd. In ieder geval ligt de datum waarop de schade, waarvan de vergoeding in dit arrest wordt toegewezen, is geleden vóór de gevorderde ingangsdatum. Het hof zal de wettelijke rente op de gevorderde ingangsdatum dan ook toewijzen.
Proceskostenveroordeling rechtbank
4.75
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
4.76
NAM komt in het incidenteel appel op tegen de daarop betrekking hebbende overweging van de rechtbank onder randnummer 2.16 en de beslissing in randnummer 5.3. Volgens NAM zijn [appellanten] in de procedure bij de rechtbank de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en moeten zij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.77
Het hof stelt voorop dat [appellanten] substantiële schade aan hun woonboerderij hebben (gehad) die is veroorzaakt door de gaswinning van NAM in het Groningenveld. Voorafgaand aan de gerechtelijke procedure heeft NAM aan [appellanten] een substantieel bedrag aan schadevergoeding uitgekeerd. [appellanten] bleven echter nog met schade zitten en zijn daarom een gerechtelijke procedure gestart. De rechtbank heeft alleen een bedrag van
€ 3.495,69 (incl. btw) aan buitengerechtelijke kosten toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat uit de deskundigenrapportage van Royal HaskoningDHV, die tijdens de procedure bij de rechtbank is uitgebracht, is gebleken dat NAM nog voor een bedrag van € 5.700,- aan schade aansprakelijk is, welk bedrag de rechtbank ten onrechte niet heeft toegekend. Voorts is in hoger beroep gebleken dat [appellanten] aanspraak kunnen maken op betaling van € 14.259,63 aan onkostenvergoeding en € 2.500,- per persoon aan immateriële schadevergoeding. Ook die bedragen had de rechtbank moeten toewijzen.
Tegen deze achtergrond, waarbij een deel van de vorderingen van [appellanten] is toegewezen en een ander deel ook in hoger beroep wordt afgewezen, heeft de rechtbank terecht de proceskosten gecompenseerd. Daarmee faalt het door NAM ingestelde incidenteel appel.
De conclusie
4.78
Het (principaal) hoger beroep van [appellanten] slaagt deels. De rechtbank heeft ten onrechte de schade van € 5.700,-, de onkostenvergoeding van € 14.259,63 en de immateriële schadevergoeding van € 2.500,- per persoon niet toegewezen.
4.79
Het vonnis van de rechtbank zal in zoverre worden vernietigd dat de hiervoor aangehaalde bedragen wegens schade, onkosten en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, alsnog worden toegewezen. Voor het overige wordt het vonnis bekrachtigd.
4.8
Nu [appellanten] deels in het gelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten in het principaal appel compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
4.81
Het (incidenteel) hoger beroep van NAM faalt. NAM wordt in de proceskosten in het incidenteel appel veroordeeld. Het bedrag aan salaris zal worden gesteld op € 1.531,- (1/2 x € 1.531,- tarief III x 2 punten).

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
18 december 2019 voor zover onder 5.4 gewezen;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt NAM tot betaling van:
- € 5.700,- aan schadevergoeding,
- € 14.259,63 aan onkostenvergoeding,
- € 2.500,- per persoon aan vergoeding wegens immateriële schade,
- de wettelijke rente over de hiervoor genoemde drie bedragen vanaf 23 september 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het vonnis van 18 december 2019 voor het overige;
compenseert de proceskosten in het principaal appel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
veroordeelt NAM tot betaling van de proceskosten van [appellanten] in het incidenteel appel zijnde € 1.531,- aan salaris van de advocaat,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. M.M. Lorist en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2023.

Voetnoten

2.HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.
3.Hoge Raad 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.
4.ECLI:NL:GHARL:2019:10717. Zie verder onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden, 27 september 2022, ECLI:NL:GHAR:2022:8335.
6.Zie onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8335.
7.MvA II, PG Bk 6, p. 475.