ECLI:NL:RBNNE:2024:4789

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/19/116698 / HA ZA 16-228
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor aardbevingsschade aan monumentale boerderij in Groningen

In deze zaak vordert de eisende partij, bestaande uit [eisers], dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) aansprakelijk wordt gesteld voor schade aan hun monumentale boerderij, die is ontstaan door aardbevingen als gevolg van gaswinning in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW vooralsnog niet heeft weerlegd. De eisers hebben schade gemeld na verschillende aardbevingen, waaronder die bij Garrelsweer in 2011 en Huizinge in 2012. Deskundigen hebben verschillende rapporten opgesteld over de schade, waarbij sommige schades als B- of C-schade zijn geclassificeerd, afhankelijk van de oorzaak. De rechtbank is voornemens om een deskundigenonderzoek te gelasten naar het causaal verband, de herstelmethode en de herstelkosten. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, en dat NAM moet aantonen dat de schade niet door hun activiteiten is veroorzaakt. De zaak is complex, met verschillende deskundigenrapporten die elkaar tegenspreken. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de zaak verder te onderzoeken en om te bepalen of de schade ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden. De verdere procedure is aangehouden in afwachting van dit deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/116698 / HA ZA 16-228
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2. [eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna te noemen: [eisers] ,
advocaat mr. M. Helmantel te Sappemeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 november 2021;
- de akte uitlaten tevens overleggen productie van 9 februari 2022 van NAM;
- de akte uitlaten tevens overleggen producties van 6 april 2022 van [eisers] ;
- het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2022;
- de akte uitlaten van 18 januari 2023 van [eisers] ;
- de brief van de griffier van 2 februari 2023 waarin is meegedeeld dat sprake is van een rechterwissel;
- de akte uitlaten van 26 april 2023 van NAM;
- de akte uitlaten van 28 juni 2023 van [eisers] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is enig eigenaar van een (Rijks)monumentale Oldambster boerderij uit 1770, bestaande uit een woonhuis en een daarbij behorende schuur, losstaande schuur en garage aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de boerderij). De boerderij is gelegen in het Groningerveld waar zich als gevolg van gaswinning door NAM aardbevingen voordoen. [eisers] is gehuwd met de heer [eisers] .
2.2.
Op 27 juni 2011 heeft bij Garrelsweer een aardbeving plaatsgevonden met een kracht van 3,2 op de schaal van Richter. Op 16 augustus 2012 vond bij Huizinge een aardbeving plaats met een kracht van 3,6 en op 30 september 2015 bij Hellum, een beving met een kracht van 3,1 op de schaal van Richter.
2.3.
[eisers] heeft medio 2013 schade gemeld bij NAM. Arcadis heeft hiernaar in opdracht van NAM twee onderzoeken gedaan. In de eerste rapportage, van 25 maart 2014, zijn 15 schades aan de binnen- en buitenmuren van het woon- en schuurgedeelte geconstateerd. Arcadis heeft zeven schades (2, 3, 4, 5, 6, 13 en 15) aangemerkt als zogenoemde C-schade, of te wel schade die niet is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen. De overige acht scheuren (1, 7, 8, 9, 10 , 11, 12 en 14) zijn aangemerkt als B-schade, te weten schade door zetting die reeds aanwezig was maar door aardbevingen is verergerd.
In het rapport is onder meer het volgende opgemerkt:

Oude scheuren zijgevels schuur (schade 3, 4 en 5)
De beide zijgevels van de schuur vertonen meerdere grote en oudere scheuren. Deze scheuren verlopen overwegend trapsgewijs. Deze scheuren zijn te herleiden tot enige zetting van het pand dan wel enige zetting en/of doorhang van de kapconstructie. Deze scheuren zijn kenmerkend voor dit gebouwtype. De invloed van een beving is verwaarloosbaar.
Uitzondering hierop vormt één meer recente en verticaal verlopende scheur in het midden van de rechter zijgevel (schade 14). Gezien het scheurpatroon gaat het hier om een plotseling ontstane scheur, die (mede) onder invloed van een beving is ontstaan.”
Over de schade aan een brandmuur is het volgende opgenomen:

Scheuren aan binnenzijde brandmuur (schade 15)
De voorgevel van de schuur (links en rechts naast de achtergevel van het woonhuis) vertoont een aantal grote scheuren in het stucwerk. Deze scheuren zijn direct te herleiden tot enkele grote scheuren die zichtbaar zijn aan de binnenzijde van de brandmuur en die samenhangen met balkopleggingen in deze muur. Plaatselijk zijn in het verleden ook aanpassingen gedaan aan het metselwerk van de brandmuur. Door zetting, belasting vanuit de kapconstructie en veroudering is de samenhang van het metselwerk verstoord. Er is geen acuut veiligheidsrisico. Maar om de veiligheid op termijn te garanderen, is het dringend aan te bevelen om de samenhang in het metselwerk van de brandmuur te herstellen door herstel van de scheuren. (…)”
2.4.
Arcadis heeft het voor vergoeding in aanmerking komende schadebedrag in haar rapport van 4 september 2014 vastgesteld op € 10.503,49 inclusief btw. [eisers] heeft laten weten dat zij het niet met de bevindingen van Arcadis eens is.
2.5.
[eisers] heeft vervolgens Monumentenwacht Groningen verzocht om onderzoek te doen en een hersteladvies uit te brengen. Monumentenwacht Groningen heeft de boerderij in mei 2015 geïnspecteerd en de door Arcadis geconstateerde schades 13 (een lichte scheur in de linker voorgevel van het woonhuis) en 15 (een zware scheur in de binnenzijde van de brandmuur) evenals Arcadis als C-schades aangemerkt en de overige schades als B-schades. Waarom zij meer schades aanmerkt als B-schade dan Arcadis, is in het inspectierapport niet toegelicht.
2.6.
[eisers] heeft ook Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes) gevraagd om de schade te onderzoeken. Vergnes heeft op 27 juni 2016 rapport uitgebracht. Daarin zijn ook nieuwe schades beschreven. Vergnes heeft in haar rapport onder meer het volgende opgemerkt:
“(…) Wij zijn de mening toegedaan dat de panden als gevolg van aardbevingsbelasting zowel binnen als buiten ernstig zijn aangetast. De mate van aantasting vinden wij dermate zorgwekkend dat wij inmiddels vrezen dat het verband van de panden ernstig is aangetast.”
(…)
 Wij hebben waargenomen dat er op de schadelocatie sprake is van een monumentaal pand dat door de aardbevingsbelasting als zeer kwetsbaar kan worden beschouwd. De hoeveelheid metselwerk, type fundering, hoogteverschillen, de aanwezigheid van een kelder en een brandmuur en de gebintenconstructie van de schuur zijn hier debet aan. (…)”
Vergnes heeft niet aangegeven of zij de schades aanmerkt als A-, B- of C-schade.
2.7.
Vergnes heeft de herstelkosten (inclusief € 338.500 aan stelposten) begroot op minimaal € 901.128,47 inclusief btw.
[eisers] heeft NAM op 13 september 2016 aansprakelijk gesteld en gesommeerd om
€ 994.569,82 aan herstelkosten en bijkomende kosten te voldoen. NAM heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.8.
In september 2016 heeft de Omgevingsdienst Groningen visueel de constructieve veiligheid van de boerderij beoordeeld. In het rapport van 14 november 2017 staat onder meer het volgende:
“Het betreft een kop romp boerderij die naar zeggen van de bewoners zo’n 300 jaar geleden is gebouwd. Het woongedeelte is in het verleden verbouwd, hiervan is een tekening aanwezig.
(…)
Het schuurgedeelte heeft verder nog een aantal wijzigingen ondergaan. Linksachterin de schuur zijn de eerste twee gebintstijlen ingekort, deze worden nu ondersteund door een stalen ligger op twee kolommen. Rechtsvoor in de schuur is een winkel en een werkruimte gerealiseerd. Ten gevolge hiervan zijn de eerste zes gebintstijlen aan de zuidkant ingekort en deels op een stalen ligger en op een gemetselde muur geplaatst. Van deze verbouwingen hadden de bewoners geen tekeningen en constructieberekeningen. (…) De tekeningen en constructieberekeningen van deze verbouwingen zijn niet in de archiefstukken (van de gemeente Menterwolde, rb) aangetroffen. (…) Daarom is [naam] benaderd en heeft deze op eigen verzoek ter plaatse op 19 oktober 2017 zijn berekeningen toegelicht. De berekeningen zijn niet door [naam] overhandigd.
De algemene indruk van de schuur is zorgelijk gezien de staat waarin deze zich bevindt. (…) Het dakvlak aan de noordkant buigt aanzienlijk door ter hoogte van de gording langs de lichtstrook. De sporen hebben hier een aanzienlijke vervorming ondergaan. Dit kan door zakking van de gebinten zijn gekomen. Hier is op dit moment geen oorzaak voor aan te wijzen vanwege het ontbreken van gegevens van de ondergrond en de fundering. (…) De extra ondersteuning die later is aangebracht kan hier een negatieve invloed op hebben wanneer deze minder zetting ondergaat dan de gebinten.
De gebintplaat onder het dakvlak aan de zuidkant vertoond ter plaatse van het derde gebint vanaf de achtergevel een behoorlijke vervorming. Waarschijnlijk is deze boven de ankerbalk gebroken.
(…)
Van de gebintstijlen die nog doorlopen tot op de fundering staan enkele behoorlijk uit het lood en vertonen diverse gebreken zoals inkepingen en gaten. (…) Tevens is van één van de gebintstijlen aan de onderkant waarschijnlijk door inwerking van schadelijke stoffen gedeeltelijk vergaan.
Conclusie
De schuur voldoet in de huidige staat vermoedelijk niet aan de NEN 8700. Er is bij het schuurgedeelte van de boerderij naar onze mening niet direct sprake van een acuut onveilige situatie ten gevolge statische belastingen zoals wind- en sneeuwbelastingen. De boerderij verkeert vermoedelijk reeds langer in de huidige staat. Seismische belastingen vormen een groter risico voor de veiligheid van de boerderij. Deze belastingen geven een korte schol in het dakvlak. Het gevaar bestaat dat door bevingen de sporen, die bevestigd zijn op de gebintplaten, verder gaan afschuiven en de zijmuren nog verder wegduwen. (…) Bij een volgende beving zal er weer een kleine vervorming optreden De verbindingen van de sporenop de gebintplaten en de stand van de zijmuur hebbe een grenswaarde. Als deze wordt overschreden zal het dak plotseling gedeeltelijk of geheel afschuiven en de zijmuur wegduwen, met instorting tot gevolg. Wanneer en hoe groot de intensiteit van een volgende beving zal zijn blijft een onzekere factor, Er dienen daarom op korte termijn maatregelen te worden getroffen on geheel of gedeeltelijke instorting van het dak te voorkomen met ernstige gevolgen voor de bewoners en klanten van de winkel.”
De Omgevingsdienst heeft aanvullend onderzoek geadviseerd, waaronder een geotechnisch grondonderzoek en aangegeven dat zij graag de berekeningen wil ontvangen die aan de verbouwingen ten grondslag liggen.
2.9.
Op 18 juni 2018 heeft StabiAlert aan de toenmalige gemachtigde van [eisers] informatie verstrekt over de uitkomsten van meetdata van sensoren die in en bij een boerderij aan de [adres 2] in [woonplaats] zijn geplaatst. StabiAlert schrijft in haar brief onder meer het volgende:
“Voor dit project was NAM opdrachtgever. (…)
Gezien de contractuele afspraken kunnen wij geen data met u delen van de sensoren in de boerderij zelf. Voor de grondsensor liggen de afspraken anders en is de meetdata ook op onze website publiekelijk te volgen.
In dit schrijven gaan wij kort in op hetgeen wij met deze grondsensor bij bevingen hebben waargenomen Deze is geplaatst in de vrije grond zo’n 20 meter voor de boerderij aan de [adres 3] .
(…) In een monitoringsopdracht van de NAM is aangetoond dat een boerderij in [woonplaats] wel degelijk schade heeft opgelopen ten gevolge van bevingen.
In het project IJkdijk zijn de tilt sensoren door TNO en Deltares gevalideerd.
(…)
Op 27-5-2017 is er in Slochteren, rond 17.30 uur, een beving geweest (Richter 2,6). (…)
De sensor laat een duidelijke en blijvende stand verandering zien. Ook de titl sensoren in de boerderij zelf hebben deze beweging waargenomen. De grond heeft aantoonbaar een zetting ondergaan! (…)
Een ander voorbeeld is de beving van Hellum (R2.1) op 02-09-2016. De website van NAM laten de gebouwensensoren geen uitslag zien. De grondsensor laat in onderstaand plaatje wel degelijk zien dat er een rotatie heeft plaatsgevonden. (…)
Gesteld kan worden dat de boerderij aan de [adres 3] in [woonplaats] onderhevig moet zijn aan de invloeden van vele aardbevingen. De sensoren aan de [adres 2] hebben schade aangetoond ten gevolge van bevingen. Zoals aangegeven mogen wij geen detais van deze meetlocatie met u delen.”
2.10.
Het bureau Segwick heeft, na opdracht van [eisers] , op 31 oktober 2018 het volgende geschreven over de brandmuur:
“Ik zag in deze muur enorme scheuren, vooral in het noordelijke deel van die muur. Daarnaast, en dat baart nog de meeste zorgen, staat de muur decimeters uit het lood. De muur helt in de richting van de schuur. (…)
Het schadebeeld zoals ik dat waarnam geeft alle aanleiding om te veronderstellen dat de schade veroorzaakt is door mijnbouwschade. Normale veroudering geeft een geheel ander beeld. Stormschade acht ik uitgesloten omdat er dan aan het voorhuis ook veel meer schade zichtbaar zou zijn. Andere schadeoorzaken lijken beslist niet aan de orde.”
2.11.
[eisers] heeft de boerderij in het kader van de versterkingsoperatie aangemeld bij het instituut voor Mijnbouwschade (IMG). NAM heeft na een schikking in een kort gedingprocedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, de brandmuur en de zijmuur gestut.

3.De gewijzigde vordering van [eisers] en het verweer

3.1.
Na wijziging van eis liggen de volgende vorderingen van [eisers] nog ter beoordeling aan de rechtbank voor:
voor recht te verklaren dat NAM aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade ten gevolge van de door de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige gedragingen dan wel de schade die voortvloeit uit de door of voor rekening van NAM uitgevoerde exploitatie van mijnbouwwerken dan wel gaswinning in de omgeving van de boerderij van [eisers] ;
voor recht te verklaren dat NAM gehouden is tot vergoeding van de schade die [eisers] heeft geleden;
3. NAM te veroordelen tot betaling van het door Vergnes vastgestelde schadebedrag van € 901.128,47, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de stelposten uit het bij dagvaarding overgelegde rapport;
4. NAM te veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid van € 3.025,- en € 90.415,35 als bedoeld in 6:96 lid 2 sub b BW;
5. NAM te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
[eisers] voert aan dat door aardbevingstrillingen scheuren en verzakkingen zijn ontstaan. Zij stelt dat er tot de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012 geen sprake was van zichtbare aardbevingsschade en dat de fundering door bodembewegingen door gaswinning zodanig is beschadigd dat deze de aardbevingen niet kan ‘opvangen’ en er steeds meer schade aan de boerderij ontstaat. Voor 2012 was er geen enkel signaal van enige schade of instabiliteit en NAM kan niet aantonen dat de boerderij toen niet in goede staat was. [eisers] meent dat NAM het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Zij heeft ter onderbouwing een rapport van een anonieme deskundige overgelegd, waarin op de conclusies en bevindingen van de deskundige van NAM, Royal Haskoning DHV (hierna: RHDHV) wordt gereageerd.
3.2.
NAM stelt dat geen van de schades aan de boerderij het gevolg is van bodembeweging door haar mijnbouwactiviteiten. NAM verwijst daartoe naar de rapporten en memo’s van haar deskundige RHDHV, waarmee volgens NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is weerlegd.
NAM betwist ook de door [eisers] gevorderde herstelwerkzaamheden en schadebedragen. Zij voert aan dat Vergnes de fysieke schade aan de boerderij heeft begroot op de kosten van sloop en het herbouwen van het woonhuis en een deel van de schuur, zonder dat de noodzaak daartoe wordt onderbouwd. [eisers] zou bij uitvoering van de begrote werkzaamheden, waaronder verschillende verbeteringen, in een veel betere positie komen te verkeren dan waarin zij hadden verkeerd als de aardbevingen worden weggedacht. Uit de diverse rapportages en foto’s blijkt volgens NAM dat er sprake is van achterstallig onderhoud en veroudering van de boerderij. Zij beroept zich daarom op voordeelsverrekening en eigen schuld.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

De fysieke schades
4.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis 10 november 2021 overwogen dat bij de beoordeling zal worden uitgegaan van de door RHDHV beschreven schade en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er meer en/of andere schade aan de boerderij of aan de woning is dan uit de rapporten van RHDHV volgt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, aangezien de boerderij in het gebied ligt waarin bodembeweging door gaswinning heeft plaatsgevonden en plaatsvindt en de uiterlijke kenmerken van de door RHDHV omschreven schade passen bij bodembeweging door gaswinning. Bovendien heeft Arcadis in het verleden verschillende schades daarmee ook in oorzakelijk verband gebracht.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden door NAM
4.2.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is. De vraag is of NAM het bewijsvermoeden heeft weerlegd.
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het enkele feit dat een gebouw een bijzondere kwetsbaarheid kent, is niet voldoende om dit aan te nemen. Zoals het hof in zijn arrest van 18 juli 2023 (ECLI:NL: GHARL:2023:6101) heeft overwogen, hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar moet voldoende aannemelijk worden gemaakt dat de schades aan de boerderij van [eisers] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan.
4.4.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3857), evenals eerder de rechtbank heeft gedaan, geoordeeld dat de in de SBR A Trillingsrichtlijn genoemde kans dat een trilling van een bepaalde sterkte schade aan een gebouw veroorzaakt niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of schade die zich heeft geopenbaard, is veroorzaakt door aardbevingen. De kans dat een aardbeving met een bepaalde kracht en op een bepaalde afstand van een woning een bepaald type schade aan die woning veroorzaakt is een voorspellende kans. Dit is een andere kans dan de kans dat eenmaal vastgestelde schade door een aardbeving is veroorzaakt (de verklarende kans). Ook als de eerste kans heel klein is, kan de tweede kans nog steeds erg groot bevonden worden. Of dat het geval is, is afhankelijk van de informatie over alle mogelijke oorzaken van de schade. Indien eenmaal is vastgesteld dat schade door de aardbeving kán zijn veroorzaakt, is het enkele feit dat een kans op het ontstaan van schade volgens wetenschappelijke inzichten zeer gering is, dus niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen; er moeten andere oorzaken voor de ontstane schade kunnen worden aangewezen. Die andere oorzaken (andere externe factoren en/of kwetsbaarheden van bouwkundig aard) moeten op zichzelf of in combinatie dermate waarschijnlijk zijn dat voldoende aannemelijk is dat de schade niet (toch) is ontstaan of verergerd door aardbevingen dan wel op (afzienbare) termijn ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden.
Heeft NAM het bewijsvermoeden weerlegd?
Schade door indirecte effecten van diepe bodemdaling en/of overbelasting?
4.5.
De rechtbank heeft in het hiervoor vermelde tussenvonnis overwogen dat veel schade volgens RHDHV (mede) het gevolg is van zetting. Zij heeft partijen de rapportage “Indirecte schade effecten van diepe bodemdaling en -stijging bij het Groningen gasveld en gasopslag Norg” van 30 augustus 2021 voorgehouden, die Deltares op verzoek van het IMG heeft opgesteld en hen in de gelegenheid gesteld om bij akte op dat rapport te reageren. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat zij met name nader wenst te worden geïnformeerd over de effecten van diepe bodemdaling zoals beschreven door Deltares, op de boerderij.
4.6.
NAM heeft in haar akte van 9 februari 2022 toegelicht dat RHDHV de indirecte effecten van diepe bodemdaling heeft meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken. RHDHV heeft ter zake een aanvullende notitie opgesteld, die NAM als productie 26 heeft overgelegd. In het bijzonder ten aanzien van de grondwaterstand merkt RHDHV op:
“Op pandniveau kan met behulp van boringen informatie worden verkregen over de bodemopbouw, geotechnische eigenschappen, en over de laagste grondwaterstand. Samen met informatie over het type fundering en een bovengrens voor de grondwaterstands-verandering die kan zijn veroorzaakt door diepe bodemdaling kan deze informatie worden gebruikt om te beoordelen of een schade-effect van de grondwaterstandsverandering mogelijk is.”
Bij de door Haskoning DHV uitgevoerde onderzoeken is juist gebruik gemaakt van informatie op pandniveau en de hierboven benoemde informatie. Daarbij is ook gekeken naar schade-oorzaken zoals Deltares deze benoemd. Voor het pand [adres 1] is in het Rapport van 01-05-2018 onderzoek gedaan naar de grondwaterstand (paragraaf 2.2.6), grondopbouw (paragraaf 2.2.7.) en funderingswijze (paragraaf 4.2.6).
Wat betreft de grondwaterstand is gebleken dat deze in de loop der tijd nauwelijks gewijzigd is en ver onder de fundering ligt (paragraaf 2.2.6, figuur 19). Daarmee kan worden uitgesloten dat de hoogte van de grondwaterstand invloed heeft gehad op het pand [adres 1] . De grondopbouw en funderingswijze zijn bij dit aspect verder niet van belang.
In bijlage A van de rapportage van HaskoningDHV wordt in de tabellen C3.1 t/m C3.3 ingegaan op de zettingen door veranderingen in de ondergrond en grondwaterstand. In het door RHDV uitgevoerd onderzoek naar de schade aan de opstallen aan de [adres 1] te [woonplaats] wordt geconstateerd dat deze geen oorzaak (kunnen) zijn van de opgetreden schade.”
RHDHV komt in haar notitie tot de volgende conclusie:
Conclusie
De in het rapport van Deltares omschreven mogelijke schade als gevolg van “indirecte effecten” van diepe bodemdaling is in de rapportages van HaskoningDHV aldus meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken aan de opstallen van [adres 1] te [woonplaats] , Deze studie van HaskoningDHV is locatiespecifiek uitgevoerd en met een groter detailniveau dan de algemene analyse van Deltares. Voor het pand [adres 1] te [woonplaats] is geconstateerd dat van schade door indirecte effecten geen sprake is.”
4.7.
[eisers] heeft niet op de inhoud van het rapport van Deltares en de akte van NAM gereageerd.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat NAM met de uitkomsten van het onderzoek van Deltares en de notitie van RHDHV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de boerderij en de woning niet is opgetreden als gevolg van diepe bodemdaling door wijziging van grondwaterstanden die verband houdt met gaswinning.
Schade door overbelasting metselwerk en/of verdichting of verweking ondiepe bodem
De rapporten van RHDHV
4.9.
RHDHV heeft de boerderij op 15 augustus 2017 en 19 september 2017 geïnspecteerd, waarbij de schades zijn vastgelegd. RHDHV is op basis van de door TNO gehanteerde methodiek voor onderzoek naar de oorzaak van gebouwschade nagegaan wat de oorzaak is van de geïnventariseerde schades waarop [eisers] zich beroept. Deze methodiek is gebaseerd op een zogenaamde Root Causes Analysis (RCA) en zal hierna worden aangeduid als de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen.
Aardbevingen zijn door RHDHV meegenomen als omgevingsfactor die op de boerderij van invloed zijn geweest in de rapportage. De daardoor op de locatie van [eisers] opgetreden trillingssnelheden (PGV’s) zijn door RHDHV bepaald op basis van de zogenaamde Emperical Ground-Motion Predictions (EGMPE) methode, met inachtneming van een overschrijdingskans van 16%. De uitkomsten van deze berekening zijn vergeleken met de grenswaarden waarbij de kans op het ontstaan van schade aan een gebouw door trillingen volgens de SBR-Trillingsrichtlijn A kleiner is dan 1%.
4.10.
RHDHV heeft in haar rapport van 1 mei 2018 geconcludeerd dat de aardbeving bij Hellum op 30 september 2015 de zwaarste aardbeving bij [eisers] is geweest. Nadat in 2019 bleek dat de meetgegevens van het KNMI afwijkingen bevatten, heeft RHDHV op 21 april 2020 een addendum opgesteld waarin de PGV’s zijn gecorrigeerd. Uit de gecorrigeerde meetgegevens blijkt aldus RHDHV dat de aardbeving bij Hellum een significant hogere waarde heeft dan in dat rapport was aangenomen (te weten 5,2 mm/s in plaats van 3,5 mm/s) en dat de beving in Garrelsweer op 27 juni 2011 een iets lagere PGV heeft. RHDHV concludeert uit een vergelijking van fotomateriaal dat de schade aan de boerderij (grotendeels) al aanwezig was toen de aardbeving bij Hellum plaatsvond en dat er geen (belangrijke) nieuwe scheuren zijn bijgekomen. Zij acht het daarom aannemelijk dat alle opgetreden lagere aardbevingstrillingen voor en na Hellum ook niet tot schade of een verergering van bestaande schade hebben geleid. RHDHV beschouwt de beving bij Garrelsweer op 11 juni 2011, met een PGV van 3,2 mm/s, bij haar beoordeling daarom nog steeds als maatgevende aardbeving.
4.11.
RHDHV heeft berekend dat als gevolg van de beving bij Garrelsweer, de SBR grenswaarde voor schade door trillingen door
overbelasting van het metselwerkvan de boerderij (2,9 mm/s) iets is overschreden.
De grenswaarden voor het ontstaan van schade door zettingen als gevolg van
verdichting respectievelijk verwekingvan de ondergrond (bepaald op respectievelijk 11,8 mm/s en 15,9 mm/s) zijn noch door de beving bij Garrelsweer noch door de beving bij Hellum overschreden. De (voorspellende) kans dat de aardbevingen tot schade hebben geleid, is op basis daarvan in het Addendum als volgt berekend:
Garrelsweer 27-6-2011
Hellum 30-9-2015
Boerderij
Maximale trillingssnelheid (PGV)
3,5 mm/s
5,2 mm/s
Kans op schade in metselwerk door trillingen
2,5%
7,2%
Kans op extra zettingen door trillingen (verdichting)
0,005%
0,034%
Kans op extra zetting door versnellingen (verweking)
0,001%
0,008%
RHDHV concludeert op grond van een en ander dat haar RCA-rapport van 1 mei 2018, waarin is aangegeven dat en waarom sprake is van alternatieve schadeoorzaken, niet hoeft te worden aangepast.
4.12.
RHDHV heeft voor de boerderij 28 schadegroepen geïdentificeerd. RHDHV sluit voor al die schadegroepen uit dat de schades zijn veroorzaakt of verergerd door aardbevingen.
RHDHV heeft het volgende overzicht gegeven van de schadeoorzaken per schadegroep:
Schadegroep
Scheurennummer
Wand
Schadeoorzaken
1
1 t/m 7
1
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
2
8, 8a,11,12,68,69
2
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
3
9,10
2
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang
4
13,14,15,17,18,19,21,67,70,72,73
3,4,B8,B9,B11
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
5
16,20
3
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
6
22,24
5
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
7
23,28
5,7
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden overbelasting door onvoldoende sterkte in het initiële ontwerp en verbouwing in combinatie met storm
8
25,26,34,25
5,7
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang
9
Achtergevel
Geen schade
10
27,29,30,32,33
7
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden in combinatie met zettingen bij gelijkblijvende belastingen
11
31
7
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
12
40,42,42,43
8
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
13
37,44
8
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang
14
38,39
8
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang
15
36
8
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen en trekspanningen ten gevolge van spatkrachten
16
45
9
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
17
46,47
9
18
50,51,55,57
10
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
19
52,53,54
10
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
20
48,56
10
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
21
58
10
Verhinderde vervormingen door temperatuurinvloeden
22
Vloer entree
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen
23
66
B5
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen in combinatie met onvoldoende samenhang tussen de wanden
24
71
3
Verhinderde vervormingen en verschil in thermische uitzetting van verschillende materialen
25
59,60,61,62,63,64,65
B18,B19,B20,B21
Normale werking van de materialen onder invloed van temperatuur en vocht
26
Kolommen
Onvoldoende sterkte en samenhang in het initiële gebouw als na verbouwing in combinatie met aantasting
27
Brandwand
Onvoldoende sterkte en samenhang in het initiële gebouw als na verbouwing in combinatie met aantasting
28
74
Losstaande schuur
Onvoldoende sterkte en samenhang in het initiële gebouw
4.13.
RHDHV komt in haar rapport tot de volgende conclusie:
Resultaat onderzoek
(…)
Uit ons onderzoek is gebleken dat bijna alle schade is veroorzaakt door overmatige zettingen, verhinderde vervormingen door krimp en temperatuurinvloeden of door overbelasting als gevolg van onvoldoende sterkte, stijfheid en samenhang, en niet is veroorzaakt door aardbevingen.
De overmatige zettingen zijn ontstaan door de slappe grond waarop het pand is gefundeerd in combinatie met een smalle en vaak ondiep aangelegde fundering. De slappe grond is vastgesteld in het grondonderzoek van Fugro. Dat zettingen en zettingsverschillen zijn opgetreden wordt bevestigd door de uitgevoerde vloerwaterpassingen en de lintvoegmetingen van de gevels. Bij een lintvoegmeting wordt een horizontale lijn, een lintvoeg in het metselwerk, van het pand gewaterpast. De gevels van het pand zijn gedeeltelijk afgewerkt met een stuclaag. Hierdoor is geen lintvoeg zichtbaar. Om een indicatie van de vervormingen te krijgen, zijn hoogteverschillen ingemeten van specifieke elementen zoals raamdorpels, waarvan aannemelijk is dat ze bij de bouw van het pand op gelijke hoogte zijn aangebracht. Uit de fluctuaties van deze lijn kunnen de hoogteverschillen worden bepaald die in de loop van de tijd zijn opgetreden. De waargenomen hoogteverschillen zijn ontstaan door verschil in zettingen van de fundering. Uit de metingen blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen bij dit pand dusdanig groot zijn dat deze altijd zullen leiden tot scheuren van een dergelijke aard, omvang en ernst zoals hier geconstateerd.
De schade door verhinderde thermische vervorming is ontstaan doordat metselwerkwanden in grote lengtes gedilateerd zijn uitgevoerd. Lengteveranderingen als gevolg van temperatuurverschillen (zomer/winter, dag/nacht) kunnen hierdoor niet worden opgevangen. Deze thermische vervormingen resulteren in spanningen en indien de capaciteit van het metselwerk wordt overschreden leidt dit tot scheurvorming. De scheurvorming treedt op in de loop der jaren, de vroeger toegepaste kalkmortel in metselwerk is de eerste jaren nog plastisch, echter in loop der tijd wordt deze harder en brosser en daardoor gevoeliger voor scheurvorming door verhinderde vervormingen.
De schade aan de grote houten kolommen in het midden van de schuur is ontstaan door natuurlijke processen zoals veroudering, houtrot, insecten en slijtage. Deze kolommen zijn onderdeel van portaalconstructies, hart op hart 5m, die de stabiliteit van de schuur in dwarsrichting verzorgen. De schade aan de grote houten kolommen is daarnaast ontstaan doordat de portaalwerking voor een belangrijk deel is verzwakt door verbouwingen. Er is vastgesteld dat de portaalconstructie is aangepast door het weghalen van het onderste deel van de kolommen op ca. de helft van de posities. Wordt het onderste deel weggehaald, dan verliest deze kolom het vermogen om mee te werken aan de stabiliteit van de schuur in dwarsrichting. De horizontale stabiliteit van de schuur is verzwakt. Dit veroorzaakt scheefstand van de schuur als geheel en schade aan en scheefstand van de zijwanden van de schuur in het bijzonder. Een bijzondere schade is die van de versleten kolommen in de schuur. De schade was van dien aard dat RHDHV bij de opname geadviseerd hebben om per direct een versterking aan te brengen. Met de heer [eisers] is toen afgesproken dat hij de betreffende kolom op korte termijn zou versterken. De betreffende kolom was door ouderdom en slijtage zodanig van doorsnede verminderd, dat die dreigde uit te knikken onder invloed van de verticale belasting die de kolom draagt.
In het geval van de losstaande schuur is schade ontstaan door onvoldoende samenhang en daardoor onvoldoende stabiliteit in de constructie. Als gevolg hiervan is de gevel waar de garagedeur in zit, gescheurd.
De bovengenoemde schades zijn ontstaan onafhankelijk van het optreden van aardbevingen door gaswinning. Deze schades zouden ook zijn opgetreden indien er geen aardbevingstrillingen bij het pand zouden zijn geweest.
Uit ons onderzoek is vast komen te staan dat de beving van Hellum op 30 september 2015 de grootste trillingen heeft gegeven bij het pand ten opzichte van eerdere en/of latere aardbevingen. Er is een vergelijking gemaakt van foto’s van Arcadis op 19-07-2013 (voor Hellum) met de foto’s van Vergnes en RHDHV blijken de toen aanwezige scheuren door de beving van Hellum op 30 september 2015 niet verergerd te zijn. Er zijn door de beving van Hellum ook geen scheuren bijgekomen. Daarmee is het ook aannemelijk dat alle opgetreden lagere aardbevingstrillingen, vóór Hellum en na Hellum, ook niet tot schade of verergering van bestaande schade hebben geleid.”
In een notitie van 15 maart 2021, is RHDHV ingegaan op het commentaar van [eisers] in haar conclusie van repliek. In een bijlage heeft zij enkele voorbeelden gegeven van lang geleden gerepareerde schade en schade die volgens haar al heel oud is.
Standpunt NAM
4.14.
NAM heeft zich met de analyses van RHDHV over de oorzaken van de geïnventariseerde schades en de op grond daarvan getrokken conclusies verenigd en stelt dat zij voor alle schades het bewijsvermoeden heeft weerlegd.
De betwisting door [eisers] en het oordeel van de rechtbank
4.15.
[eisers] is van mening dat NAM niet in de weerlegging van het bewijsvermoeden is geslaagd. Allereerst voert [eisers] aan dat volgens de wetenschap nooit kan worden uitgesloten welke invloed aardbevingen hebben (gehad) op (de constructie van) een pand. RHDHV kan volgens [eisers] dus nooit zeggen dat de zettingen niet zouden worden veroorzaakt door aardbevingen. Daarnaast beroept [eisers] zich op het rapport van haar anonieme deskundige, dat bij haar akte van 18 januari 2023 is overgelegd.
4.16.
De rechtbank overweegt dat allerlei oorzaken tot schade aan een gebouw kunnen leiden. Schade kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud, ondeugdelijke materialen, slechte fundering, grondsoort en ongedierte. Ook aardbevingen kunnen zo’n oorzaak zijn. Zoals de Hoge Raad (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278) heeft overwogen, is voor de weerlegging van het bewijsvermoeden niet vereist dat onomstotelijk vast staat dat de schade niet het gevolg van aardbeving(en) is. Het gaat erom of dat voldoende aannemelijk is. Kennelijk is de Hoge Raad er vanuit gegaan dat in geval van schade, waarbij een aardbeving mogelijk de oorzaak is, - in dit geval - NAM in staat is en ook de gelegenheid heeft op basis van de stand van de wetenschap en techniek voldoende aannemelijk te maken of die schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen. Als schade aan het gebouw is vastgesteld moet op basis van alle relevante feiten en omstandigheden worden gereconstrueerd wat de oorzaak is geweest en/of welke oorzaak het niet is geweest. Het is op zichzelf gebruikelijk (mede) aan de hand van de stand van de wetenschap en techniek na te gaan welke oorzaak voldoende aannemelijk is. Dat gebeurt door zoveel mogelijk relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en vervolgens aan de hand van technische en/of wetenschappelijke methodieken en/of modellen onderzoek naar de oorzaak te doen. In het geval van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van aardbevingen hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot schade heeft geleid, maar moet ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende aannemelijk worden gemaakt dat in ieder geval aardbevingen niet de oorzaak zijn. Ook dat kan aan de hand van de huidige stand van de wetenschap en techniek worden nagegaan (ECLI:NL:GHARL:2023:6101, r.o. 4.16 en 4.17). Het andersluidende betoog van [eisers] wordt dan ook verworpen.
4.17.
Op zichzelf is niet in geschil dat de SBR Trillingsrichtlijn A in Nederland de laatste stand van de inzichten, techniek en wetenschap weergeeft, algemeen is geaccepteerd en al vele jaren bij allerlei soorten trillingsbronnen wordt gebruikt. Ook aardbevingen zijn een trillingsbron en worden dan ook als één van de trillingsbronnen in de SBR Trillingsrichtlijn A genoemd. Daardoor kan ook de SBR Trillingsrichtlijn A worden betrokken in het onderzoek naar de bron van de schade. Het feit dat er geen trillingsmeters in de boerderij zijn geplaatst, staat daar op zichzelf niet aan in de weg. De modelmatige berekening van de trillingssnelheid betekent wel dat niet zeker is wat de PGV van een aardbeving bij de boerderij daadwerkelijk is geweest. Dat betekent dat de trillingssnelheid waarmee wordt gerekend, met de nodige voorzichtigheid moet worden bepaald.
4.18.1
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] de bevindingen van RHDHV op belangrijke onderdelen concreet en gemotiveerd heeft bestreden. Dat de deskundige zijn identiteit en kwalificaties (kort gezegd: een bouwkundige opleiding met cursussen op het gebied van aardbevingsschade) alleen aan een notaris bekend heeft gemaakt, is geen reden om aan zijn commentaar voorbij te gaan.
De anonieme deskundige formuleert in zijn rapport de volgende algemene kritiek op de conclusies rapport van RHDHV:
  • Schade door trilling constructie: Er zijn geen directe metingen uitgevoerd volgens de SBR-A richtlijnen. De in het RHDHV rapport aangehouden trillingssnelheden lijken veel lager dan de trillingssnelheden die de Trillingstool van het Instituut Mijnbouwschade Groningen aangeeft;
  • Sensoren van Stabi Alert nemen trillingen waar die door TNO/Gebouwsensor met high-pass filters worden uitgefilterd.
  • De berekening waarmee aangetoond is dat de windbelasting op het gebint maatgevend is ten opzichte van de aardbevingsbelasting, geven een onderschatting van de belasting door aardbeving.
  • De aangehouden veiligheidsfactor Yv is veel lager dan voorgeschreven in SBR-A, trillingsmetingen in het pand zoals vereist in de SBR-A ontbreken;
  • Het rapport beschrijft een vervorming van de boerderij die afwijkt van de lintvoegmeting in de bijlage van het rapport.
  • Het rapport beschrijft een slappe zettingsgevoelige ondergrond die niet blijkt uit het grondonderzoek in de bijlage in het rapport;
  • De ondergrond is voor 2 van de 3 onderzochte posities geheel niet zettingsgevoelig, op 1 positie is een geringe zettingsgevoelige onderlaag aanwezig.
  • Een zettingsberekening volgens Eurocode 7 laat zien dat de zettingen in de achtergevel schuur, voor 99,7% al voor het jaar 2000 zijn opgetreden.
  • Zetting door constructieve overbelasting van de fundering door aardbevingen is een mogelijke oorzaak die in het rapport niet wordt beschouwd.
  • Zetting door spanningsopbouw in de ondergrond in de periode na de aardbeving, is een mogelijke oorzaak die in het rapport niet wordt beschouwd.
  • Het rapport verklaart schade door verhinderde thermische vervorming door kalkmortel die in de loop der tijd harder en brosser wordt. Er is geen onderzoek bekend waaruit deze verbrossing blijkt.
  • Het rapport noemt dat de portaalwerking van de gebinten in de schuur voor een belangrijk deel is verzwakt door verbouwingen. Deze verbouwingen zijn in 2017 uitgevoerd. Het rapport noemt echter ook dat er vanaf 2015 geen toename van schade in de schuur is. De rapportage is tegenstrijdig. Als er geen toename van schade is na de verbouwingen, hoe kunnen verbouwingen dan schade-oorzaak zijn.
  • In de privé-collectie van familie [eisers] zijn helaas slechts enkele foto’s van de boerderij aanwezig. Daar waar aanwezig, is zichtbaar dat een groot aantal schades tot het jaar 1998 niet bestonden. Op basis van bewezen sterkte is het aannemelijk dat het pand, van 1730 tot na 1998 schadevrij, onder de normale gebruiksomstandigheden niet gevoelig is voor de door RDHDV genoemde schade-oorzaken.
4.18.2
In paragraaf A3 geeft de anonieme deskundige aan dat de maatgevende aardbeving volgens de Trillingstool van het IMG de beving bij Hellum is geweest, dat deze een maximale trillingssnelheid met een overschrijdingskans van 1% heeft van 16,46 mm/s en dat de kans op schade hierdoor zeer sterk stijgt. De deskundige werpt gezien dit grote verschil met de PGV die RHDHV hanteert, de vraag op of in het RHDHV rapport wel van de juiste snelheid is uitgegaan en of het verschil kan worden verklaard.
In de volgende paragrafen is nader ingegaan op de berekende windbelasting, op de gehanteerde veiligheidsfactoren, op de door RHDHV genoemde oorzaken voor zetting van de fundering, op het gedrag van kalkmortel, op de invloed van de verbouwing van de schuur in 2017 (mede) in relatie tot de conclusie van RHDHV dat de aanwezige scheuren na de beving in Hellum in 2015 niet zijn verergerd, op het gepresenteerde zakkingsbeeld in relatie tot de door Fugro uitgevoerde lintvoegmetingen en op de toestand van de boerderij zoals die op foto’s van [eisers] uit de jaren 90 van de vorige eeuw is te zien.
De anonieme deskundige merkt onder meer op dat bij eerdere bevingen opgetreden scheuren in metselwerk kunnen leiden tot herverdeling van krachten, waardoor nog niet beschadigd metselwerk extra wordt belast en dat indien de boerderij niet bestand zou zijn tegen windbelasting (storm), dit al veel eerder tot schade aan de constructie zou hebben geleid aangezien de maatgevende stormen al veel eerder zijn opgetreden.
Volgens de anonieme deskundige geeft RHDHV geen verklaring voor de zakking, aangezien deze in normale gebruiksomstandigheden niet optreedt bij een fundering op zand. Hij schrijft verder:
“Waarschijnlijke schade-oorzaak is constructieve overbelasting van de fundering door aardbevingen:
vanuit de massa van de dakconstructie zijn grote trillingsbelastingen op de gevels uitgeoefend resulterend in horizontale spatkrachten. Hierdoor zijn rondom de hoek van de schuur scheuren ontstaan. De dakconstructie geeft ook verticale belastingen, wat samen met de verticale belastingen uit los gescheurde geveldelen tot overbelasting van de fundering heeft geleid.”
De anonieme deskundige concludeert aan het eind van zijn rapport:
“(…) De hoofdtekst is op belangrijke onderdelen strijdig met de metingen van Fugro. Waar het rapport de causale verbanden duidelijk noemt, is deze voor een aantal hoofdoorzaken helemaal niet aanwezig, niet duidelijk, of strijdig met gangbare bouwkundige kennis en houdt geen rekening met mogelijke triggerwerking. (…)
De SBR-A wordt op belangrijke punten niet gevolgd, terwijl deze wel als uitsluitingsgrond wordt gebruikt.”
Bij de opname van scheuren ontbreekt een inschatting van de leeftijd van de scheur, echter op basis van beschikbare foto’s uit de privé-collectie kan gesteld worden dat in vrijwel alle gevallen om recente schade gaat.
Waar het gebouw de periode 1730 – (minimaal) 1998 zonder noemenswaardige schade heeft doorstaan, is juist in de recente periode waarin bevingen zijn opgetreden ook schade opgetreden.
Omdat in deze periode geen bijzondere gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, anders dan aardbevingen, is het vrijwel zeker dat aardbevingen een rol hebben gespeeld in het ontstaan van schade.”
4.19.
NAM concludeert dat de reactie van de anonieme deskundige geen afbreuk doet aan de rapportage van RHDHV en de daarin geformuleerde conclusies. NAM verwijst daartoe naar de memo van RHDHV van 24 april 2023. RHDHV heeft daarin uiteengezet - samengevat - (1) waarom de EPMG-methode kan worden gevolgd en (2) waarom bij aardbevingen geen sprake is van ‘triggerwerking’, (3) dat er bij de windbelasting voldoende gewicht is meegerekend, (4) dat de door de deskundige verkregen waarde uit de Trillingstool van het IMG is berekend met een (conservatieve) overschrijdingskans van 1% die geen steun vindt in de wetenschap en dat die generieke Trillingstool geen rekening houdt met trillingsniveaus voor bevingen waarvoor al veel meetgegevens beschikbaar zijn, (5) dat RHDHV geen gebruik maakt van de metingen van Stabi-alert in het nabij gelegen pand [adres 2] , die aldus [eisers] geheim zijn gehouden en (6) dat in de EGMPE de meetonzekerheden voor maaiveldniveau in de kansverdeling zijn verdisconteerd, zodat voor de metingen op maaiveldniveau een veiligheidsfactor van 1,0 kan worden gehanteerd.
Daarnaast merkt RHDHV op (7) dat overbelasting door verticale trillingen in de SBR A trillingsrichtlijn worden meegenomen en dat de kans dat onder de grenswaarde schade ontstaat als zeer onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt, (8) dat er door indrukking van de kleilaag onder de zandlaag waarop het woonhuis en het voorste deel van de schuur staan zettingen zijn ontstaan, (9) dat RHDHV op basis van de aard van de schade, het gegeven dat er veel oude reparaties aan het pand zijn uitgevoerd en een vergelijking van fotomateriaal heeft geconstateerd dat veel van de schade (onder andere door zettingen) al voor het begin van de aardbevingen moet zijn opgetreden, (10) dat uit gevelmetingen van Fugro blijkt dat de achterzijde van de schuur ongeveer 38 cm scheef staat ten opzichte van de voorzijde van het gebouw, dat de vloer waarschijnlijk op afschot is gebouwd om de mest te laten afvloeien en dat de oorzaak van de scheurvorming vooral de verschilzettingen zijn, (11) dat het juist is dat kalkhoudende mortel flexibeler is maar dat dit niet betekent dat scheurvorming is uitgesloten, (12) dat niet ter discussie staat dat de stalen portaalconstructie de verticale belasting van de houten kolommen kan dragen, maar dat het er vooral om gaat dat de zijdelingse stabiliteit loodrecht op het stalen portaal ernstig is verzwakt door de verbouwing zodat onvoldoende weerstand wordt geboden tegen horizontale belasting, (13) dat de foto’s uit de privé-collectie van [eisers] waaraan de anonieme deskundige refereert van grote afstand zijn genomen, zodat het feit dat er geen scheuren zichtbaar zijn niet wil zeggen dat deze niet aanwezig waren, dat in het verleden opgetreden belastingen, anders dan aardbevingen, waarschijnlijk inderdaad terug zijn te zien in oude scheuren en dat de horizontale krachten uit de in het verleden opgetreden windbelastingen zeker drie keer zo groot zijn als uit aardbevingen die maximaal op de locatie van [eisers] zijn opgetreden, (14) dat het vrijwel zeker is dat al eerder schade is opgetreden door storm en andere oorzaken dan aardbevingen en (15) dat de houtconstructie door veroudering en aantasting wel vormingsgevoeliger is geworden, waardoor onbedoelde krachten na een storm meer onbedoelde krachten op de kwetsbare metselwerkwanden zullen uitoefenen. Daarnaast blijkt aldus RHDHV (16) uit de historische foto’s van [eisers] dat het dak ‘golft’ en dat daaraan in 2002 werkzaamheden zijn uitgevoerd, dat (17) de brandwand op diverse plaatsen is verbouwd en slechts beperkte weerstand heeft tegen belastingen uit wind en zettingen van de fundering, dat (18) windbelasting verreweg maatgevend is als belasting voor de stabiliteit van de schuur, dat (19) de ‘hoofdtekst’ niet strijdig is met de metingen van Fugro en dat (20) de anonieme deskundige voorbij gaat aan paragraaf 4.3 van het rapport waarin de lokale zakkingen uitvoerig worden behandeld.
4.20.
[eisers] heeft gereageerd dat haar anonieme deskundige de bron van de door RHDHV gebruikt trillingssnelheid niet kan vinden en dat de StabiAlert wel degelijk aangeeft dat de gevolgen van een aardbeving veel groter zijn dan door de wind bij meting in hetzelfde gebouw, zodat de conclusie van RHDHV niet klopt. Verder wordt herhaald dat niet in het pand zelf is gemeten. Volgens de anonieme deskundige zijn trillingen door aardbevingen de druppel die de emmer doen overlopen indien de fundering al tot op de grens belast is. De anonieme deskundige merkt verder op dat veroudering bij de getoonde foto wand 05 door RHDHV zelf wordt uitgesloten en dat hij de stelling van NAM betreffende de slechte staat van de kalkmortels daarom niet goed kan plaatsen. Volgens hem is ook niet vol te houden dat scheur 21 is veroorzaakt door zetting, omdat de voegen onder en boven de scheur vrijwel niet zijn aangetast. Het rapport van RHDHV sluit voor de scheuren 22, 23 en 24 veroudering als schadeoorzaak ook uit. Met wat RHDHV stelt over het portaal klopt volgens hem niet terwijl op verschillende plaatsen in de loop der jaren een ontwikkeling van ‘nul schade’ naar zware scheuren is te zien.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat NAM het bewijsvermoeden vooralsnog niet heeft weerlegd. RHDHV betwist niet dat de Trillingstool van het IMG inderdaad een significant hogere PGV geeft. Zij heeft in haar reactie weliswaar uiteengezet waarom de EPMG-methode kan worden gevolgd, maar geen voldoende overtuigende verklaring voor dat verschil gegeven en evenmin inzichtelijk gemaakt welke PGV’s die Trillingstool voor de aardbevingen bij Garrelsweer en Huizinge geeft. Dat is van belang, omdat de trillingssnelheid (kracht) van de aardbevingen van belang is bij de beoordeling van de vraag of en zo ja hoe aannemelijk het is dat deze de schade hebben doen ontstaan of verergerd.
Het hof heeft in het hiervoor genoemd arrest van 11 juni 2024 overwogen dat de omstandigheid dat de EPMG-methode aan de eisen van de stand van wetenschap en techniek voldoet, niet betekent dat de uitkomst daarvan niet ter discussie kan worden gesteld wanneer toepassing van een andere methode tot een hele andere uitkomst leidt. De rechtbank heeft in andere zaken al geoordeeld dat zij het gelet op het modelmatige karakter van de PGV-berekening, met alle onzekerheden van dien, net als het IMG aangewezen acht dat de maximale trillingssnelheid op een locatie wordt berekend met een overschrijdingskans van 1%.
4.22.
De redenering van RHDHV dat het niet aannemelijk is dat de schade aan de boerderij het gevolg is van aardbevingen omdat de aardbeving in Hellum de zwaarste aardbeving was en na die beving niet meer schade aan de boerderij is geconstateerd, kan de rechtbank niet goed volgen. De (voorspellende) kans dat een aardbeving wel of niet schade veroorzaakt doet zich naar haar voorkomt steeds opnieuw voor. Daar komt bij dat Arcadis diverse schades wel als B-schade heeft aangemerkt en voor scheurnummer 14 met zoveel woorden heeft geconstateerd dat het gezien het scheurpatroon gaat om een plotseling ontstane scheur, die (mede) onder invloed van een beving is ontstaan.
4.23.
Het voorgaande neemt niet weg dat voldoende aannemelijk is dat verschillende schades al voor de aardbevingen zijn ontstaan en dat er op de locatie van [eisers] geen schade is opgetreden door verdichting of verweking van de ondergrond. Ook Monumentenwacht heeft de schades als B-schades aangemerkt en de schades 13 en 15 als C-schade geduid. De vraag is dan ook met name of voldoende aannemelijk is dat aardbevingen niet tot een overbelasting van de fundering en het metselwerk en daardoor (extra) schade hebben veroorzaakt. Nu onbekend is welke kracht de aardbevingen op de locatie van [eisers] (maximaal) hebben gehad en de anonieme deskundige gemotiveerd betwist dat de door RHDHV genoemde alternatieve schadeoorzaken plausibel zijn, kan de rechtbank vooralsnog niet concluderen dat dit het geval is en dat aardbevingen geen enkele rol hebben gespeeld. Het is haar overigens ook niet duidelijk in welk jaar [eisers] de winkelruimte en het stalen portaal in de schuur heeft aangepast (zie paragraaf 4.3. van de anonieme deskundige). RHDHV en de anonieme deskundige brengen beide met verve hun standpunten over het voetlicht en geven aan waar de redenering van de ander niet opgaat, maar de rechtbank beschikt niet over de technische expertise om te kunnen beoordelen wie van hen het gelijk aan zijn zijde heeft.
De rechtbank kan evenmin beoordelen of juist is de stelling van RHDHV, dat uit de metingen blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen bij de boerderij dusdanig groot zijn dat deze altijd zullen leiden tot scheuren van een dergelijke aard, omvang en ernst zoals hier geconstateerd en zo ja, op welke termijn dat dan het geval zou zijn geweest. Dat is van belang omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank voegt daaraan toe dat zij onder ‘op enig moment in de toekomst’ verstaat: ‘binnen afzienbare tijd’.
Deskundigenbericht over het causaal verband, de herstelmethode en de herstelkosten
4.24.
Nu NAM deugdelijk onderbouwt dat en waarom er volgens haar geen sprake is van aardbevingsschade en [eisers] dit deugdelijk betwist, is de rechtbank voornemens om zelf een deskundige te benoemen om haar voor te lichten. De rechtbank wil aan de deskundige de vraag voorleggen of en zo ja met welke mate van zekerheid hij het gelet op het rapport en de notities van RHDHV, het commentaar daarop van de anonieme deskundige van [eisers] en de andere rapportages en foto’s die partijen in het geding hebben gebracht, aannemelijk acht dat de door RHDHV geïdentificeerde schades (deels) ook zonder aardbevingen zouden zijn opgetreden en zo ja voor welk deel en op welke termijn.
4.25.
Indien de deskundige het verband met aardbevingsschade niet uitsluit, zal hem ook worden gevraagd om aan te geven hoe de schades naar behoren kunnen worden hersteld en welke kosten daarmee gemoeid zijn.
NAM beroept zich voor zover er sprake is van verbetering die het gevolg is van de sloop en nieuwbouw van de boerderij op voordeelverrekening alsmede op eigen schuld voor zover de schade en de noodzaak tot het doen van uitgaven wordt veroorzaakt door veroudering alsmede het niet plegen van noodzakelijk onderhoud. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient, dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Als zo’n omstandigheid erin bestaat dat eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, gaat het erom dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend (ECLI:NL:HR:2023:956). De deskundige zal daarom tevens worden gevraagd of en zo ja tot welk bedrag [eisers] door het herstel van de schade op kosten van NAM een dergelijk voordeel geniet. Het is daarna aan de rechtbank om te beoordelen of het redelijk is om dat voordeel geheel of gedeeltelijk op de schadevergoeding in mindering te brengen.
4.26.
De rechtbank overweegt om in deze zaak de bouwkundige J. Moens en/of de geotechnisch deskundige B. van Zegbroeck te vragen of zij bereid en in staat zijn om het deskundigenonderzoek uit te voeren. Beide zijn ook in een andere zaak door de rechtbank als de deskundigen benoemd. De zaak zal worden verwezen naar de rol zodat partijen zich over de benoeming van (een van) deze deskundigen en de te stellen vragen kunnen uitlaten. Het staat hen vrij om ook andere deskundigen voor te stellen.
De rechtbank verzoekt partijen om zo mogelijk met een gezamenlijk voorstel te komen. [eisers] dient in haar akte tevens toe te lichten wat de stand van zaken is met betrekking tot een eventuele versterking van de boerderij. De rechtbank verzoekt [eisers] om de rapportages en andere stukken die daarop betrekking hebben, in het geding te brengen.
4.27.
NAM zal als aansprakelijke partij het voorschot voor de deskundigenkosten moeten voldoen.
Verdere gang van zaken
4.28.
De rechtbank houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan. Indien partijen de zaak verder onderling kunnen regelen, staat dat hen uiteraard vrij.
De beslissing
De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 27 november 2024, zodat partijen zich kunnen uitlaten als overwogen in r.o. 4.26;
2. houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, mr. M.E. van Rossum en mr. M.R. Gans en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024