ECLI:NL:RBNNE:2024:4723

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/19/116695 / HA ZA 16-225
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor aardbevingsschade aan boerderij in Groningen

In deze zaak vordert de eiser, eigenaar van een boerderij in Groningen, dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aansprakelijk wordt gesteld voor schade aan zijn woning, die hij toeschrijft aan aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW vooralsnog niet heeft weerlegd. De rechtbank is voornemens om een deskundigenonderzoek te gelasten naar het causaal verband, de herstelmethode en de herstelkosten. De eiser heeft verschillende rapporten over de schade ingediend, waarin wordt gesteld dat de schade is veroorzaakt door aardbevingen. NAM heeft echter betoogd dat de schade niet het gevolg is van hun activiteiten en verwijst naar rapporten die oude schade en andere oorzaken aanvoeren. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al overwogen dat de schade aan de boerderij in het gebied ligt waar bodembeweging door gaswinning heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft nu besloten om een deskundige te benoemen om de schade en de oorzaken verder te onderzoeken, en om te bepalen of de schade ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/116695 / HA ZA 16-225
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Helmantel te Sappemeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2021;
- de akte uitlaten tevens overleggen productie van 9 februari 2022 van NAM;
- de akte uitlaten tevens overleggen producties van 6 april 2022 van [eiser] ;
- het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2022;
- de akte uitlaten van 18 januari 2023 van [eiser] ;
- de brief van de griffier van 2 februari 2023 waarin is meegedeeld dat sprake is van een rechterwissel;
- de akte uitlaten van 26 april 2023 van NAM;
- de akte uitlaten van 28 juni 2023 van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een boerderij uit 1770 van het Oldambster type, bestaande uit een woonhuis met een daaraan verbonden schuurgedeelte aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de boerderij). De boerderij is gelegen in het Groningerveld waar zich als gevolg van gaswinning door NAM aardbevingen voordoen.
2.2.
Op 27 juni 2011 heeft bij Garrelsweer een aardbeving plaatsgevonden met een kracht van 3,2 op de schaal van Richter. Op 16 augustus 2012 vond bij Huizinge een aardbeving plaats met een kracht van 3,6 en op 30 september 2015 bij Hellum, een beving met een kracht van 3,1 op de schaal van Richter.
2.3.
In juni/juli 2014 heeft [eiser] een nieuw dak op het woonhuis van de boerderij laten aanbrengen. Daarbij is de sporenkap van het woonhuis aangepast naar een kap met een wolfseinde. Bij die gelegenheid zijn de daksporen, het dakbeschot en de dakpannen vervangen.
2.4.
[eiser] heeft op 22 augustus 2014 schade gemeld bij NAM. Noordelijk Schade Taxatie Bureau BV (hierna: NSTB) heeft die schade in opdracht van NAM onderzocht. In het inspectierapport van 19 september 2014, heeft NSTB geconstateerd dat een deel van de zijgevel van het schuurgedeelte was ingestort en dat daardoor een acuut veiligheidsrisico was ontstaan voor het resterende deel van de zijgevel van die schuur. NSTB heeft de schade aan gemerkt als C-schade, of te wel schade die niet is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen. In het rapport is hierover het volgende opgenomen:
“Expertise
De overspanning is in dit deel van het dak bijzonder groot, er zijn veel constructieve delen vervangen met hout van mindere kwaliteit en omvang en niet alle verbindingen zijn even betrouwbaar. Bovendien verkeert de resterende zijgevel in slechte staat en is op meerdere plekken ontzet, waardoor het onderling verband is doorbroken. (…).
Oorzakelijk verband
Er is geen oorzakelijk verband aangetroffen tussen de door schademelder getoonde schade en de bevingen. De aangetroffen schades zijn mogelijk veroorzaakt door overbelasting van de muur die het gevolg is van het afsteunen van een te grote overspanning, gecombineerd met ondeugdelijke constructiedelen.”
[eiser] heeft op aangeven van NSTB veiligheidsmaatregelen getroffen.
2.5.
[eiser] heeft Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes) gevraagd om de schade te onderzoeken. Vergnes heeft dat in juni 2015 gedaan en daarvan op 5 oktober 2015 rapport uitgebracht. Vergnes heeft de schades aangemerkt als B-schade, te weten verergerde scheurvorming ontstaan door zettingsverschillen die opnieuw zijn opgetreden door in beweging zijnde ondergrond ten gevolge van gaswinning. Zij vermeldt dat [eiser] ongeveer 50 jaar in de boerderij woonachtig is en dat sinds 3 a 4 jaar in een drastisch tempo scheurvorming en scheefstand is ontstaan, met als resultaat het bezwijken van de aangrenzende scheur bestaande uit een gebintenkapconstructie met opgemetselde (steens) zijmuren. In het rapport staat verder:
“Het algehele beeld dat wij hebben gevormd (…) is dat het gehele pand in beweging is gebracht en nog aan het ‘nazetten’ is. Zowel geveldelen als ook vloeren zijn gaan zakken. Naar onze overtuiging zal er sprake zijn van een funderingsprobleem alsmede het in trilling gebracht zijn van de dragende grondlaag.
(…)
Deformatie voorhuis: Nieuwe spanningen waarneembaar in voorgevel. Tijdens door ons uitgevoerde inspectie hebben wij in uitgevoerd herstelwerk door Van Dijk te [woonplaats] , nieuwe verser scheurvorming geconstateerd. De herstelwerkzaamheden aan de kop van de boerderij zijn in juni 2014 uitgevoerd.”
2.6.
Op 5 november 2015 heeft Arcadis in opdracht van het CVW een veiligheidsinspectie uitgevoerd. Bij die gelegenheid is gebleken dat [eiser] al opdracht had gegeven aan aannemer Van Dijk om een deel van het herstelwerk uit te voeren en de voorgevel van het woonhuis had laten voorzien van een nieuwe pleister-/stuclaag. In die laag zijn enkele haarscheuren vastgesteld.
Arcadis heeft onder meer geconstateerd dat de gevels van de boerderij zakkingsverschillen vertonen, dat de rechtergevel van het schuurdeel scheurvorming vertoont, dat het voegwerk ernstig is geërodeerd en is versterkt door middel van stalen muurankers, dat de voorgevel ‘uitbulkt’, dat de brandmuur een scheefstand van 6,2 cm voorover en de vensterbank een helling van 3,5 cm kent, dat de nok van de schuur doorbuigt en dat de deur in de brandmuur ontbreekt. Aan [eiser] is meegedeeld dat de boerderij door de instorting van het schuurgedeelte constructief onveilig is en niet bestand tegen een zware storm. Nadat [eiser] had aangegeven dat hij zelf een aannemer zou inschakelen, heeft het CVW het dossier gesloten.
2.7.
[eiser] heeft daarna Troostwijk Expertises B.V. (hierna: Troostwijk) opdracht gegeven om een expertiserapport op te stellen. In het rapport zijn nieuwe schades opgenomen en is onder meer het volgende vermeld:

Conclusie
Het gebouw staat er sinds 1770 en is goed onderhouden en heeft de tand des tijds buiten de recente mijnbouwschade goed doorstaan. Gebouwtype, bouwperiode en bouwaard zijn naar onze mening
niet de oorzaakvan de ontstane schade aan de objecten. (…)”
Veroudering, de staat van de constructie en andere externe factoren dan aardbevingen zijn volgens Troostwijk niet de oorzaak van de schade. Zij vermeldt dat de afstand tussen de boerderij en de locatie waar gas wordt gewonnen hemelsbreed 670 m is, met daarbij de opmerking dat gas meestal niet recht onder een gaswinpunt wordt gehaald maar schuin door de bodem heen uit een gasveld wordt gewonnen. Verder is beschreven:
  • dat het hele woongedeelte is verzakt door onnatuurlijke zetting;
  • dat de fundering van de woning verschillende grote scheuren door aardbevingen vertoont;
  • dat in de woning op verschillende locaties scheuren zichtbaar zijn in de muur en het stucwerk;
  • dat de hoofddraagconstructie van de schuur dermate uit het lood is getrild dat de verbindingen uit elkaar zijn getrokken en compleet herstel de enige optie is;
  • dat de buitenwand reeds uit nood is gerepareerd; en
  • dat de brandmuur, door de onnatuurlijke zetting van het woongedeelte, in het bovenste deel is gescheurd.
2.8.
Troostwijk heeft de herstelkosten begroot op € 872.621,85 inclusief btw. [eiser] heeft NAM op 13 september 2016 aansprakelijk gesteld en gesommeerd om dit bedrag en € 97.383,45 aan bijkomende kosten te voldoen. In de brief is aangegeven dat [eiser] ter voorkoming van verdere schade reeds € 91.723,98 uit eigen middelen heeft voorgeschoten voor herstel van zijn graanschuur en voorgevel en dat hij ook hiervoor een vergoeding eist. NAM heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.9.
Op 18 juni 2018 heeft StabiAlert aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] informatie verstrekt over de uitkomsten van meetdata van sensoren die in en bij een boerderij aan de [adres] in [woonplaats] zijn geplaats. StabiAlert schrijft in haar brief onder meer het volgende:
“Voor dit project was NAM opdrachtgever. (…)
Gezien de contractuele afspraken kunnen wij geen data met u delen van de sensoren in de boerderij zelf. Voor de grondsensor liggen de afspraken anders en is de meetdata ook op onze website publiekelijk te volgen.
In dit schrijven gaan wij kort in op hetgeen wij met deze grondsensor bij bevingen hebben waargenomen. Deze is geplaatst in de vrije grond zo’n 20 meter voor de boerderij aan de [adres] .
(…) In een monitoringsopdracht van de NAM is aangetoond dat een boerderij in [woonplaats] wel degelijk schade heeft opgelopen ten gevolge van bevingen.
In het project IJkdijk zijn de tilt sensoren door TNO en Deltares gevalideerd.
(…)
Op 27-5-2017 is er in Slochteren, rond 17.30 uur, een beving geweest (Richter 2,6). (…)
De sensor laat een duidelijke en blijvende stand verandering zien. Ook de tilt sensoren in de boerderij zelf hebben deze beweging waargenomen. De grond heeft aantoonbaar een zetting ondergaan! (…)
Een ander voorbeeld is de beving van Hellum (R2.1) op 02-09-2016. De website van NAM laten de gebouwensensoren geen uitslag zien. De grondsensor laat in onderstaand plaatje wel degelijk zien dat er een rotatie heeft plaatsgevonden. (…)
Gesteld kan worden dat de boerderij aan de [adres] in [woonplaats] onderhevig moet zijn aan de invloeden van vele aardbevingen. De sensoren aan de [adres] hebben schade aangetoond ten gevolge van bevingen. Zoals aangegeven mogen wij geen details van deze meetlocatie met u delen.”

3.De gewijzigde vordering van Booman en het verweer

3.1
Na wijziging van eis liggen de volgende vorderingen van [eiser] nog ter beoordeling aan de rechtbank voor:
I. voor recht te verklaren dat NAM aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden (de rechtbank leest: fysieke) schade ten gevolge van de door de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige gedragingen dan wel de schade die voortvloeit uit de door of voor rekening van NAM uitgevoerde exploitatie van mijnbouwwerken dan wel gaswinning in de omgeving van de woning van [eiser] ;
II. voor recht te verklaren dat NAM gehouden is tot vergoeding van de (de rechtbank leest: fysieke) schade die [eiser] heeft geleden;
III. NAM te veroordelen tot betaling van het door Vergnes (de rechtbank leest: Troostwijk) vastgestelde schadebedrag van € 872.621,85 te vermeerderen met de wettelijke rente en vermeerderd met de stelposten uit het bij dagvaarding overgelegde rapport;
IV. NAM te veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid van € 3.495,69 en € 97.383,45 als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
VII. NAM te veroordelen tot betaling van € 5.355,00 aan buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
XI. NAM te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
[eiser] voert aan dat alle schade aan zijn boerderij door aardbevingstrillingen is ontstaan. Hij stelt dat de schade (scheuren en verzakkingen) pas na de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012 zichtbaar is geworden, terwijl de boerderij daarvoor al vele tientallen jaren, mogelijk zelfs enkele eeuwen, zonder de schade bestond en er geen signaal was van enige schade of instabiliteit. [eiser] stelt dat de fundering door aardbevingen is beschadigd en deze niet meer kan ‘opvangen’, waardoor steeds meer schade aan de boerderij ontstaat. [eiser] meent dat NAM het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Hij heeft ter onderbouwing een rapport van een anonieme deskundige overgelegd waarin op de conclusies en bevindingen van de deskundige van NAM, Royal Haskoning DHV (hierna: RHDHV), wordt gereageerd.
3.2.
NAM stelt dat de schades aan de boerderij niet het gevolg zijn van bodembeweging door haar mijnbouwactiviteiten. NAM verwijst daartoe naar de rapporten en memo’s van NSTB, Arcadis en RHDHV, waarmee volgens NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW, behoudens schadegroep 19, is weerlegd. Volgens RHDHV gaat het vaak om oude zettingschades bij gelijkblijvende belastingen die zeker meer dan 10 jaar oud zijn en om schade als gevolg van verhinderde vervorming door temperatuurinvloeden of een combinatie daarvan. NAM merkt verder op dat de stelling van [eiser] dat er voor 2012 geen sprake was van schade, niet is onderbouwd en dat het op grond van algemene ervaringsregels niet juist is dat een boerderij uit 1770 geen schade zou hebben. Op de foto’s is ook zichtbaar dat er sprake is van veel oude, reeds eerder herstelde zettingsschade aan de boerderij. Bovendien heeft [eiser] pas twee jaar na de beving in Huizinge, te weten in augustus 2014, schade gemeld en die schade hield verband met de gedeeltelijke instorting van de schuur. Daarvoor had hij de constructie van het dak van het woongedeelte van de boerderij in juni/juli 2014 ingrijpend gewijzigd. Hoewel in principe verwacht mag worden dat na een bepaalde periode natuurlijke zetting stopt, kunnen nieuwe belastingen, waaronder het nieuwe dak dat in juni/juli 2014 is aangebracht, zetting in de grond tot gevolg hebben. NAM bestrijdt verder dat de tiltmeters van StabiAlert zettingen meten
NAM betwist ook de door [eiser] gevorderde schadebedragen. Zij voert aan dat de fysieke schade aan de boerderij wordt begroot op de kosten van sloop en het herbouwen van het woonhuis en een deel van de schuur, zonder dat de noodzaak daartoe wordt onderbouwd. [eiser] zal moeten aantonen dat herstel bouwkundig en/of economisch niet verantwoord is. Reeds voor de aardbevingen bestaande schade, bouwgebreken en veroudering kan aldus NAM niet voor haar rekening worden gebracht.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

De fysieke schades
4.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis 17 november 2021 overwogen dat bij de beoordeling zal worden uitgegaan van de door RHDHV beschreven schade en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er meer en/of andere schade aan de boerderij is dan uit het rapport van RHDHV volgt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, aangezien de boerderij in het gebied ligt waarin bodembeweging door gaswinning heeft plaatsgevonden en plaatsvindt en de uiterlijke kenmerken van de door RHDHV omschreven schade passen bij bodembeweging door gaswinning.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden door NAM
4.2.
De vraag is of NAM het bewijsvermoeden heeft weerlegd.
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het enkele feit dat een gebouw een bijzondere kwetsbaarheid kent, is niet voldoende om dit aan te nemen. Zoals het hof in zijn arrest van 18 juli 2023 (ECLI:NL: GHARL:2023:6101) heeft overwogen, hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar moet voldoende aannemelijk worden gemaakt dat de schades aan de boerderij van [eiser] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan.
4.4.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3857), evenals eerder de rechtbank heeft gedaan, geoordeeld dat de in de SBR A Trillingsrichtlijn genoemde kans dat een trilling van een bepaalde sterkte schade aan een gebouw veroorzaakt niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of schade die zich heeft geopenbaard, is veroorzaakt door aardbevingen. De kans dat een aardbeving met een bepaalde kracht en op een bepaalde afstand van een woning een bepaald type schade aan die woning veroorzaakt, is een voorspellende kans. Dit is een andere kans dan de kans dat eenmaal vastgestelde schade door een aardbeving is veroorzaakt (de verklarende kans). Ook als de eerste kans heel klein is, kan de tweede kans nog steeds erg groot bevonden worden. Of dat het geval is, is afhankelijk van de informatie over alle mogelijke oorzaken van de schade. Indien eenmaal is vastgesteld dat schade door de aardbeving kán zijn veroorzaakt, is het enkele feit dat een kans op het ontstaan van schade volgens wetenschappelijke inzichten zeer gering is, dus niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen; er moeten andere oorzaken voor de ontstane schade kunnen worden aangewezen. Die andere oorzaken (andere externe factoren en/of kwetsbaarheden van bouwkundig aard) moeten op zichzelf of in combinatie dermate waarschijnlijk zijn dat voldoende aannemelijk is dat de schade niet (toch) is ontstaan of verergerd door aardbevingen dan wel op (afzienbare) termijn ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden.
Heeft NAM het bewijsvermoeden weerlegd?
Schade door indirecte effecten van diepe bodemdaling?
4.5.
De rechtbank heeft in het hiervoor vermelde tussenvonnis partijen de rapportage “Indirecte schade effecten van diepe bodemdaling en -stijging bij het Groningen gasveld en gasopslag Norg” van 30 augustus 2021 voorgehouden, die Deltares op verzoek van het IMG heeft opgesteld en hen in de gelegenheid gesteld om bij akte op dat rapport te reageren. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat zij met name nader wenst te worden geïnformeerd over de effecten van diepe bodemdaling zoals beschreven door Deltares, op de boerderij.
4.6.
NAM heeft in haar akte van 9 februari 2022 toegelicht dat RHDHV de indirecte effecten van diepe bodemdaling heeft meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken. RHDHV heeft ter zake een aanvullende notitie opgesteld, die NAM als productie 18 heeft overgelegd. In het bijzonder ten aanzien van de grondwaterstand merkt RHDHV op:
“Op pandniveau kan met behulp van boringen informatie worden verkregen over de bodemopbouw, geotechnische eigenschappen, en over de laagste grondwaterstand. Samen met informatie over het type fundering en een bovengrens voor de grondwaterstands-verandering die kan zijn veroorzaakt door diepe bodemdaling kan deze informatie worden gebruikt om te beoordelen of een schade-effect van de grondwaterstandsverandering mogelijk is.”
Bij de door Haskoning DHV uitgevoerde onderzoeken is juist gebruik gemaakt van informatie op pandniveau en de hierboven benoemde informatie. Daarbij is ook gekeken naar schade-oorzaken zoals Deltares deze benoemd. Voor het pand [adres] is in het Rapport van 01-05-2018 onderzoek gedaan naar de grondwaterstand (paragraaf 2.2.6), grondopbouw (paragraaf 2.2.7.) en funderingswijze (paragraaf 4.2.6).
Wat betreft de grondwaterstand is gebleken dat deze in de loop der tijd fluctueert tussen 1,0 m – NAP en 2.50 m – NAP. (…)
Uit het grondonderzoek en het onderzoek naar de fundering dat door HaskoningDHV is gerapporteerd blijkt dat de fundering op staal zich bevindt op circa 1,50 m – NAP en dat de grondslag tussen de onderkant fundering en de grondwaterstand niet zettingsgevoelig is. De natuurlijke fluctuatie heeft daarom geen invloed op de zettingen. Omdat de grondwaterstand in de loop der tijd niet structureel gewijzigd is kan daarmee worden uitgesloten dat de hoogte van de grondwaterstand invloed heeft gehad op het pand [adres] .”
RHDHV komt in haar notitie tot de volgende conclusie:
Conclusie
De in het rapport van Deltares omschreven mogelijke schade als gevolg van “indirecte effecten” van diepe bodemdaling is in de rapportages van HaskoningDHV aldus meegenomen in de beschouwing van de schadeoorzaken aan de opstallen van [adres] te [woonplaats] , Deze studie van HaskoningDHV is locatiespecifiek uitgevoerd en met een groter detailniveau dan de algemene analyse van Deltares. Voor het pand [adres] te [woonplaats] is geconstateerd dat van schade door indirecte effecten geen sprake is.”
4.7.
[eiser] heeft niet op de inhoud van het rapport van Deltares en de akte van NAM gereageerd.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat NAM met de uitkomsten van het onderzoek van Deltares en de notitie van RHDHV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de boerderij niet is opgetreden als gevolg van diepe bodemdaling door wijziging van grondwaterstanden die verband houdt met gaswinning.
Schade door overbelasting metselwerk en/of verdichting of verweking ondiepe bodem?
Het rapport van RHDHV
4.9.
RHDHV heeft de boerderij op 29 augustus 2017 en 13 september 2017 geïnspecteerd, waarbij de schades zijn vastgelegd. RHDHV is op basis van de door TNO gehanteerde methodiek voor onderzoek naar de oorzaak van gebouwschade van 9 september 2011 nagegaan wat de oorzaak is van de geïnventariseerde schades, waarop [eiser] zich beroept. Deze methodiek is gebaseerd op een zogenaamde Root Causes Analysis (RCA) en zal hierna worden aangeduid als de TNO-RCA Methodiek voor aardbevingen. Aardbevingen zijn door RHDHV in haar rapportage als omgevingsfactor die op de boerderij van invloed zijn geweest beschouwd. De daardoor op de locatie van [eiser] opgetreden PGV’s zijn door RHDHV bepaald op basis van de zogenaamde Emperical Ground-Motion Predictions (EGMPE). RHDHV concludeert in haar rapport van 1 mei 2018 dat de maatgevende (zwaarste) aardbeving op de locatie van [eiser] de beving bij Garrelsweer op 27 juni 2011 is geweest. De PGV van die aardbeving, vermeerderd met één standaarddeviatie die ter plaatse van de boerderij ten gevolge van deze aardbeving is opgetreden, bedraagt 2,7 mm/s. RHDHV heeft deze waarde gecorrigeerd met een aanvullende veiligheidsfactor van 1,2 in verband met het type meting, waardoor de PGV op (1,2 maal 2,5 mm/s=) 3,0 mm/s is berekend. De aardbeving bij Huizinge van 16 augustus 2012 heeft volgens haar tot een vergelijkbare PGV geleid. De uitkomsten van deze berekening zijn vergeleken met grenswaarden waarbij de kans op het ontstaan van schade aan een gebouw door trillingen volgens de SBR-Trillingsrichtlijn A kleiner is dan 1%.
RHDHV concludeert in het rapport dat als gevolg van de beving bij Garrelsweer, de SBR grenswaarde voor schade door trillingen door
overbelasting van het metselwerkvan de boerderij (2,9 mm/s) is overschreden. De grenswaarden voor het ontstaan van schade door zettingen als gevolg van
verdichting respectievelijk verwekingvan de ondergrond zijn volgens haar niet overschreden.
4.10.
Nadat in 2019 bleek dat de meetgegevens van het KNMI afwijkingen bevatten, heeft RHDHV op 21 april 2020 een addendum opgesteld waarin de PGV’s zijn gecorrigeerd. RHDHV schrijft dat de beving bij Garrelsweer op 27 juni 2011 op de locatie van [eiser] nog steeds de hoogste trillingssnelheid heeft gegeven maar dat deze iets minder hoog is geweest dan in het rapport van 1 mei 2018 is vermeld; de waarde van de beving op 30 september 2015 in Hellum is weliswaar significant hoger dan de PGV van
1,6 mm/s waar eerder vanuit is gegaan, maar de schades waren (in hoofdzaak) al voor die beving aanwezig.
De (voorspellende) kans dat de aardbevingen tot schade hebben geleid, is op basis daarvan in het addendum als volgt berekend:
Garrelsweer 27-6-2011
Hellum 30-9-2015
Boerderij
Maximale trillingssnelheid (PGV)
2,5 mm/s
2,4 mm/s
Kans op schade in metselwerk door trillingen
0,9%
0,8%
Kans op extra zettingen door trillingen (verdichting)
0,03%
0,00%
Kans op extra zetting door versnellingen (verweking)
0,0001%
0,0001%
RHDHV concludeert op grond van een en ander dat haar rapport van 1 mei 2018, waarin is aangegeven dat en waarom sprake is van alternatieve schadeoorzaken, niet hoeft te worden aangepast.
4.11.
RDHDV heeft in haar rapport van 1 mei 2018 26 schadegroepen geïdentificeerd. Voor 25 van de 26 geïdentificeerde schadegroepen sluit RHDHV uit dat de schades zijn veroorzaakt of verergerd door aardbevingen. Alleen voor schadegroep 19 heeft zij geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat aardbevingen de oorzaak zijn. De kosten om die schade te herstellen, heeft zij begroot op € 1.617,00 exclusief btw.
RHDHV heeft het volgende overzicht gegeven van de schadeoorzaken per schadegroep:
Schadegroep
Scheurennummer
Wand
Schadeoorzaken
1
1-2-39
1,WL
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
2
4-5-6-7
3
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
3
8
5
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
4
14
8
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
5
10-11
7
Verhinderde vervormingen door temperatuursinvloeden in combinatie met zettingen zijn de oorzaak van de schade
6
16-18-19
9
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
7
17-20
9
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang is de oorzaak van de schade
8
22
9
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
9
24
12
Overbelasting in de normale gebruikssituatie is de oorzaak van de schade
10
25(lo-rb)-26-29
13
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
11
31-32-40-41-42-43
13
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
12
33-34-35-36-46-47-50-51
14,WM,WO
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
13
33-34-35-36-46-47-50-51
WA,WB,WQ,WT
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
14
38-39-48-49
WE,WF,WR,WS
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
15
37
WD
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
16
33a-34a-FM4
WF,WH,WG
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
17
35a-36a-37a-38a
WI,WJ,WK
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
18
55-58
WV
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang is de oorzaak van de schade
19
56-59-60-61
WV
Overbelasting kan zijn ontstaan door wind of opslag van materiaal.
Overbelasting door aardbevingstrillingen is ook niet uitgesloten als oorzaak van de schade
20
62-63
WW
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang is de oorzaak van de schade
21
64
WS1-1
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
22
65
WS-1
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang is de oorzaak van de schade
23
66
WS1-3
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
24
67-68-69
WS1-3
Overbelasting door onvoldoende sterkte tegen windbelasting is de oorzaak van de schade
25
70
WS1-2
Overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid, samenhang is de oorzaak van de schade
26
71
WS1-4
Zettingen bij gelijkblijvende belastingen zijn oorzaak van de schade
4.12.
RHDHV komt in haar rapport tot de volgende conclusie:
Resultaat onderzoek
(…)
Uit ons onderzoek is gebleken dat bijna alle schade is veroorzaakt door overmatige zettingen, overbelasting of door verhinderde vervormingen door krimp en temperatuursinvloeden, en niet is veroorzaakt door aardbevingen.
De overmatige zettingen zijn ontstaan door de slappe grond waarop het pand is gefundeerd in combinatie met een smalle en vaak ondiep aangelegde fundering. De slappe grond is vastgesteld in het grondonderzoek van Fugro. Dat zettingen en zettingsverschillen zijn opgetreden wordt bevestigd door de uitgevoerde vloerwaterpassingen en de lintvoegmetingen van de gevels. Bij een lintvoegmeting wordt een horizontale lijn, een lintvoeg in het metselwerk, van het pand gewaterpast. Uit de fluctuaties van deze lijn kunnen de hoogteverschillen worden bepaald die in de loop van de tijd zijn opgetreden. De waargenomen hoogteverschillen zijn ontstaan door verschil in zettingen van de fundering. Uit de metingen blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen bij dit pand dusdanig groot zijn, dat deze altijd zullen leiden tot scheuren van een dergelijke aard, omvang en ernst zoals hier geconstateerd.
Het uitgevoerde grondonderzoek toont aan dat het pand niet gefundeerd is op een brede fundering op een draagkrachtige grondlaag. In werkelijkheid is het gebouw gefundeerd op een relatief smalle, vaak niet voldoende diep aangelegde fundering op een zettingsgevoelige ondergrond van klei/veen.
Verder is ook een aantal scheuren ontstaan door de wijze van bouwen.
Schade ten gevolge van de wijze van bouwen
- De metselwerk fundering met getrapte verbreding van de schuur is erg ondiep aangelegd
(0,2 – maaiveld) op een zeer zettingsgevoelige ondergrond van klei/veen;
- Bij het woonhuis en de schuur sluiten de spanten van de kapconstructie boven het ondersteunende metselwerk aan. Hierdoor ontstaan (horizontaal gerichte) spatkrachten aan de bovenzijde van de gemetselde wanden waardoor deze naar buiten worden gedrukt. Hierdoor ontstaan scheuren in de ondersteunende metselwerkwand zelf, maar ook in het metselwerk dat loodrecht hierop staat wordt meegetrokken.
- Metselwerkwanden zijn in grote lengtes ongedilateerd uitgevoerd. Er zijn dus geen dilatatievoegen aangebracht die lengteveranderingen kunnen opvangen. Dit veroorzaakt verhinderde lengteveranderingen als gevolg van temperatuurverschillen (zomer/winter, dag/nacht). De scheurvorming treedt op in de loop der jaren, de vroeger toegepaste kalkmortel in metselwerk is de eerste jaren nog plastisch, echter in de loop der tijd wordt deze harder en brosser en daardoor gevoeliger voor scheurvorming door verhinderde vervormingen.
- De kopgevel van de schuur aan het woonhuis is na een gedeeltelijke instorting van de schuur in 2014 weer opnieuw opgetrokken. Hier is de deuropening voorzien van een betonnen latei met een relatief grote overspanning. Omdat deze latei bij de oplegging geheel is omsloten door metselwerk, is ter plaatse van de oplegging een scheur ontstaan omdat het metselwerk de vervorming (hoekverdraaiing) van de latei niet kon volgen.
- Enkele scheuren in de achtergevel van de losstaande schuur 1 zijn allen aanwezig ter plaatse van een koppelanker. Deze koppelankers dienen om de gevel vast te houden, het metselwerk zal ter plaatse van een anker bij wind behoorlijk geconcentreerd worden belast. De scheuren zijn dan ook het gevolg van deze overbelasting van het metselwerk.
De bovengenoemde schades zijn ontstaan onafhankelijk van het optreden van aardbevingen door gaswinning. Deze schades zouden ook zijn opgetreden indien geen aardbevingstrillingen bij het pand zouden zijn geweest.
Het overgrote deel van de scheuren is ontstaan uit zettingen die verband houden met de bouwwijze en de samenstelling van de ondergrond. Aan de zichtbare veroudering van een aantal reeds gerepareerde scheuren blijkt dat deze reparaties niet recent zijn uitgevoerd. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de scheuren niet van recente aard zijn, maar zijn naar onze schatting zeker meer dan 10 jaar oud.
Uit ons onderzoek is vast komen te staan dat de beving van Garrelsweer op 27-06-2011 de grootste trillingen heeft gegeven bij het pand ten opzichte van eerdere en/of latere aardbevingen. De laatste vrij sterke aardbeving die heeft plaatsgevonden is die van Hellum op 30-09-2015. Deze aardbeving gaf de derde sterkste trillingen bij het pand. Door andere bureaus zijn eerder opnames gedaan van schades bij het pand. Het Noordelijk Taxatie Bureau heeft op 05-11-2015 een opname gedaan en Troostwijk op 23-02-2016 (gerapporteerd op 17-04-2016). Uit een vergelijking van onze foto’s met de foto opnames van Noordelijk Schade Taxatie Bureau en Troostwijk blijken de toen aanwezige scheuren niet verergerd te zijn. Er zijn ook geen scheuren bijgekomen sinds de vorige opnames.
Bij één schadegroep (nummer 19) is de mogelijke oorzaak met de TNO-RCA methode toegekend aan aardbevingen. Deze wand is gezien het grote ongesteunde vlak erg kwetsbaar voor belastingen loodrecht op de wand. Gezien het om een binnenwand gaat, is het niet verklaarbaar wat de uitwendige belasting loodrecht op de wand veroorzaakt heeft. Dat kan over- of onderdruk door wind zijn geweest of bijvoorbeeld een belasting door opslag van materiaal tegen de wand. Het kan ook belasting door aardbevingen zijn geweest. Het berekende trillingsniveau in het verleden bij deze boerderij, is niet zodanig klein dat schade door aardbeving helemaal uitgesloten kan worden. Het is ook niet helemaal uitgesloten dat de hoge brandwand in resonantie is gekomen door aardbevingen. Bovendien is het metselwerk in uitzonderlijke slechte staat.”
In een notitie van 3 december 2020 is RHDHV ingegaan op het commentaar van [eiser] in zijn conclusie van repliek. In een bijlage heeft zij enkele voorbeelden gegeven van lang geleden gerepareerde schade en schade die al heel oud is.
Standpunt NAM
4.13.
NAM heeft zich met deze door RHDHV gemaakte analyses van de oorzaken van de geïnventariseerde schades en de op grond daarvan getrokken conclusies verenigd.
De betwisting door [eiser] en het oordeel van de rechtbank
4.14.
[eiser] is van mening dat NAM niet in de weerlegging van het bewijsvermoeden is geslaagd. Allereerst voert [eiser] aan dat volgens de wetenschap nooit kan worden uitgesloten welke invloed aardbevingen hebben (gehad) op (de constructie van) een pand. RHDHV kan volgens [eiser] dus nooit zeggen dat de zettingen niet zouden worden veroorzaakt door aardbevingen. Daarnaast beroept [eiser] zich op het rapport van zijn anonieme deskundige, dat bij zijn akte van 18 januari 2023 is overgelegd.
4.15.
De rechtbank overweegt dat allerlei oorzaken tot schade aan een gebouw kunnen leiden. Schade kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud, ondeugdelijke materialen, slechte fundering, grondsoort en ongedierte. Ook aardbevingen kunnen zo’n oorzaak zijn. Zoals de Hoge Raad (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278) heeft overwogen, is voor de weerlegging van het bewijsvermoeden niet vereist dat onomstotelijk vast staat dat de schade niet het gevolg van aardbeving(en) is. Het gaat erom of dat voldoende aannemelijk is. Kennelijk is de Hoge Raad er vanuit gegaan dat in geval van schade, waarbij een aardbeving mogelijk de oorzaak is, - in dit geval - NAM in staat is en ook de gelegenheid heeft op basis van de stand van de wetenschap en techniek voldoende aannemelijk te maken of die schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen. Als schade aan het gebouw is vastgesteld, moet op basis van alle relevante feiten en omstandigheden worden gereconstrueerd wat de oorzaak is geweest en/of welke oorzaak het niet is geweest. Het is op zichzelf gebruikelijk (mede) aan de hand van de stand van de wetenschap en techniek na te gaan welke oorzaak voldoende aannemelijk is. Dat gebeurt door zoveel mogelijk relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en vervolgens aan de hand van technische en/of wetenschappelijke methodieken en/of modellen onderzoek naar de oorzaak te doen. In het geval van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van aardbevingen hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot schade heeft geleid, maar moet ter weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden voldoende aannemelijk worden gemaakt dat in ieder geval aardbevingen niet de oorzaak zijn. Ook dat kan aan de hand van de huidige stand van de wetenschap en techniek worden nagegaan (ECLI:NL:GHARL:2023:6101, r.o. 4.16 en 4.17). Het andersluidende betoog van [eiser] wordt dan ook verworpen.
4.16.
Op zichzelf is niet in geschil dat de SBR Trillingsrichtlijn A in Nederland de laatste stand van de inzichten, techniek en wetenschap weergeeft, algemeen is geaccepteerd en al vele jaren bij allerlei soorten trillingsbronnen wordt gebruikt. Ook aardbevingen zijn een trillingsbron en worden dan ook als één van de trillingsbronnen in de SBR Trillingsrichtlijn A genoemd. Daardoor kan ook de SBR Trillingsrichtlijn A worden betrokken in het onderzoek naar de bron van de schade. Het feit dat er geen trillingsmeters in de boerderij zijn geplaatst, staat daar op zichzelf niet aan in de weg. De modelmatige berekening van de trillingssnelheid betekent wel dat niet zeker is wat de PGV van een aardbeving bij de boerderij daadwerkelijk is geweest. Dat betekent dat de trillingssnelheid waarmee wordt gerekend, met de nodige voorzichtigheid moet worden bepaald.
4.17.
[eiser] heeft de bevindingen van RHDHV onder verwijzing naar een rapport van zijn anonieme deskundige bestreden. Dat die deskundige zijn identiteit en kwalificaties (kort gezegd: een bouwkundige opleiding met cursussen op het gebied van aardbevings-schade) alleen aan een notaris bekend heeft gemaakt, is op zichzelf geen reden om aan zijn commentaar voorbij te gaan.
4.18.1.
De anonieme deskundige heeft in paragraaf A3 opgemerkt dat de maatgevende aardbeving volgens de Trillingstool van het IMG, de beving bij Hellum op 30 september 2015 is geweest, dat deze een maximale trillingssnelheid met een overschrijdingskans van 1% had van 8,04 mm/s, dat RHDHV in haar rapport rekent met een lagere trillingssnelheid, te weten (omgerekend naar een overschrijdingskans van 1%) circa 6 mm/s en dat de kans op schade dan sterk stijgt. De deskundige werpt gezien dit grote verschil met de PGV die RHDHV hanteert, de vraag op of in het RHDHV rapport wel van de juiste snelheid is uitgegaan en of het verschil kan worden verklaard.
In paragraaf B is ingegaan op de zetting van de fundering: de deskundige acht het evenals RHDHV, ook als met de hogere PGV uit de Trillingstool wordt gerekend, zeer onwaarschijnlijk dat deze zettingen door aardbevingstrillingen zijn opgetreden. Op historische foto’s is volgens hem ook te zien dat een aanzienlijk deel van de zettingen reeds was opgetreden voordat er sprake was van aardbevingen, zoals de knik in het dak van de schuur en het voorover hellen van het woonhuis. Dit zegt volgens de deskundige echter niets over constructieve overbelasting van de funderingen door aardbevingen, waarbij ook een “trigger effect” mogelijk is: als de fundering van de boerderij reeds tot vlak onder het maximum belast is, kunnen piekbelastingen door trillingen net het laatste zetje geven.
In paragraaf C wordt genoemd dat de lintvoegmetingen van Fugro niet kloppen met het beeld dat RHDHV in haar rapport schetst van de verzakkingen. De anonieme deskundige merkt op dat het niet duidelijk is waardoor de sterke zakking in het dak is veroorzaakt maar dat de aanwezigheid van een zware graansilo bij de gebinten daarbij mogelijk een rol heeft gespeeld. Volgens de deskundige zijn vanwege de slappe ondergrond bij de boerderij van [eiser] grote zettingen te verwachten. Hij schrijft onder meer het volgende:
“- Een groot aantal schades is zeer waarschijnlijk door zettingen veroorzaakt.
  • Zettingen door normale gebruiksbelastingen zijn gezien de grote waardes, waarschijnlijk oorzaak voor een deel van de schades aan het pand.
  • Als er schade door zetting met natuurlijke oorzaken is, heeft dit waarschijnlijk reeds binnen enkele tientallen jaren na oprichting (indicatief: periode 1770 tot 1800) tot scheuren geleid.
  • Recente schade door zetting met natuurlijke oorzaken (indicatief: opgetreden zetting in laatste eeuw <4% van het totaal aan zettingen) is onwaarschijnlijk.
  • Aardbevingen kunnen tot overbelasting van de fundering (overschrijding maximaal opneembaar draagvermogen) hebben geleid wat tot grote bijkomende zettingen kan leiden.
  • Recente schades zijn dus vrijwel zeker het gevolg van de (bijkomende) aardbevings belastingen”
Daarnaast gaat de anonieme deskundige in op het (flexibele) gedrag van kalkmortel in relatie tot verhinderde vervormingen, op de instorting van de zijgevel van de schuur in 2014, die volgens hem kijkend naar foto’s niet door zakkingsverschillen kan zijn veroorzaakt, en op de schade aan de losstaande schuur, die volgens hem anders dan RHDHV rapporteert, in het geheel niet duidelijk is.
4.18.2.
De anonieme deskundige concludeert aan het eind van zijn rapport het volgende:
“In de rapportage van RHDHV lijkt geen objectieve RCA plaats te vinden.
De methode RCA richt zich op het vinden van een enkele oorzaak, echter bij constructies is altijd een combinatie van belastingen aanwezig.
De hoofdtekst is op belangrijke onderdelen strijdig met de metingen van Fugro.
Waar het rapport de causale verbanden duidelijk noemt, is deze voor een aantal hoofdoorzaken niet aanwezig, niet duidelijk, of strijdig met gangbare bouwkundige kennis en houdt geen rekening met mogelijke triggerwerking.
De SBR-A wordt op belangrijke punten niet gevolgd, terwijl deze wel als uitsluitingsgrond wordt gebruikt.
Bij de opname van scheuren ontbreekt een inschatting van de leeftijd van de scheur. Vanwege het geringe aantal beschikbare foto’s uit de privé-collectie kan niet aangetoond of uitgesloten worden dat het om recente schade gaat, uitgezonderd de instorting in 2014.
De boerderij heeft in de periode voorafgaand aan de aardbevingen (indicatie 1770-2010) reeds de nodige zettingen ondergaan, deze zettingen kunnen door aardbevingen zijn toegenomen. De oudere zettingen hebben (in combinatie met de normale gebruisbelastingen) waarschijnlijk wel geleid tot scheurvorming en scheefstanden, maar niet tot de instorting zijgevel. De oude boerderij had een bewezen sterkte tegen de normale gebruiksbelastingen.
De losstaande schuur 1 vertoont opnieuw schade, terwijl de genoemde “duidelijke oorzaak” reeds lang niet meer aanwezig is.
Het is daarom waarschijnlijk dat de aardbevingen, in veel grotere mate dan het rapport RHDHV aangeeft, mede oorzaak zijn voor het ontstaan van schade.”
4.19.
NAM concludeert dat de reactie van de anonieme deskundige geen afbreuk doet aan de rapportage van RHDHV en de daarin geformuleerde conclusies. NAM verwijst daartoe naar de memo van RHDHV van 24 april 2023. RHDHV heeft daarin uiteengezet - samengevat - (1) waarom de EPMG-methode en de SBR Trillingsrichtlijn A kunnen worden gevolgd en (2) waarom bij aardbevingen geen sprake is van ‘triggerwerking’, (3) dat de door de anonieme deskundige verkregen waarde uit de Trillingstool van het IMG is berekend met een (conservatieve) overschrijdingskans van 1% die geen steun vindt in de wetenschap en dat die generieke Trillingstool geen rekening houdt met trillingsniveaus voor bevingen waarvoor al veel meetgegevens beschikbaar zijn, (4) dat RHDHV geen gebruik maakt van de tiltmetingen van Stabi-alert in het nabij gelegen pand Korengast 10, (5) dat tiltmetingen van StabiAlert niets toevoegen bij het meten van aardbevingen en (6) dat in de EGMPE de meetonzekerheden voor maaiveldniveau in de kansverdeling zijn verdisconteerd, zodat voor de metingen op maaiveldniveau een veiligheidsfactor van 1,0 kan worden gehanteerd.
Daarnaast merkt RHDHV (7) dat overbelasting door verticale trillingen in de SBR trillingsrichtlijn A worden meegenomen en dat de kans dat onder de grenswaarde schade ontstaat als zeer onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt, (8) dat door de slappe ondergrond in combinatie met een smalle en vaak ondiep aangelegde fundering overmatige zettingen zijn ontstaan, (9) dat zettingen niet alleen worden veroorzaakt door gebruiksbelastingen maar ook door permanent aanwezige belastingen zoals het gewicht van metselwanden, vloeren, kapconstructie, (10) dat de anonieme deskundige onderschrijft dat bij de boerderij grote zettingen zijn te verwachten en de zware graansilo als mogelijke oorzaak van de zakking noemt, (11) dat op basis van de aard van de schade (oud ogend, verwering van scheuren) en het gegeven dat er veel oude reparaties zijn uitgevoerd is te zien en kan worden geconcludeerd dat veel schade al lang voor de aardbevingen moet zijn ontstaan, (12) dat de schade door zetting niet recent is, (13) dat zettingen in de tijd voortdurend kunnen blijven ontstaan omdat de omstandigheden ter plaatse niet gelijk blijven, (14) dat uit een vergelijking van de foto’s die RHDHV gemaakt met foto’s van het NSTB in 2015 en Troostwijk in 2016, ondanks de verschillende aardbevingen die in de tussenliggende periode hebben plaatsgevonden, geen toename of verergering van scheuren is te zien en (15) dat ter plaatse is geconstateerd dat het metselwerk op vele plaatsen in een zeer slechte toestand verkeert, met afbrokkelende en uitgevallen mortelvoegen.
Over de ingestorte zijgevel merkt RHDHV op (16) dat verstoring van de goede werking van de middenportalen kan optreden als gevolg van zettingen van de portaalconstructie of verzwakking doordat de houtconstructie en de verbindingen verminderde stijfheid hebben gekregen door aantasting en/of veroudering en (17) dat de schade in de hoek van die schuur zo groot is dat daarop een grote uitwendige kracht, anders dan aardbevingen moet zijn uitgeoefend, dat aan de reparaties te zien is dat die schade al langere tijd geleden is ontstaan, waarschijnlijk al ver voordat er aardbevingen waren, en dat dit soort enorme schade niet kan zijn veroorzaakt door aardbevingen met een trillingsniveau zoals die op de locatie van [eiser] zijn opgetreden. RHDHDV bestrijdt tot slot (18) dat haar bevindingen in strijd zijn met de metingen van Fugro.
4.20.
De anonieme deskundige van [eiser] heeft in reactie hierop onder meer aangevoerd dat de trillingen door de aardbevingen de druppel zijn die de emmer doen overlopen indien de fundering al tot op de grens belast is, dat in het rapport van RHDHV geen beschrijving is te vinden van aantasting of veroudering van de gebinten, dat er volgens [eiser] nooit sprake is geweest van een aanrijding en opslag bij de ingestorte muur en dat hij gelet op de toeleidende delen van de muur, zetting niet als hoofdoorzaak van de schade kan duiden; de schade wijst op een abrupt afbreken van de kopse gevel, wat juist wel op aardbevingsschade duidt.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat RHDHV en de anonieme deskundige het erover eens zijn dat de boerderij in de periode voorafgaand aan de aardbevingen (indicatie 1770-2010) reeds de nodige zettingen heeft ondergaan en dat dit in combinatie met normale gebruiksbelastingen tot scheurvorming en scheefstanden heeft geleid. Ook Vergnes spreekt over een ‘verergering’ van scheurvorming. De stelling van [eiser] dat de boerderij voor 2012 geen schade vertoonde kan dan ook niet als juist worden aanvaard.
RHDHV en de anonieme deskundige zijn het er ook over eens dat het gezien de lage trillingssnelheden op de locatie van [eiser] zeer onwaarschijnlijk is dat zettingen zijn opgetreden door verdichting of verweking van de ondergrond en dat de aanwezigheid van een zware graansilo bij de gebinten mogelijk een rol heeft gespeeld bij de zakking van het dak. Daarnaast heeft het NSTB met betrekking tot de ingestorte zijgevel van het schuurgedeelte gerapporteerd dat in de loop van tijd veel constructieve delen van het dak zijn vervangen door hout van mindere kwaliteit en omvang.
Dat neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat NAM het bewijsvermoeden vooralsnog niet heeft weerlegd. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de anonieme deskundige gemotiveerd heeft toegelicht waarom hij het waarschijnlijk acht dat aardbevingstrillingen in veel grotere mate dan in het rapport van RHDHV is aangegeven, mede oorzaak zijn voor het ontstaan van recente schade, terwijl RHDHV bijna alle schades uitsluitend toeschrijft aan zettingen bij gelijkblijvende belastingen en overbelasting door onvoldoende sterkte, stijfheid en samenhang.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het berekende trillingsniveau bij de boerderij ook volgens RHDHV niet zodanig klein is dat schade door aardbeving helemaal uitgesloten kan worden en dat uit het rapport van RHDHV niet duidelijk blijkt welke scheuren volgens haar inschatting sinds de aardbeving bij Garrelsweer in 2011 zijn opgetreden of verergerd. Daar komt bij dat RHDHV niet bestrijdt dat de Trillingstool van het IMG de beving bij Hellum als maatgevende (zwaarste) aardbeving noemt en voor die beving een hogere PGV geeft dan waarmee zij rekening heeft gehouden. RHDHV heeft in haar reactie weliswaar uiteengezet waarom de EPMG-methode kan worden gevolgd, maar geen voldoende overtuigende verklaring voor het verschil gegeven en evenmin inzichtelijk gemaakt welke PGV’s die Trillingstool voor de aardbevingen bij Garrelsweer en Huizinge geeft voor de locatie van de boerderij van [eiser] . Dat is van belang, omdat de trillingssnelheid (kracht) van de aardbevingen relevant is bij de beoordeling van de vraag of en zo ja hoe aannemelijk het is dat deze de schade hebben doen ontstaan of verergerd en daarbij aldus invloed hebben gehad op het door RHDHV genoemde zettingsproces en/of overbelastingen hebben veroorzaakt. Het hof heeft in het hiervoor genoemd arrest van 11 juni 2024 overwogen dat de omstandigheid dat de EPMG-methode aan de eisen van de stand van wetenschap en techniek voldoet, niet betekent dat de uitkomst daarvan niet ter discussie kan worden gesteld wanneer toepassing van een andere methode tot een hele andere uitkomst leidt. De rechtbank heeft in andere zaken al geoordeeld dat zij het gelet op het modelmatige karakter van de PGV-berekening, met alle onzekerheden van dien, net als het IMG aangewezen acht dat de maximale trillingssnelheid op een locatie wordt berekend met een overschrijdingskans van 1%.
RHDHV rapporteert weliswaar dat de recente schade gezien de constructie van de boerderij en bodemgesteldheid ter plaatse ook zonder de aardbevingen in deze omvang zouden zijn ontstaan, maar de rechtbank kan uit het rapport niet opmaken op welke termijn dat aldus RHDHV dan het geval zou zijn. Dit laatste is van belang omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zouden zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staan met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat het er om gaat of die schade “binnen een afzienbare tijd” zou zijn opgetreden.
Deskundigenbericht over het causaal verband, de herstelmethode en de herstelkosten
4.22.
Nu NAM deugdelijk onderbouwt dat en waarom er volgens haar (afgezien van schadegroep 19) geen sprake is van aardbevingsschade en [eiser] dit deugdelijk betwist, is de rechtbank voornemens om zelf een deskundige te benoemen om haar voor te lichten.
De rechtbank wil aan de deskundige de vraag voorleggen of en zo ja met welke mate van zekerheid hij het gelet op het rapport en de notities van RHDHV, het commentaar daarop
van de anonieme deskundige van [eiser] en de andere rapportages en foto’s die partijen in het geding hebben gebracht, aannemelijk acht dat de door RHDHV geïdentificeerde schades (deels) ook zonder aardbevingen zouden zijn opgetreden en zo ja voor welk deel en op welke termijn.
4.23.
Indien de deskundige het verband met aardbevingsschade niet uitsluit, zal hem ook worden gevraagd om aan te geven hoe de schades naar behoren kunnen worden hersteld en welke kosten daarmee gemoeid zijn.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient, dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Als zo’n omstandigheid erin bestaat dat eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, gaat het erom dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend (ECLI:NL:HR:2023:956). De deskundige zal daarom tevens worden gevraagd of en zo ja tot welk bedrag [eiser] door het herstel van de schade op kosten van NAM een dergelijk voordeel geniet. Het is daarna aan de rechtbank om te beoordelen of het redelijk is om dat voordeel geheel of gedeeltelijk op de schadevergoeding in mindering te brengen.
4.24.
De rechtbank overweegt om in deze zaak de bouwkundige J. Moens en/of de geotechnisch deskundige B. van Zegbroeck te vragen of zij bereid en in staat zijn om het deskundigenonderzoek uit te voeren. Beide zijn ook in een andere zaak door de rechtbank als de deskundigen benoemd. De zaak zal worden verwezen naar de rol zodat partijen zich over de benoeming van (een van) deze deskundigen en de te stellen vragen kunnen uitlaten. Het staat hen vrij om ook andere deskundigen voor te stellen.
De rechtbank verzoekt partijen om zo mogelijk met een gezamenlijk voorstel te komen.
4.25.
NAM zal als aansprakelijke partij het voorschot voor de deskundigenkosten moeten voldoen.
Verdere gang van zaken
4.26.
De rechtbank houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan. Indien partijen de zaak verder onderling kunnen regelen, staat dat hen uiteraard vrij.
De beslissing
De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 4 december 2024, zodat partijen zich kunnen uitlaten als overwogen in r.o. 4.24;
2. houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, mr. M.E. van Rossum en mr. M.R. Gans en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024