ECLI:NL:RBNNE:2024:468

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
22/1781, 22/1782, 22/1784, 22/1785, 22/1786, 22/1787, 22/1788, 22/1789, 22/1790, 22/1791, 22/1792, 22/1783, 22/1795 en 22/1796
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bestuursrechtelijke beroepen tegen besluiten van de korpschef van de Nationale Politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een aantal bestuursrechtelijke beroepen van eisers tegen besluiten van de korpschef van de Nationale Politie. De korpschef had op 13 oktober 2021 besloten dat eisers, werkzaam als bijzonder opsporingsambtenaren, vanaf 18 oktober 2021 in ploegendiensten van 8 uur moesten werken in plaats van de gebruikelijke 9 uur. Dit besluit werd genomen in het kader van de verhoogde instroom van asielzoekers en de daarmee samenhangende noodzaak om de capaciteit in het aanmeldcentrum te vergroten. Eisers stelden beroep in tegen de bestreden besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepen niet-ontvankelijk waren wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank concludeerde dat eisers met de compensatie die zij hadden ontvangen, voldoende waren gecompenseerd voor de minder gewerkte uren en dat er geen aanknopingspunten waren voor het aannemen van procesbelang. De rechtbank benadrukte dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak houdt in dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1781, 22/1782, 22/1784, 22/1785, 22/1786, 22/1787, 22/1788, 22/1789, 22/1790, 22/1791, 22/1792, 22/1793, 22/1795 en 22/1796

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaken tussen

[naam 1] , uit [woonplaats 1] ,

[naam 2], uit [woonplaats 2] ,
[naam 3], uit [woonplaats 3] ,
[naam 4], uit [woonplaats 4] ,
[naam 5], uit [woonplaats 5] ,
[naam 6], uit [woonplaats 6] ,
[naam 7], uit [woonplaats 7] ,
[naam 8], uit [woonplaats 8] ,
[naam 9], uit [woonplaats 9] ,
[naam 10], uit [woonplaats 10] ,
[naam 11], uit [woonplaats 11] ,
[naam 12], uit [woonplaats 13] ,
[naam 13], uit [woonplaats 14] ,
[naam 14], uit [woonplaats 15] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en
Nationale Politie eenheid Noord-Nederland Stafdienst Juridische Zaken, de korpschef
(gemachtigde: mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen).

Inleiding

1. Bij besluiten van 13 oktober 2021 heeft de korpschef besloten dat eisers met ingang van 18 oktober 2021 in ploegendiensten van 8 uur moesten gaan werken. De korpschef is met de besluiten op bezwaar van 7 maart 2022 (bestreden besluiten) bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.1.
Bij brief van 11 november 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van eisers gevraagd om aan te geven of er procesbelang is en zo ja, om te motiveren waarom hij dat vindt. Op 26 januari 2023 heeft de gemachtigde van eisers een reactie ingediend.
1.2.
De korpschef heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: R. Sanders, de gemachtigde van eisers, voor de korpschef [naam teamchef] (teamchef bij de [naam Afdeling 3] ) en de gemachtigde van de korpschef.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eisers zijn als bijzonder opsporingsambtenaar werkzaam bij de [naam Afdeling 2] in het aanmeldcentrum [plaats] . Zij werken op basis van een modaliteit voor diensten van 9 uur per dag. Na de aanmelding van asielzoekers in het aanmeldcentrum [plaats] , moeten eisers binnen 24 uur starten met het identificatie- en registratieproces (I&R-proces) van ongeregistreerde asielzoekers.
2.1.
In augustus 2021 had Nederland te maken met een verhoogde instroom van asielzoekers in het aanmeldcentrum [plaats] . Om die reden heeft de korpschef de capaciteit van medewerkers in het aanmeldcentrum [plaats] in een kort tijdsbestek aanzienlijk vergroot. Mede door de Covid-19 pandemie in oktober 2021 liet de huisvesting in [plaats] het op basis van ruimte, gezondheid en veiligheid niet toe om met meer collega’s tegelijkertijd aan het I&R-proces te werken. Daarom werd besloten om in twee ploegen te gaan werken, te weten van 07:00 uur tot 15:00 uur en van 15:00 uur tot 23:00 uur.
2.2.
De korpschef heeft op 14 oktober 2021 mondeling de besluiten van 13 oktober 2021 aan eisers meegedeeld dat de aan hen toegekende modaliteiten voor diensten van 9 uur (veelal 4 dagen van 9 uur) buiten werking worden gesteld en dat zij 8-uursdiensten moesten gaan werken in de periode van 18 oktober 2021 tot en met 1 november 2021. De korpschef heeft hiervoor een beroep gedaan op artikel 2:5 van de Arbeidstijdenwet (Atw). Eisers hebben tegen het besluit van 13 oktober 2021 bezwaar gemaakt. Op 24 november 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Hierna heeft de korpschef de onder 1.1 genoemde bestreden besluiten genomen.
3. Eisers zijn met de bestreden besluiten van de korpschef niet eens. Zij voeren aan dat de aan hen toegekende modaliteiten niet tijdelijk door de korpschef buiten werking konden worden gesteld met een beroep op artikel 2:5 van de Atw. Verder voeren eisers aan dat, voor zover concreet nadeel is ontstaan in de periode van 18 oktober 2021 tot en met 1 november 2021, zij voor de minder gewerkte uren moeten worden gecompenseerd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Gelet op wat op de zitting met partijen is besproken over het procesbelang, zal de rechtbank eerst beoordelen of eisers nog procesbelang hebben bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.1.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2] Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding. Dan is wel vereist dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [3]
4.2.
De rechtbank stelt vast – en dat is tussen partijen ook niet in geschil – dat het hier gaat om een beoordeling van een korte al verstreken periode, namelijk de periode van
18 oktober 2021 tot en met 1 november 2021. Niet aannemelijk is geworden dat een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten, waarin de aan eisers toegekende modaliteiten voor diensten van 9 uur tijdelijk buiten werking zijn gesteld met toepassing van artikel 2:5 van de Atw, van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Eisers vervullen met ingang van 2 november 2021 weer diensten van negen uur per dag. Dat, zoals namens eisers op de zitting is gesteld, niet is uit te sluiten dat de korpschef in de toekomst mogelijk ooit een soortgelijk besluit zal nemen en weer een beroep doet op artikel 2:5 van de Atw, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Dit zou anders kunnen zijn indien, gelet op de rechtsverhouding tussen partijen, mag worden verwacht dat binnen afzienbare termijn een soortgelijk besluit door de korpschef zal worden genomen. Daarvan is hier echter geen sprake, alleen al omdat de korpschef niet meer een soortgelijk besluit heeft genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van de korpschef op de zitting heeft benadrukt dat een soortgelijk besluit in de toekomst niet meer zal worden genomen, omdat de wijze van inzet nu anders geregeld is. De gemachtigde van eisers heeft dit op de zitting niet weersproken.
4.3.
De gemachtigde van eisers heeft op de zitting aangevoerd dat eisers gecompenseerd dienen te worden voor de minder gewerkte uren, omdat zij in de periode van 18 oktober 2021 tot en met 1 november 2021 gehouden waren om te werken in 8-uursdiensten in plaats van de 9-uursdiensten. De korpschef heeft hierover op de zitting naar voren gebracht dat eisers ruimschoots zijn gecompenseerd voor de minder gewerkte uren en dat daarvoor een aantal maatregelen is doorgevoerd. In het verweerschrift staat dat vanaf 1 november 2022 tot en met 15 december 2021 voor eisers een betaalde pauze is gepland, dat met het tijdstip van beëindiging van de dienst flexibel is omgegaan en dat de teamchefs [naam Afdeling 3] de medewerkers, die een actieve bijdrage hebben geleverd aan de werkzaamheden in verband met de verhoogde instroom van asielzoekers en bij wie de diensten een impact hebben gehad door de opschaling, bewust hebben beloond. Verder heeft de korpschef benadrukt dat eisers in het jaarwerkplan geen min-uren hadden op 31 december 2021 en dat daarom niet valt in te zien dat zij concreet nadeel hebben ondervonden voor het tijdelijk moeten werken in diensten van 8 uur. Daarnaast heeft de korpschef op de zitting aangegeven dat eisers in 2021 een bedrag van € 750,- hebben ontvangen en in 2022 nog een bedrag van € 1.080,- en dat zij daarmee ruimschoots zijn gecompenseerd. De gemachtigde van eisers heeft dit op de zitting niet bestreden. Dit betekent dat eisers in deze beroepsprocedure niet meer kunnen bereiken dan wat zij al aan compensatie hebben ontvangen.
4.4.
Dat, zoals eisers stellen, de doorbetaalde pauzes en tegemoetkoming ook toekwamen aan collega’s uit andere regio’s die in de periode in het aanmeldcentrum hebben gewerkt, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. De stelling van eisers dat de korpschef de compensatie achteraf heeft betaald en dat er daarom in bezwaar nog wel een belang was, maakt het niet anders. Het procesbelang kan immers ook tijdens de beroepsprocedure komen te vervallen. Deze situatie doet zich hier voor, omdat eisers met de hiervoor onder 4.3 genoemde maatregelen voldoende (financieel) zijn gecompenseerd voor het aantal uren dat zij tijdelijk minder hebben gewerkt.
4.5.
Er kan nog steeds sprake zijn van een procesbelang, als door eisers gesteld wordt dat zij schade hebben geleden door de bestuurlijke besluitvorming en zij een uitspraak willen met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Uit het dossier blijkt niet dat eisers schade hebben geleden waarvoor zij de korpschef aansprakelijk hebben gesteld of kunnen stellen. Ook anderszins zijn in de gedingstukken of in wat namens eisers op de zitting naar voren is gebracht, geen aanknopingspunten te vinden voor het aannemen van procesbelang.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen van eisers niet inhoudelijk zal beoordelen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. J.L. Boxum en
mr. H.J. Bastin, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2451 en de hierin genoemde rechtspraak.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2347, onder 4.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:126, onder 5.4.2.