ECLI:NL:CRVB:2023:2451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
21/3185 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en verzoek om herziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De uitkering was per 14 juli 2020 beëindigd, waarop appellante bezwaar maakte. Het Uwv handhaafde deze beëindiging met een besluit van 21 augustus 2020. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij een oordeel wil over de behandeling van een klacht en frauduleus handelen van het Uwv. Echter, op 2 augustus 2023 heeft het Uwv alsnog het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de ZW-uitkering ongewijzigd voortgezet vanaf 14 juli 2020.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, omdat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de wensen van appellante met het tweede bestreden besluit, er geen procesbelang meer is voor het hoger beroep. De Raad stelt dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek van appellante om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant doorgezonden naar die rechtbank, aangezien deze bevoegd is om het verzoek te behandelen. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 december 2023
21/3185 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2021, 20/2688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 juli 2020 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) per 14 juli 2020 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 21 augustus 2020 (bestreden besluit 1) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 augustus 2023 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 juli 2020 alsnog gegrond verklaard en is de ZW-uitkering van appellante vanaf 14 juli 2020 ongewijzigd voortgezet.

OVERWEGINGEN

Omdat uit bestreden besluit 2 volgt dat de ZW-uitkering van appellante vanaf 14 juli 2020 ongewijzigd voortgezet is met bestreden besluit 2 dan ook geheel aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat bestreden besluit 2 niet in het geding wordt betrokken.
Bij brieven van 3 september 2023 en 22 oktober 2023 heeft appellante naar voren gebracht dat zij toch een oordeel wil van de Raad over de behandeling van een klacht en frauduleus handelen van het Uwv. Appellante heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Appellante heeft tevens verzocht om herziening van de onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2021 met kenmerk 20/1315.
Van voldoende procesbelang is sprake als het resultaat dat de indiener van het hogerberoepschrift met het indienen van het hoger beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bestuursrechter alleen is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:327). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
Het procesbelang van appellante is komen te vervallen. Het Uwv is met bestreden besluit 2 volledig tegemoetgekomen aan wat appellante met dit hoger beroep wilde bereiken, namelijk dat de ZW-uitkering vanaf 14 juli 2020 ongewijzigd wordt voortgezet. Dit betekent dat appellante geen in rechte te respecteren procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep.
Het hoger beroep van appellante zal wegens het ontbreken van procesbelang niet‑ontvankelijk worden verklaard.
Bevoegd tot behandeling van het verzoek om herziening is het gerecht dat de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft gewezen. Het verzoek van appellante om herziening van de onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2021 zal daarom worden doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.