ECLI:NL:CRVB:2023:2451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en verzoek om herziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De uitkering was per 14 juli 2020 beëindigd, waarop appellante bezwaar maakte. Het Uwv handhaafde deze beëindiging met een besluit van 21 augustus 2020. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij een oordeel wil over de behandeling van een klacht en frauduleus handelen van het Uwv. Echter, op 2 augustus 2023 heeft het Uwv alsnog het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de ZW-uitkering ongewijzigd voortgezet vanaf 14 juli 2020.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, omdat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de wensen van appellante met het tweede bestreden besluit, er geen procesbelang meer is voor het hoger beroep. De Raad stelt dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek van appellante om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant doorgezonden naar die rechtbank, aangezien deze bevoegd is om het verzoek te behandelen. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2023.