ECLI:NL:CRVB:2024:126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
21/3166 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in re-integratiezaak

In deze zaak gaat het om de mogelijkheden tot re-integratie van appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar bezwaar tegen een uitvoeringsplan van het college van burgemeester en wethouders van Rheden ongegrond werd verklaard. In hoger beroep heeft het college echter een nieuw besluit genomen, waarin aan appellante volledige regie over haar re-integratie wordt gegeven. Dit nieuwe uitvoeringsplan komt tegemoet aan de bezwaren van appellante, waardoor zij geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er geen procesbelang meer is, omdat het college met het nieuwe besluit volledig aan de wensen van appellante tegemoet is gekomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen concreet bewijs is van schade die appellante zou hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit. De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om het griffierecht aan appellante te vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.

Uitspraak

21/3166 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2021, 20/4138 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rheden (college)
Datum uitspraak: 15 januari 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de mogelijkheden tot re-integratie van appellante. In hoger beroep heeft het college een nader besluit genomen met daarin een uitvoeringsplan waarbij aan appellante volledige regie wordt gegeven over haar re-integratie. Hiermee komt het college tegemoet aan appellante. De Raad betrekt daarom dit nadere besluit niet bij de beoordeling van het hoger beroep. Appellante heeft geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep dat zij had ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op 20 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit). Partijen hebben zienswijzen en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door [X]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Beijering-Beck en drs. H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Op appellante zijn de in artikel 9, eerste lid, van de PW vervatte (arbeids)verplichtingen van toepassing.
1.2.
Op 23 januari 2020 heeft appellante een gesprek gevoerd met haar werkconsulent in het kader van haar mogelijkheden tot re-integratie. Met een besluit van 12 februari 2020 heeft het college een uitvoeringsplan opgesteld. In dit uitvoeringsplan (bij partijen bekend als uitvoeringsplan 8) staat dat appellante moet meewerken aan een psychologisch consult bij Bureau [naam bureau] ([naam bureau]). Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met een besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen uitvoeringsplan 8 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Nader besluit
3. Na het instellen van hoger beroep hebben partijen gesprekken met elkaar gevoerd. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft het college op 20 juni 2023 ter vervanging van het bestreden besluit het nadere besluit genomen. Het college heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 februari 2020 gegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het college het onderzoek van [naam bureau] uit juli 2013 ten onrechte heeft betrokken bij uitvoeringsplan 8 zonder de resultaten eerst met appellante te bespreken. Daarnaast heeft het college het uitvoeren van een psychologisch onderzoek door [naam bureau] niet langer zinvol geacht, omdat gebleken is dat vasthouden aan deze eis de start van de reintegratie van appellante in de weg staat en in zoverre niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het college heeft besloten appellante een aanbod te doen tot een maatwerktraject. Dit houdt in dat het appellante vrij staat om haar ontwikkeltraject op eigen initiatief en naar eigen inzicht vorm te geven. Het wordt appellante toegestaan om externe partijen in te schakelen. Appellante voert de regie over haar eigen re-integratietraject en zij kan zelf aangeven welke ondersteuning zij wenst bij arbeidsinschakeling.
Standpunt van appellante
4. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Over het nadere besluit heeft appellante naar voren gebracht dat zij het hiermee niet oneens kan zijn, maar dat het besluit vele onjuistheden bevat. Het enige geldige vertrekpunt moet helder worden afgebakend. Dit is de route naar herstel, die moet leiden tot een schoongrondverklaring. Belangrijk is voor appellante dat uitvoeringsplan 8 komt te vervallen. Door de eerdere besluiten heeft appellante schade geleden, zoals pensioenschade en imagoschade.

Het oordeel van de Raad

5.1.
De insteek van het college was om met het nadere besluit geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet te komen. Het college heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat het nadere besluit een blijk is van vertrouwen richting appellante, zodat ze zelf aan de slag kan gaan met haar re-integratie. Uitvoeringsplan 8 is komen te vervallen met het nadere besluit.
5.2.
De Raad stelt vast dat het college met het nadere besluit volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante. Met het nadere besluit heeft het college in feite een nieuw uitvoeringsplan opgesteld. Omdat het college is tegemoetkomen, wordt het nadere besluit niet in dit geding betrokken. Dit staat in artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3.
Nu het nadere besluit niet in de beoordeling wordt betrokken, komt de Raad toe aan de beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
5.4.
Eerst dient te worden beoordeeld of appellante nog belang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. De Raad komt tot het oordeel dat appellante geen belang meer heeft bij een dergelijke beoordeling. Daarvoor is het volgende van betekenis.
5.4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Nu het college met het nadere besluit appellante is tegemoet gekomen door haar volledig eigen regie te geven over haar re-integratie, kan een beoordeling van het hoger beroep voor haar geen feitelijke betekenis meer hebben. Dat volgens appellante de motivering niet juist is en belangrijke punten ontbreken zoals een route naar herstel en een schoongrondverklaring, doet niet af aan het rechtsgevolg van het nadere besluit.
5.4.2.
Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven als de betrokkene een uitspraak wenst met het oog op een toekomstig verzoek om schadevergoeding. Dan is wel vereist dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [1] In het geval van appellante is niet aan dit criterium voldaan. Appellante heeft ter zitting gesteld dat zij als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden in de vorm van gemiste inkomsten en, in het verlengde daarvan, van gemiste pensioenopbouw. Ook stelt zij immateriële schade te hebben geleden. Maar appellante heeft niet duidelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, hoe deze schade een gevolg is van het bestreden besluit. Bij gebreke van enig concreet gegeven over mogelijke schade, wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellante als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. [2]

Conclusie en gevolgen

5.5.
Uit 5.4 tot en met 5.4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
6. Omdat het college in hoger beroep het nadere besluit heeft genomen is er aanleiding om het college op te dragen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) M. Ramanand

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:244.
2.Vergelijk de uitspraak van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1674.