Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiseres 1] , uit [woonplaats 1], eisers I
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
De chalets worden gebouwd conform het vergunningsvrijeregime op grond van artikel 3 lid 2 sub a en b van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eisers II geven aan niet te begrijpen dat het college de – ook door de rechtbank gestelde -verplichte handhaving zo lang voor zich uit kan schuiven. Eerst is een waarschuwing gegeven, vervolgens een voornemen waarbij nogmaals 6 maanden uitstel aan vergunninghoudster werd verleend. Daarna vond het college het nog niet nodig om te handhaven. Dat motiveert het college door te wijzen op de redelijke verhouding tussen het doel van handhaving en de nadelige gevolgen voor vergunninghoudster. Eisers II stellen dat afzien van handhaving niet gerechtvaardigd is, nu het college het doel van handhaving niet omschreven heeft en enkel naar het voordeel voor vergunninghouder lijkt te hebben gekeken. Eisers II hebben zelf overlast van de bouwwerken, maar ook de natuur in een kwetsbaar gebied wordt hierdoor aangetast.
In het aanvullend beroepschrift stellen eisers dat niet alleen een vergunning voor strijdig gebruik vereist is, maar ook een vergunning voor het bouwen, nu de chalets ruim de grenzen van het vergunningvrij bouwen overstijgen, zowel in hoogte als in oppervlakte. Eisers stellen dat het college deze overschrijding bagatelliseert door op een onjuiste manier te meten en leggen een eigen rapport met metingen over, waaruit de ruime overschrijding blijkt. Er is bovendien geen concreet zicht op legalisatie, omdat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen is en er geen enkele zekerheid is dat het ontwerp-bestemmingsplan, zoals dat ter inzage is gelegd, als zodanig kan worden vastgesteld.
Handhaving is ook niet onevenredig, nu vergunninghouder van meet af aan wist dat in strijd met de regels werd gebouwd. Het college dient daarom in elk geval te handhaven op de terrassen, zodat de chalets qua hoogte en oppervlakte aan de regels voor vergunningvrij bouwen voldoen.
Het college stelt zich bovendien op het standpunt dat handhaving onevenredig is, gezien de wil van het college medewerking te verlenen, het ontbreken van een zwaarwegend belang aan de kant van eisers en de geringe omvang van de overtreding.
Nu met de vergunning van 14 juli 2021 de plaatsing van de chalets, in afwijking van het bestemmingsplan, is toegestaan, was er ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten geen sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang;”. De rechtbank legt de term ‘aansluitend afgewerkt terrein’ daarbij uit naar analogie van de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2024 [3] en gaat ervan uit dat bij het meten van de hoogte van elk individueel chalet dient te worden gemeten vanaf de oorspronkelijke als natuurlijk aan te merken terreinhoogte (dus ter hoogte van de toegangsdeur dient te worden gemeten vanaf de oorspronkelijke hoogte van de grond, niet vanaf het (verhoogde) terras of de onderkant van de deur). Eventuele ophogingen van het perceel dienen dus buiten beschouwing te blijven. Hoewel het in die uitspraak ging over de uitleg van artikel 1, tweede lid, van bijlage II bij het Bor, is de ratio – naar het oordeel van de rechtbank – dezelfde: voorkomen moet worden dat gronden eerst vrijelijk en ongelimiteerd opgehoogd worden, waarna vervolgens vanaf dat nieuwe peil de hoogtebepaling van het (vergunningvrije) bouwwerk plaats kan vinden.
Het lijkt de rechtbank verstandig, gezien de eerdere afspraken en de ontstane discussie, dat partijen de metingen gezamenlijk uitvoeren.
Nu het college ook ter zitting heeft aangegeven medewerking te willen verlenen en geen problemen te voorzien bij de verlening van een eventuele omgevingsvergunning voor het bouwen, zou na de aanvraag wellicht concreet zicht op legalisatie van de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo bestaan.
Heeft het college af kunnen zien van handhaving?