ECLI:NL:RBNNE:2022:1800

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21-2616 en 21-3001
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verplaatsing van chalets ten behoeve van een zeilschool en de juridische implicaties van wijziging van een onherroepelijke vergunning

Op 1 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verplaatsing van chalets ten behoeve van een zeilschool. De eisers, twee recreanten, hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen was verleend. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet als een wijziging van een onherroepelijke omgevingsvergunning kan worden beschouwd, maar als een nieuwe aanvraag. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afstand van de chalets tot de woningen van de eisers en de impact op hun privacy. De rechtbank concludeerde dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, ondanks de stelling van de vergunninghoudster dat zij geen belanghebbenden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een nieuwe aanvraag heeft ingediend en dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is doorlopen. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ecologische onderzoeken die aan de vergunning ten grondslag lagen, voldoende waren en dat er geen noodzaak was voor een nieuw onderzoek. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummers: LEE 21/2616 en 21/3001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaken tussen

1. [eisers]te [plaats], eisers sub 1.,
(gemachtigde: mr. I. van der Meer);
2. [eisers]te [plaats], eisers sub 2.,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, verweerder,
(gemachtigden: mr. A.J. Jager en M. Hoenderdaal).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster]., gevestigd te [plaats], vergunning-houdster,
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder, onder weerlegging van de door verzoekers ingediende zienswijzen, aan vergunninghoudster ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de situering van twaalf te plaatsen chalets op de locatie [adres] te [plaats].
Tegen het bestreden besluit I hebben eisers sub 1 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/2616. Tevens hebben eisers sub 1 de voorzieningenrechter bij brief van 11 november 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/3466.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/3001. Tevens hebben eisers sub 2 de voorzieningenrechter bij brief van 12 november 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 21/3481.
Bij uitspraak van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:5339) heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 6 april 2022.
Eisers sub 1 zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Eisers sub 2 zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens vergunninghoudster zijn [namen] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 16 januari 2019 een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo aan vergunninghoudster verleend voor de bouw van twaalf chalets op de locatie [adres] te [plaats].
1.2.
Omdat gedurende de (bouw)werkzaamheden is gebleken dat de situering van de (deels) gerealiseerde chalets afweek van voormelde omgevingsvergunning, heeft vergunninghoudster op 27 december 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het veranderen van de situering van de twaalf chalets op de locatie [adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.
1.3.
Verweerder heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevings-vergunning genomen.
Verweerder heeft dit ontwerpbesluit met ingang van 4 maart 2021 ter inzage gelegd.
1.4.
Eisers sub 1 hebben bij brief van 9 april 2021 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Eisers sub 2 hebben bij brief van 9 april 2021 een zienswijze bij verweerder ingediend.
1.5.
Verweerder heeft een ‘reactienota zienswijzen’ opgesteld.
1.6.
Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad van de gemeente Heerenveen (hierna: de raad) een verklaring van geen bedenkingen (hierna: de vvgb) afgegeven voor het veranderen van de situering van de twaalf chalets op voormelde locatie te Nes.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de door verzoekers ingediende zienswijzen, aan vergunninghoudster ingevolge de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de situering van twaalf te plaatsen chalets op de locatie [adres] te [plaats].

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevings-vergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde, van de Wabo kan de omgevings-vergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a en ten derde.
Ingevolge artikel 2.20a van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevings-vergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
2.2.
De in artikel 2.12, derde lid, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 5.20 van het Bor zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde, van de wet, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeen-komstige toepassing.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, voor zover thans van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet en waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, verklaard heeft dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is.
Ingevolge artikel 6.5, derde lid, van het Bor kan de gemeenteraad categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
2.3.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van bijlage II van het Bor is een omgevings- vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op: een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder een omgevingsvergunning voor het veranderen van de situering van de twaalf chalets op de locatie Pean [adres] te [plaats] heeft kunnen verlenen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de belanghebbendheid van eisers
4. Ten aanzien van de belanghebbendheid van eisers overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat eisers in dit geval niet als belang-hebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. In dit verband wijst vergunninghoudster erop dat de woningen van eisers op respectievelijk
161 meter en circa 70 meter van de verplaatste chalets zijn gelegen. Verder wijst vergunninghoudster erop dat verzoekers nauwelijks zicht hebben op de chalets. Ook vanuit de chalets is er geen zicht op de recreatiewoningen van eisers, zodat geen sprake is van enige privacyschending. De chalets hebben natuurlijke kleuren (bruin/grijs hout), zodat die mooi opgaan in de omgeving. Daarnaast zijn de chalets niet erg hoog en hebben die een plat dak, zodat deze van een afstand niet tot nauwelijks opvallen of waarneembaar zijn. Het is volgens vergunninghoudster dan ook erg onwaarschijnlijk dat omwonenden zich storen aan de chalets, nu deze een natuurlijke kleur en bouw hebben en op een ruime afstand van de recreatiewoning van eisers liggen. Door de bomen, die in de zomer in bloei staan en waarvan sommige hoger zijn dan de chalets en recreatiewoningen, bestaat in de visie van vergunning-houdster geen direct zicht op de chalets vanuit de recreatiewoningen en andersom geen direct zicht vanuit de chalets op de recreatiewoningen van de omwonenden. Het zicht kan naar de mening van vergunninghoudster als zeer beperkt worden gezien, gelet op de grote afstand alsmede de bomen die aanwezig zijn. Gesteld kan worden dat niet aan het afstand- en zicht-criterium is voldaan. Verder kan naar de mening van vergunninghoudster worden geconcludeerd dat er geen gevolgen van enige betekenis zijn voor eisers, nu de ruimtelijke uitstraling van de chalets niet zodanig groot is dat de omwonenden direct in hun belangen worden geschaad.
4.2.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt als belanghebbende aangemerkt: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (AbRS), onder meer kenbaar uit een uitspraak van
23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271), het uitgangspunt bij omgevingsrechtelijke besluiten volgt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder meer geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.4.
De gemachtigde van vergunninghoudster heeft een notitie met foto’s van de locatie in het geding gebracht. Ook eisers hebben foto’s overgelegd. De foto’s van partijen roepen een verschillend beeld op. Echter, ook uit de foto’s die door de vergunninghoudster in het geding zijn gebracht blijkt dat eisers vanuit hun recreatiewoningen en de daarbij behorende tuinen zicht hebben op de chalets. Ter zitting hebben eisers de situatie toegelicht: zij kunnen de chalets zien, er bestaat inkijk vanuit de chalets en zij horen het geluid van de activiteiten die daar plaatsvinden (zie ook onder 5.1 hieronder). De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Ze zijn consistent en te verenigen met de foto’s die in het geding zijn gebracht door beide partijen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van gevolgen van enige betekenis vanwege het bestreden besluit tot verplaatsing van de bestaande chalets en het gebruik van deze chalets door de zeilschool. Een bezichtiging ter plekke, waar vergunninghoudster om heeft verzocht, is niet nodig om deze conclusie te trekken. Daarbij komt dat het perceel waarop de recreatiebungalow van eisers sub 2 is gerealiseerd, direct grenst aan het perceel waarop vergunninghoudster de chalets ten behoeve van de zeilschool heeft geplaatst. Alleen om die reden kunnen eisers 2 als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
Gelet hierop volgt de rechtbank vergunninghoudster niet in haar stelling dat eisers geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn bij het bestreden besluit. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat er geen aanleiding bestaat voor het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren van verzoekers.
Inhoudelijk
5.1.
Eisers merken op dat het bestreden besluit van 14 juli 2021 een wijziging van de op 16 januari 2019 verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning betreft. Eisers betogen dat een eenmaal onherroepelijke omgevingsvergunning niet kan worden gewijzigd. In dit verband wijzen eisers naar vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:2085, ECLl:NL:RVS:2016:3277 en ECLl:NL:RVS:2014:4168. Wat volgens eisers wel kan, is het ondergeschikt wijzigen van een eenmaal verleende omgevings-vergunning zo lang die niet onherroepelijk is. Daarvan is echter geen sprake. Overigens betreft het hier in de visie van eisers ook geen wijzigingen van ondergeschikt belang. In dit verband wijzen eisers erop dat de gewijzigde situering van de chalets, de vergroting van de omvang en de hoogte, alsmede het doorbreken en summier uitvoeren van de oorspronkelijk voorziene groene buffer, een grote impact hebben op hun privacy. Hun recreatiewoningen komen vol in het zicht van een aantal chalets aan de rand van het terrein te liggen. Bovendien waait het geluid vanuit de chalets en vanaf de aangebouwde terrassen onbelemmerd richting de recreatiewoningen. In de visie van eisers had vergunninghoudster een geheel nieuwe omgevingsvergunning moeten aanvragen, die dan in de plaats zou komen van de onherroepelijke omgevingsvergunning van 16 januari 2019. Nu daarvan geen sprake is, kan het bestreden besluit naar de mening van eisers sub 1 hoe dan ook niet overeind blijven.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020: 2085, volgt dat een wijziging van de bouwaanvraag niet meer aan de orde kan zijn, indien er sprake is van een onaantastbare bouwvergunning. Nu de aangepaste bouwtekeningen door appellant aan verweerder zijn overgelegd nadat de verleende bouwvergunning onaantastbaar is geworden, is de aanvraag daarmee, anders dan appellant betoogt, niet gewijzigd.
Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS: 2016:3277, dat, indien er sprake is van een onaantastbare omgevingsvergunning, een wijziging van de bouwaanvraag niet meer aan de orde kan zijn. Ten tijde van het afstempelen van de revisietekeningen door het college op 5 mei 2014 was de omgevingsvergunning onaantastbaar. Een wijziging van de aanvraag om omgevingsvergunning kan derhalve niet meer aan de orde zijn.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat de bij besluit van 16 januari 2019 verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is. De rechtbank stelt vast dat door vergunninghoudster op 27 december 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het veranderen van de situering van de twaalf chalets op de locatie Pean 1A, B, C, D, E, F, G, H, J, K, M en N te Nes bij verweerder is ingediend. Ten behoeve van deze aanvraag om omgevingsvergunning is het daarbij behorende landschapsplan aangepast en deels gewijzigd. Verder heeft de raad ten behoeve van deze omgevingsvergunning de gevraagde vvgb verleend. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een nieuwe volledige aanvraagprocedure, waarbij in dit geval de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is doorlopen. Gelet hierop mist het betoog van eisers dat er in dit geval sprake is van een onrechtmatige wijziging van een onherroepelijke omgevingsvergunning feitelijke grondslag. Dit betekent ook dat de vaste jurisprudentie van de AbRvS, waarnaar eisers verwijzen, in dit geval onverkorte toepassing mist. Deze grond van eisers slaagt niet.
Groene buffer
6.1.
Eisers betogen dat in de onherroepelijke omgevingsvergunning de chalets zodanig gesitueerd waren en van een zodanige omvang dat de groene buffer die er om heen gerealiseerd moest worden, voor hen voldoende bescherming bood van hun privacy. Er zou tevens geen sprake zijn van zicht op de chalets. In de nieuwe situatie is dat niet langer het geval. Eisers zijn van mening dat verweerder enkel heeft gekozen voor minder strenge eisen in de nieuwe omgevingsvergunning, om vergunninghoudster tegemoet te komen. Ver-gunninghoudster zou (naar eigen zeggen en volstrekt ongemotiveerd) failliet gaan als zij de chalets zou moeten wijzigen en verplaatsen en dus vindt verweerder dat de belangen van vergunninghoudster zwaarder moeten wegen dan de belangen van omwonenden. In dit verband wijzen eisers erop dat de groene buffer nu juist een essentieel onderdeel is van dit plan. Daarbij achten eisers van belang dat voormeld bestemmingsplan dit ook uitdrukkelijk voorschrijft. Uit lid 3 van dat artikel volgt dat bijlage 1 bij de voorschriften, waarin het landschapsbeeld wordt beschreven, moet worden toegepast en op grond waarvan nadere eisen moeten worden gesteld aan bebouwing. Eisers lezen daarover niets terug in het ontwerpbesluit. Zij maken uit deze bijlage op dat het kenmerkende en daardoor waardevolle landschapsbeeld beschermd moet worden. Het oorspronkelijke plan voorzag daar in redelijke mate in, vanwege de naar binnen gerichte situering van de chalets en de ruime beplantings-strook die deze wezensvreemde elementen in het landschap aan het zicht onttrok. Het nieuwe plan staat daar in de visie van eisers mijlenver vanaf. In dit verband wijzen eisers erop dat in lid 8 van dit artikel een binnenplanse wijzigingsmogelijkheid voor de realisatie van kampeer-terreinen wordt geboden. Dit betreft volgens eisers een beduidend minder ingrijpende in-greep in het landschap dan de bouw van 12 aanzienlijke chalets, aangezien daarvoor geen binnenplanse wijzigingsmogelijkheid is opgenomen. Bijlage 4 bij de planregels geeft vervolgens voor kampeerterreinen zeer concrete aanwijzingen om het landschapsbeeld te kunnen beschermen (artikel 11 lid 8 onder a. 3.). Dit betreft een exacte handleiding voor de aanleg en het onderhoud van bossingels om bebouwing in het buitengebied heen, ter bescherming van het landschap. Daar moet al aan worden voldaan als een kampeerterrein wordt aangelegd of uitgebreid, aldus eisers. In de visie van eisers is het dus onmogelijk om voor een planologisch zwaardere ingreep, minder zware eisen te stellen aan omringende beplanting, zoals verweerder doet. Voor de chalets zou deze bijlage in de visie van eisers minimaal moeten gelden, echter omdat de chalets fors hoger zijn dan kampeermiddelen, ligt het voor de hand zelfs zwaardere eisen te stellen, in ieder geval voor wat betreft de hoogte van de beplanting. Voor het landschapstype dat hier ter plaatse aanwezig is, moeten dit soort initiatieven volgens eisers zodoende uitermate streng worden beoordeeld. Voor een dergelijk initiatief is naar de mening van eisers een zeer brede en volgroeide groene buffer vereist, voorzien van specifieke soorten beplanting. Nu in dit geval sprake is van een nog ingrijpender ruimtelijke wijziging zouden nog zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de ter plaatse aan te brengen groene buffer, aldus eisers. Eisers zijn echter bereid in te stemmen met een groene buffer zoals die is weergegeven in de betreffende bijlage bij het bestemmingsplan, als verweerder die verplicht stelt aan vergunninghoudster en ook toeziet op de handhaving ervan. Daarnaast voldoet het inrichtingsplan volgens eisers evenmin aan de eisen die het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân daaraan stelt op grond van artikel 5.6.1, tweede lid, van de Verordening Romte (hierna: de Verordening). In dit verband wijzen eisers erop dat voor de landschappelijke inpassing van een recreatieve voorziening, zoals bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.4, en ruimtelijk inrichtingsplan wordt opgesteld volgens de methodiek ‘Nije Pleats’, waarvan de uitvoering zo nodig als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorgeschreven methodiek is gevolgd en dat het landschapsplan is aangepast en deels is gewijzigd. In dit verband wijst verweerder erop dat ook de provincie Fryslân heeft ingestemd met het aangepaste en gewijzigde landschapsplan met betrekking tot dit initiatief.
6.3.
Ingevolge artikel 5.1.3 van de Verordening kan in afwijking van artikel 5.1.2 een ruimtelijk plan op een bestaand kampeerterrein recreatiewoningen toestaan ter vervanging van standplaatsen.
Ingevolge artikel 5.6.1, tweede lid, van de Verordening wordt voor de landschappelijke inpassing van een recreatieve voorziening zoals bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.4 een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld volgens de methodiek ‘Nije Pleats’, waarvan de uit-voering zo nodig als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van de gewijzigde uitvoering van het oorspronkelijk verleende plan en de daarop betrekking hebbende aanvraag het landschapsplan voor wat betreft de aan te leggen groene buffer is aangepast. In dit verband wijst verweerder erop dat in het kader van het aan te passen landschapsplan overleg heeft plaatsgevonden tussen de daarbij betrokken landschapsarchitecten en medewerkers van verweerder en de provincie Fryslân. Dit is door eisers inhoudelijk niet bestreden. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de op grond van de Verordening voor-geschreven methodiek ‘Nije Plaets’ in dit geval niet is gevolgd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het aangepaste landschapsplan mede door de raad is betrokken bij de beoordeling of een vvgb kon worden verleend. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat niet kan worden voorbij gegaan aan het feit dat namens het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: het college van GS) is ingestemd met het aangepaste, gewijzigde landschapsplan, gelet op het door verweerder overgelegde e-mail-bericht daaromtrent. De niet nader onderbouwde stelling van eisers dat dit e-mailbericht niet betekent dat de provincie Fryslân zijn werk goed doet, leidt niet tot de conclusie dat de totstandkoming en de inhoud van het aangepaste landschapsplan niet voldoet aan de op grond van de Verordening voorgeschreven methodiek en inhoudelijke eisen. Voor zover eisers betwijfelen of het aangepaste landschapsplan uitvoerbaar is en daadwerkelijk zal worden uitgevoerd, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank een handhavingskwestie die de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raakt. Deze grond van eisers slaagt niet.
Afmetingen chalets
7.1.
Eisers betogen dat zij uit eigen metingen en het gemeentelijke meetrapport de conclusie hebben getrokken dat in dit geval niet wordt voldaan aan de oppervlakte- en hoogte-eisen voor omgevingsvergunningvrij bouwen. Desondanks heeft verweerder met de opmerkingen en metingen van eisers niets gedaan bij het verlenen van de omgevings-vergunning. In dit verband wijzen eisers erop dat ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning de chalets er al stonden. Hieruit volgt in de visie van eisers dat verweerder wist dat hij de gebruikswijziging toestond ten behoeve van het faciliteren van deze bouwovertredingen. Naar de mening van eisers had het op de weg van verweerder gelegen om de aanvraag om omgevingsvergunning te weigeren, dan wel vergunninghoudster te verzoeken de aanvraag aan te vullen met bouwtekeningen van de chalets, alsmede het opnieuw in procedure brengen van de complete aanvraag zodat ook een omgevings-vergunning voor het bouwen zou zijn aangevraagd en kon worden beoordeeld. In dit verband wijzen eisers erop dat de voorgeschreven groene buffer in de omgevingsvergunning van het afschermen van veel kleinere chalets uitgaat. In die zin volstaat de voorgeschreven groene buffer inmiddels niet meer, aldus eisers. Alleen al daarom maakt het door verweerder negeren van de bebouwingsomvang van de chalets de verleende omgevingsvergunning volgens eisers onhoudbaar. Verder wijzen eisers erop dat als eenmaal de gebruikswijziging is verleend, verweerder zal zeggen dat hij om die reden nu ook niet meer kan weigeren om de illegale bebouwing te legaliseren. Dit terwijl eisers in een vroeg stadium, toen de bouw aanving, al heeft aangegeven dat dit hele project faliekant verkeerd wordt uitgevoerd. In de visie van eisers stuurt verweerder echter moedwillig en doelbewust aan op het stukje bij beetje helpen van vergunninghoudster en het opzettelijk negeren van nieuwe overtredingen en feiten die in de weg staan aan een deugdelijke en complete be-oordeling van het gehele plan. Verweerder is als bestuursorgaan echter gehouden het gehele plan integraal te beoordelen, zeker wanneer de bebouwing er al staat en die zonder meer niet voldoet aan hetgeen daaromtrent door de initiatiefnemer in haar aanvraag voor een gebruiks-wijziging is vermeld, aldus eisers. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder doodleuk in de omgevingsvergunning vermeldt dat als voorwaarde geldt dat aan de eisen voor omgevingsvergunningvrij bouwen moet worden voldaan, wetende dat dit niet het geval is. Volgens eisers is het vaste jurisprudentie van de AbRvS dat een omgevingsvergunning niet mag worden verleend als op het moment van verlening vaststaat dat die niet wordt nageleefd. Dat is hier in de visie van eisers zonneklaar het geval.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ziet op het legaliseren van de te verplaatsen chalets, waarbij verweerder uitsluitend een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik heeft verleend. Gelet hierop ligt in deze procedure ter beoordeling voor of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de planregels van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van het strijdige gebruik van de te verplaatsen chalets. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in deze procedure niet de vraag voorligt of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwen van de chalets omgevingsvergunningvrij is voor de activiteit bouwen. In dit verband overweegt de rechtbank dat het ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo toegestaan is om eerst en vooruitlopend op een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit strijdig gebruik in te dienen. Dat, naar gesteld, uit een handhavingsprocedure blijkt dat voor het bouwen van de te verplaatsen chalets een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat het bestreden besluit om die reden voor onrechtmatig moet worden gehouden. Deze grond van eisers slaagt niet.
Onjuiste informatieverstrekking
8.1.
Eisers betogen dat de tekeningen van vergunninghoudster, waarop de gewijzigde omgevingsvergunning is gebaseerd, niet kloppen. In dit verband wijzen eisers erop dat daarin de groene buffer wordt voorgesteld als een bomen- en struikenrij die om de huisjes heen loopt. Niets is minder waar. Daarbij achten eisers van belang dat een viertal huisjes er dwars doorheen steekt en waarvan er twee tegen de perceelsgrens zijn aangebouwd, zodat het onmogelijk is daar omheen een groene buffer te leggen. Volgens eisers heeft verweerder zich aldus gebaseerd op onjuiste bijlagen bij de aanvraag en is hij daar meermaals op gewezen door middel van fotomateriaal. In de visie van eisers heeft verweerder genegeerd dat zowel de situering van de chalets als de situering van de groene buffer op die tekeningen niet conform de werkelijkheid is weergegeven. Vervolgens heeft verweerder aan dat kaart-materiaal ten onrechte de conclusie verbonden dat het plan ‘niet wezenlijk wijzigt’, omdat nog steeds sprake is van een groene buffer en de wijziging van de situering van de chalets naar de buitenrand, daarin geen verandering brengt. In dit verband wijzen eisers erop dat uit het fotomateriaal in het dossier blijkt dat er geenszins sprake is van een groene buffer op een aantal plekken. Dit betekent in de visie van eisers dat vanuit de betreffende huisjes en vanaf de daaraan gebouwde terrassen zicht bestaat op hun recreatiewoningen. Tevens draagt het geluid vanaf die terrassen, zeker gezien de heersende zuidwestelijke windrichting, tot ver over het tussenliggende weiland, zodat eisers letterlijk kunnen verstaan wat er op de terrassen wordt besproken door de recreanten. Ook houdt vergunninghoudster zich volgens eisers niet aan het feit dat zij haar oorspronkelijke vergunning van 21 kampeermiddelen, heeft ingeruild voor 12 chalets. In de visie van eisers is vergunninghoudster nog steeds van mening dat zij naast 12 chalets, nu ook extra caravans mag blijven plaatsen. In de zomer van 2021 hebben er volgens eisers - naast de 12 chalets - minimaal tien extra caravans en twee grote tenten gestaan. Dit alles klaarblijkelijk met het doel om (± 25) meer betalende cursisten te kunnen herbergen dan oorspronkelijk is toegestaan.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond van eisers niet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de van de raad vereiste vvgb is gebaseerd op het gewijzigde landschapsplan dat voor wat betreft dit initiatief eveneens positief is beoordeeld door de provincie Fryslân. Voor zover eisers stellen dat vergunninghoudster in afwijking van de verleende omgevingsvergunning extra caravans plaatst op het recreatieterrein, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank een handhavingskwestie die de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raakt. Deze grond van eisers slaagt evenmin.
Actueel ecologisch onderzoek
9.1.
Eisers betogen dat er geen actueel ecologisch onderzoek ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning. Evenmin is volgens eisers gemotiveerd waarom hernieuwd onderzoek niet noodzakelijk is. In dit verband wijzen eisers erop dat in de tweeënhalf jaar die is verstreken na het laatste onderzoek, soorten zich alsnog kunnen hebben gevestigd in het gebied, welke verstoord worden door het beoogde gebruik.
9.2.
Voor zover eisers betogen dat de Wet natuurbescherming (Wnb) aan het verlenen van de omgevingsvergunning de in de weg staat, overweegt de rechtbank als volgt.
De vragen of voor het verlenen van een omgevingsvergunning een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat is anders als verweerder op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het besluit van 16 januari 2019 tot het verlenen van een omgevingsvergunning een ecologisch onderzoek ten grondslag heeft gelegd. Hoewel er sprake is van een gewijzigd bouwplan waarvoor in dit geval door verweerder omgevingsvergunning is verleend, is de rechtbank van oordeel dat eisers geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die aanleiding geven tot de conclusie dat verweerder zich, gelet op de bevindingen in dit ecologische onderzoek, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. Daartoe is de niet nader onderbouwde stelling van eisers dat voormeld ecologisch onderzoek niet (meer) actueel is en dat beschermde soorten zich gedurende de afgelopen periode in het plangebied zouden hebben kunnen vestigen ontoereikend. Deze grond van eisers slaagt niet.
Conclusie
10. Omdat ook wat overigens is aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, zijn de beroepen van eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: