ECLI:NL:RBNNE:2024:3359

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
10884099 BU VERZ 24-56
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een administratieve sanctie op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de toepassing van artikel 13a, vijfde lid, in relatie tot het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had een sanctie ontvangen voor het parkeren van een voertuig in een groenstrook. Na het indienen van administratief beroep en beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedraging van betrokkene een overtreding betreft van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Leeuwarden, maar kon niet vaststellen of de groenstrook van gemeentewege was aangelegd. Hierdoor kon de rechtbank niet oordelen dat er sprake was van een overtreding van de APV. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 749,50. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, verwijzend naar een recent arrest van het hof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 249383637
zaaknummer: 10884099\ BU VERZ 24-56
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen
[betrokkene] te Leeuwarden, betrokkene
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach, Verkeersboete.nl),
en
de officier van justitie van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), verweerder
(gemachtigde: mr. G.J. Dreijer).

1.Procesverloop

1.1.
Betrokkene heeft een sanctie ontvangen op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Gemachtigde heeft namens betrokkene op 24 mei 2022 administratief beroep ingesteld tegen de initiële beschikking. De officier van justitie heeft het administratief beroep ongegrond verklaard. Gemachtigde heeft namens betrokkene op 16 mei 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder en heeft op 9 februari 2024 aanvullende gronden ingediend.
1.2
Onderhavige zaak is behandeld op de enkelvoudige zitting van 23 mei 2024 te Leeuwarden. Op deze zitting heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Op 10 juli 2024 is door de griffie van deze rechtbank een brief aan de gemachtigde van betrokkene gestuurd waarin is aangegeven dat de meervoudige kamer van oordeel is dat het niet nodig is om in onderhavige zaak opnieuw een zitting te houden, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op een zitting wil worden gehoord. De gemachtigde van betrokkene wordt in deze brief in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij nog op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank constateert dat de gemachtigde van betrokkene niet op deze brief heeft gereageerd. Op de enkelvoudige zitting van 23 mei 2024 heeft de gemachtigde van verweerder al aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank sluit het onderzoek en doet derhalve heden meervoudig uitspraak.

2.Gedraging

2.1
Betrokkene heeft een beschikking ontvangen voor
‘een voertuig laten staan in een park, plantsoen, openbare beplantingen of groenstroken’,verricht op 3 mei 2022 om 09:50 uur, aan de Bagijnestraat te Leeuwarden, gemeente Leeuwarden, met een personenauto gekentekend [kenteken 1]
2.2
De opgelegde sanctie bedraagt € 109,00 inclusief administratiekosten, voor welk
bedrag door betrokkene zekerheid is gesteld.

3.Standpunten

3.1
In het pro forma beroepschrift betwist de gemachtigde namens betrokkene de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen.
3.2.
In de aanvullende gronden van 9 februari 2024 heeft gemachtigde namens betrokkene aangevoerd dat de plaats, waar betrokkene parkeerde, zich naar uiterlijke verschijningsvorm voordoet als een parkeerhaven. De vraag is of voor de gemiddelde weggebruiker voldoende duidelijk behoort te zijn dat – naar uiterlijke verschijningsvorm – sprake is van een voor parkeren bestemd weggedeelte. Gemachtigde heeft aangevoerd dat uit de foto’s in het dossier blijkt dat – wegens vele gebruikerssporen – er weinig groen is overgebleven op de parkeerlocatie. Dit duidt er volgens gemachtigde op dat aldaar door meerdere weggebruikers wordt geparkeerd. Hij heeft aangevoerd dat op de foto van de gedraging is te zien dat betrokkene in een als zodanig herkenbaar parkeervak parkeerde.
3.3
Gemachtigde heeft daarnaast namens betrokkene aangevoerd dat uit de gemeentelijke verordening volgt dat van een groenstrook slechts sprake kan zijn indien deze door de gemeente is aangelegd. Betrokkene bestrijdt dat de groenstrook is aangelegd en/of wordt onderhouden door de gemeente. Uit de beschikbare gegevens volgt volgens gemachtigde evenmin dat de verbalisant heeft toegelicht dat de groenstrook door de gemeente is aangelegd en/of wordt onderhouden. Gemachtigde heeft tevens aangevoerd dat de parkeerlocatie als berm (een strook grond langs een autoweg) dient te worden aangemerkt. Het gaat volgens hem namelijk om een stukje grond (groen) langs de rijbaan. Tot slot verzoekt gemachtigde de sanctie te matigen indien de redelijke termijn wordt overschreden.
3.4
Indien wordt toegekomen aan een proceskostenveroordeling, wordt door gemachtigde van betrokkene het standpunt ingenomen dat in het dictum van de uitspraak opgenomen zou moeten worden dat alleen bevrijdend kan worden betaald door de bedragen van de proceskostenveroordeling over te maken aan gemachtigde. Hetgeen sinds 1 januari 2024 is opgenomen in artikel 13a, vijfde lid, van de Wahv is volgens gemachtigde in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod neergelegd in de Grondwet, artikel 14 van het EVRM en artikel 25 van het IVBPR en zou daarom buiten toepassing moeten blijven. Er ligt namelijk geen objectieve rechtvaardiging aan deze bepalingen ten grondslag. De gemachtigde verzoekt daarom artikel 13a, vijfde lid (de rechtbank begrijpt: het derde en vierde lid), van de Wahv onverbindend te verklaren. In dit kader wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 27 mei 2022, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2022:752. De Raad van State heeft weliswaar advies gegeven over de wijzigingswet, maar deze leek enkel van toepassing te zijn op de Wet WOZ en de Wet BPM 1992. De Raad van State heeft niet geadviseerd ten aanzien van toepassing hiervan binnen de Wahv.
3.5
Door de gemachtigde van verweerder is op de enkelvoudige zitting van 23 mei 2024 aangevoerd dat niet uit het dossier volgt of onderhavige groenstrook van gemeentewege is aangelegd. Hij heeft aangegeven dat hij om een aanvullend proces-verbaal heeft verzocht, maar dat hier geen reactie op is gekomen. Gelet op vorenstaande heeft de gemachtigde van verweerder verzocht het beroep gegrond te verklaren. Ten aanzien van de uitbetaling van de proceskosten stelt verweerder zich primair op het standpunt dat niet is gebleken van discriminatie tussen verschillende soorten bestuursrechtelijke procedures. Subsidiair stelt verweerder dat, voor zover wordt geoordeeld dat er wel sprake zou zijn van discriminatie, er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het onderscheid.

4.Overwegingen

4.1
In het aanvullend proces-verbaal van 17 juni 2022 verklaart de verbalisant onder ambtsbelofte dat door hem op de pleegdatum werd geconstateerd dat er met het voertuig van betrokkene geparkeerd werd in een groenstrook. Hij verklaart dat de precieze pleeglocatie de Bagijnestraat ter hoogte van perceelnummer 14 moet zijn. De verbalisant verklaart dat hij betrokkene niet heeft kunnen staande houden, omdat deze niet bij het voertuig aanwezig was. Hij verklaart dat hij een pardontijd van 10 minuten in acht heeft genomen en dat hij na het uitschrijven van onderhavige beschikking een controle heeft gedaan op de plaatsen voor vergunninghouders die daar aanwezig waren. Hierdoor kon de verbalisant zien dat er gedurende een tijd van tien minuten geen activiteit plaatsvond bij het voertuig. Hij heeft foto’s van de gedraging bijgevoegd waarop het voertuig van betrokkene met kenteken [kenteken 1] te zien is. De overige bij de foto’s genoemde gegevens, zoals datum en tijdstip, komen overeen met hetgeen in de inleidende beschikking is opgenomen.
4.2
De rechtbank overweegt dat de onderhavige gedraging een overtreding betreft van artikel 5:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Leeuwarden. Hierin staat dat het verboden is om een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door, dan wel deze te doen of laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
4.3
Op basis van de foto’s en de ambtsedige verklaring van de verbalisant kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden vastgesteld dat het voertuig van betrokkene geparkeerd stond in een groenstrook. Zij overweegt echter dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt dat deze groenstrook van gemeentewege is aangelegd. De gemachtigde van verweerder heeft ook geen nadere informatie hierover overgelegd. Gelet op vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat er gehandeld is in strijd met de bovengenoemde bepaling uit de APV van de gemeente Leeuwarden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven. Het beroep wordt gegrond verklaard. De overige gronden behoeven daarom geen nadere bespreking. De door gemachtigde van betrokkene gevraagde kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
4.4
Ingevolge artikel 1, sub a, juncto artikel 2, eerste lid, sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) heeft betrokkene aanspraak op vergoeding voor het indienen van een administratief beroep (één punt) en een beroepschrift (één punt). Ingevolge het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024 [1] kent het Besluit proceskosten bestuursrecht niet een vergoeding voor het “schriftelijk horen” in de procedure bij de officier van justitie. Dit maakt dat in totaal twee punten worden toegekend. De waarde per punt bedraagt sinds 1 januari 2024 voor het administratief beroep € 624,- en voor het beroep € 875,-. De rechtbank past wegingsfactor 0,5 toe. De berekening is als volgt: één punt x € 624,- x 0,5 + één punt x € 875,00 x 0,5. Dit maakt een bedrag van € 749,50.
4.5
Ten aanzien van het verweer van de gemachtigde van betrokkene dat het in artikel 13a, vijfde lid, van de Wahv bepaalde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in de zin van artikel 14 van het EVRM en/of artikel 26 van het IVBPR, en daarom buiten toepassing zou moeten blijven, overweegt de rechtbank als volgt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 2 januari 2024 [2] vastgesteld dat in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv is bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op de bankrekening die op naam staat van degene tot wie de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd is gericht en dat vorderingen tot deze uitbetaling niet vatbaar zijn voor vervreemding of verpanding.
4.6
Nu op deze bepalingen geen overgangsrecht van toepassing is, dienen volgens het hof alle uitbetalingen van proceskostenvergoedingen, die worden gedaan vanaf 1 januari 2024, op deze wijze te geschieden. De rechtbank overweegt dat het hof in zijn recente arrest van 17 juni 2024 [3] heeft gesteld dat deze bepalingen de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende wijze van uitvoering betreffen van een door de officier van justitie, de kantonrechter of het hof gegeven beslissing, houdende de toekenning van een proceskostenvergoeding. Gelet op vorenstaande heeft het hof geoordeeld dat de officier van justitie, de kantonrechter of het hof niet bevoegd is omtrent deze feitelijke uitvoering van zijn beslissingen een oordeel te geven en dat men zich bij geschillen omtrent de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding dient te wenden tot de burgerlijke rechter. De rechtbank volgt dit oordeel van het hof en zal zich derhalve onbevoegd verklaren om over dit verweer van gemachtigde te oordelen.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
 vernietigt die beslissing;
 verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond;
 vernietigt die inleidende beschikking;
 bepaalt dat betrokkene het teveel betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt;
 veroordeelt de officier van justitie in de kosten van de procedure, aan de zijde van de betrokkene vastgesteld op € 749,50;
 verklaart zich onbevoegd om te beslissen over de wijze van uitbetalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, voorzitter, en mr. F. Sijens en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van R. de Hoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
griffier, voorzitter,
Rechtsmiddel
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op