ECLI:NL:GHARL:2024:4051
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- A. van Schuijlenburg
- M. Beswerda
- J. de Witt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht en de gevolgen van nieuwe wetgeving
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een betrokkene die een sanctie van € 250,- had gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 30 oktober 2021. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij onder andere werd aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat deze termijn inderdaad is overschreden en heeft het sanctiebedrag met 25% gematigd tot € 187,50.
Daarnaast heeft het hof zich uitgesproken over de nieuwe bepalingen in artikel 13a van de Wahv, die per 1 januari 2024 zijn ingegaan. Deze bepalingen bepalen dat proceskostenvergoedingen uitsluitend op de rekening van de betrokkene worden uitbetaald en niet vatbaar zijn voor vervreemding of verpanding. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van bezwaren omtrent de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, aangezien deze uitvoering rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.312,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de nieuwe wetgeving in relatie tot het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod.