RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/329682-23
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 25 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. A. Hertogs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Leeuwarden, althans in Nedeland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (stevig) bij de keel heeft beetgepakt en/of tegen de muur heeft aangedrukt en/of heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal tegen en/of op het hoofd heeft getrapt en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Leeuwarden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (stevig) bij de keel heeft beetgepakt en/of tegen de muur heeft aangedrukt en/of heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal tegen en/of op het hoofd heeft getrapt en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Leeuwarden, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (stevig) bij de keel beet te pakken en/of te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens) op de grond te gooien en/of haar dan tegen het hoofd, althans het lichaam te trappen en/of te schoppen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primaire feit gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire en subsidiaire feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat vanwege de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde toen hij de trappen tegen het hoofd van het slachtoffer gaf geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het werd verdachte op dat moment namelijk zwart voor de ogen en hij besefte zich pas later wat er was gebeurd. De raadsman heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit (mishandeling), vanwege het gepleegde geweld voorafgaand aan het trappen, wel kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primaire feit (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit verkort vonnis, indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Die aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het (voorwaardelijk) opzet bij verdachte ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak kan van het ontbreken van opzet (het willens en wetens zich gedragen of bewust aanvaarden van bepaalde kansen) slechts dan sprake zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.Een dergelijke ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde.De rechtbank is van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden en dat van een zodanig uitzonderlijk geval geen sprake is.
De rechtbank acht het opzet in voorwaardelijke zin te bewijzen en zal daaraan geen nadere bewijsoverweging wijden, omdat daarover -anders dan over de gemoedstoestand- geen verweer is gevoerd. Van vol opzet is in onderhavige zaak geen sprake omdat verdachte niet de bedoeling had om aangeefster van het leven te beroven.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2023 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] bij de keel heeft beetgepakt, tegen de muur heeft aangedrukt, heeft geslagen, op de grond heeft gegooid en meermalen tegen en op het hoofd heeft getrapt en gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 227 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden en aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, zoals bepleit door de raadsman, tot een bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit (mishandeling) komt, heeft de raadsman verzocht een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van het primaire of subsidiaire feit komt, heeft de raadsman aangevoerd dat de straf zoals gevorderd door de officier van justitie passend is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages door de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2024 en GZ-psycholoog Van der Valk van 18 maart 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn op dat moment 13-jarige ex-vriendin. De ruzie die verdachte met het slachtoffer in een speeltuintje wilde uitpraten, is volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft zeer ernstig geweld tegen het slachtoffer gepleegd. Met name de neerwaartse stamp op het hoofd van het slachtoffer is schokkend te noemen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Hoewel het bij relatief lichte verwondingen is gebleven, had het veel ernstiger met het slachtoffer kunnen aflopen. Zeker gezien de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd, kan de rechtbank zich voorstellen dat dit zeer vernederend en beangstigend voor het slachtoffer moet zijn geweest. De rechtbank neemt verdachte het dan ook kwalijk dat hij de ruzie niet op een normale manier heeft uitgepraat, maar zo tegen het slachtoffer te keer is gegaan. Dat dergelijk zinloos geweld gevoelens van verontwaardiging en onrust in de maatschappij teweegbrengt, ondervindt verdachte tot op de dag van vandaag. Verdachte wordt namelijk vanwege het onderhavige feit ernstig lastig gevallen.
Advies psycholoog
GZ-psycholoog drs. G. van der Valk heeft in het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 18 maart 2024 het volgende – zakelijk weergegeven – gerapporteerd. Bij verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, een licht verstandelijke beperking, waarbij ook ouder-kindrelatieproblematiek en een leer- of onderwijsprobleem zijn vastgesteld. Die stoornissen waren tijdens het feit ook aanwezig en hebben verdachtes gedrag tijdens het feit ook beïnvloed. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en zal het bewezen verklaarde feit daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Zonder behandeling en begeleiding wordt het recidiverisico op gewelddadig gedrag op hoog en op overig delinquent gedrag op matig-hoog ingeschat. De psycholoog adviseert om behandeling vorm te geven in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) is niet passend, omdat verdachte niet eerder heeft kunnen profiteren van een behandeling.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in het rapport van 27 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Kortgezegd wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen: 1) meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening en behandeling in een driemilieuvoorziening, 2) volgen van onderwijs/dagbesteding, 3) een middelenverbod, 4) een contactverbod met het slachtoffer en 5) een meldplicht. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld/hoog. Om de kans op herhaling te kunnen verkleinen is het van belang dat verdachte strakke voorwaarden heeft. Verdachte heeft veel structuur, begrenzing en duidelijkheid nodig. Een werkstraf of leerstraf worden gelet op de problematiek van verdachte niet geadviseerd.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit maakt dat niet anders gereageerd kan worden dan met een jeugddetentie. Gelet op de problematiek en beperkte belastbaarheid van verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de negatieve gevolgen die hij al van zijn handelen heeft ondervonden, alsook de positieve ontwikkelingen die verdachte in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden heeft doorgemaakt, zal de rechtbank het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk stellen aan het reeds ondergane voorarrest van 77 dagen. Om herhaling te voorkomen zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 150 dagen met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden opleggen. Dit betekent dat verdachte, indien hij blijft meewerken aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. De rechtbank ziet net als de Raad geen aanleiding om een werkstraf of leerstraf op te leggen. De focus dient te liggen op behandeling en begeleiding.
Bijzondere voorwaarden
De rechtbank zal de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden als uitgangspunt nemen, overnemen en op bepaalde punten herschrijven. Hierover merkt de rechtbank het volgende op.
In voorwaarde 1 wordt “hulpverlening die de reclassering noodzakelijk acht, waaronder meewerken aan de behandeling van de driemilieuvoorziening” geadviseerd, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank deels onvoldoende concreet. De rechtbank zal dit daarom niet op deze manier in de voorwaarden opnemen. Met het eerste deel van de geadviseerde voorwaarden wordt immers onvoldoende duidelijk omschreven binnen welke begrenzingen de jeugdreclassering invulling kan geven aan deze ‘hulpverlening’.Daarom zal de rechtbank voorwaarde 1 toespitsen op het verblijf in en de behandeling bij de driemilieuvoorziening waar verdachte nu verblijft, dan wel bij een soortgelijke door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling.
Verdachte heeft over voorwaarde 3, het middelenverbod, aangegeven dat hij dit niet een hele proeftijd kan volhouden. De rechtbank acht voorzienbaar dat binnen de proeftijd bij de jeugdreclassering de behoefte ontstaat te monitoren hoe verdachte omgaat met meer vrijheid op het gebied van middelengebruik (bijvoorbeeld alcohol) en zal daarom in de voorwaarden opnemen dat verdachte moet meewerken aan een middelenverbod, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Dit betekent dat het middelenverbod niet de volledige proeftijd hoeft te gelden, maar dat de reclassering kan besluiten om dat verbod eerder op te heffen en daarbij de mogelijkheid behoudt om verdachte te blijven controleren op het gebruik van middelen tot het einde van de proeftijd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat een “maatregel van Toezicht en Begeleiding”, zoals geadviseerd in voorwaarde 5, als voorwaarde niet staat omschreven in artikel 77z lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank begrijpt deze voorwaarde als de verplichting voor verdachte om zich te melden bij de jeugdreclassering en zal deze op die manier aan hem opleggen.
Geen GBM
Hoewel de Hoge Raadheeft geconcludeerd dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn bij voorkeur plaatsvindt in het kader van de GBM, in plaats van in het kader van de voorwaardelijke veroordeling, heeft de rechtbank toch voor dat laatste gekozen. Die keuze is voornamelijk ingegeven door de problematiek van verdachte en de benodigde behandeling. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte is hij erbij gebaat om voor langere tijd duidelijkheid te hebben over wat er van hem wordt verwacht en welke consequenties dreigen wanneer hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Het karakter van de GBM, waarbij de duur van de vervangende jeugddetentie naar evenredigheid met het reeds doorlopen deel van de maatregel vermindert en er daarnaast de mogelijkheid van een time-out bestaat, schept naar het oordeel van de rechtbank teveel onduidelijkheid voor verdachte. Bovendien zal de behandeling die verdachte nodig heeft, en op dit moment ook krijgt, naar verwachting langer dan één jaar duren, terwijl de GBM ten hoogste voor de duur van één jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij ook laten meewegen dat de deskundigen de GBM hebben overwogen, maar het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel het meest passende kader vinden om de behandeling van verdachte in een driemilieuvoorziening plaats te laten vinden. Bovendien heeft de verdediging geen bezwaar gemaakt tegen het kader waarin de behandeling van verdachte is geadviseerd, ook niet nadat de rechtbank deze kwestie ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld. Op basis van het voorgaande heeft de rechtbank dan ook gekozen voor voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf in plaats van een GBM.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 227 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
150 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de gecertificeerde instelling het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden en dat hij zich daarna gedurende een door die instelling te bepalen periode en op de door die instelling te bepalen tijdstippen zal blijven melden zo lang en zo frequent als die instelling dat noodzakelijk acht;
dat veroordeelde meewerkt aan verblijf en behandeling bij de driemilieuvoorziening waar hij nu verblijft, dan wel bij een soortgelijke door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de door die instelling te geven huisregels;
dat de veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft;
dat de veroordeelde, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt, geen drugs en alcohol gebruikt;
dat de veroordeelde zolang het verbod als omschreven onder voorwaarde 4. geldt en ook daarna meewerkt aan controle op het gebruik van drugs en/of alcohol door middel van urineonderzoek en/of speekselonderzoek, ter beoordeling aan de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2010, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Geeft aan de gecertificeerde instelling het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van voorwaarde 6 waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.