ECLI:NL:HR:2023:70

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
21/02138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere voorwaarden in jeugdzaken en de rechtszekerheid van de opgelegde maatregelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die was veroordeeld voor mishandeling, afpersing, diefstal en poging tot doodslag. Het hof had als bijzondere voorwaarde een avondklok opgelegd, te bepalen door de jeugdreclassering. De Hoge Raad oordeelt dat deze voorwaarde onvoldoende duidelijk is geformuleerd, omdat het hof niet heeft gespecificeerd binnen welke grenzen de jeugdreclassering de avondklok kan invullen. Dit is in strijd met artikel 77z lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat bijzondere voorwaarden zo gedetailleerd mogelijk worden omschreven om rechtszekerheid te waarborgen. De Hoge Raad vernietigt de bijzondere voorwaarde en vermindert de opgelegde jeugddetentie van zes maanden naar vijf maanden en drie weken, omdat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke voorwaarden in jeugdzaken, zodat zowel de veroordeelde als de reclassering weten wat er van hen wordt verwacht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02138 J
Datum24 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 mei 2021, nummer 22-003047-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde de zaak ten aanzien daarvan opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde “dat de veroordeelde zich zal houden aan een avondklok, te bepalen door de jeugdreclassering” onvoldoende precies is geformuleerd.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens, kort gezegd, 1. mishandeling, 2. afpersing op de openbare weg en gepleegd door twee of meer verenigde personen, 3. diefstal, en 4. poging tot doodslag veroordeeld tot jeugddetentie van zes maanden. Ook heeft het hof de voorwaardelijke plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen gelast en daarbij een proeftijd van twee jaren bepaald.
2.2.2
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“BESLISSING
Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.
(...)
Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang als deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van een GGZ-instelling zoals de Viersprong of een soortgelijke instelling voor individuele en systeemgerichte behandeling;
- dat de veroordeelde zich zal inzetten voor een opleiding, begeleiding van schoolmaatschappelijk werk daarbij inbegrepen;
- dat de veroordeelde zich zal inzetten om een zinvolle vrijetijdsbesteding te vinden en te behouden;
- dat de veroordeelde zich zal houden aan een avondklok, te bepalen door de jeugdreclassering;
- dat de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan de ITB Harde Kern Aanpak.
Geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.”
2.3.1
Artikel 77z lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“2. Bij toepassing van artikel 77x kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
5˚ een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
6˚ een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;
7˚ een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
(...)
15˚ andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, Stb. 2013, 485, in werking getreden op 1 april 2014, houdt onder meer in:
“Met de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 77x en 77z Sr, die zien op de voorwaardelijke jeugdsancties, wil het wetsvoorstel de onderlinge samenhang in het sanctiestelsel voor jeugdigen, jongvolwassenen en volwassenen verder vergroten. Daarbij worden de voorwaarden, die aan een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie kunnen worden gesteld, in de wet opgesomd. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545; hierna: Wet voorwaardelijke sancties). Deze wet is op 1 april 2012 in werking getreden.
(...)
De bijzondere voorwaarden worden met dit voorstel wettelijk verankerd. Deze verankering dient de rechtszekerheid. Uit de wet kan dan blijken welke voorwaarden in het verband van een voorwaardelijke veroordeling zijn toegestaan. Daarnaast wil het wetsvoorstel bevorderen dat deze voorwaarden ook in het vonnis zullen worden opgenomen. Dit biedt maximale duidelijkheid aan de veroordeelde en aan de reclassering. Een praktijk, waarin nog veelvuldig als bijzondere voorwaarde wordt gesteld «dat de jeugdige zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de (jeugd)reclassering», maar waarbij de invulling verder aan de reclassering wordt overgelaten, wil het wetsvoorstel zo terugdringen. Wanneer de bijzondere voorwaarden in het vonnis worden gespecificeerd, bestaat helderheid over wat er van de veroordeelde wordt verwacht. Voor de reclassering heeft dit als voordeel dat zij zich tegenover de veroordeelde nadrukkelijker kan beroepen op de rechterlijke beslissing. Dit versterkt haar positie in het houden van het toezicht.”
(Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 4 en 30.)
2.3.3
De geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijziging van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, Stb. 2011, 545, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
“In het kader van dit verbetertraject is een eenduidige definitie van reclasseringstoezicht geformuleerd: reclasseringstoezicht is de controle op het nakomen van door de rechter (...) opgelegde voorwaarden en het signaleren van dreigende overtreding, en het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de voorwaarden te houden. Hiermee wordt het reclasseringstoezicht gekoppeld aan de (bijzondere) voorwaarden die zijn opgelegd. Dat is ook juist aangezien een goed functionerend reclasseringstoezicht fundamenteel is voor het succes van een voorwaardelijke sanctie.
(...)
Naar de mening van de regering wordt ter terechtzitting en in het vonnis echter te weinig duidelijk aan welke bijzondere voorwaarden de veroordeelde zich dient te houden. Bij veroordeling tot een voorwaardelijke straf wordt thans vaak de voorwaarde opgelegd om «zich te gedragen conform de aanwijzingen van de reclassering», waarbij de nadere invulling hiervan aan de reclassering wordt overgelaten. Dit heeft tot gevolg dat de reclassering het toezicht veel meer richt op de persoon van de veroordeelde dan op de naleving van de bijzondere voorwaarde(n).
(...)
Een in het vonnis gespecificeerde voorwaarde geeft zowel de veroordeelde als de reclassering duidelijkheid welke voorwaarde dient te worden nageleefd. Uit het onderzoek dat in 2007 is verricht naar de uitvoering van het reclasseringstoezicht blijkt dat een gespecificeerde bijzondere voorwaarde wordt gezien als stimulans voor een succesvol toezicht, omdat het duidelijkheid geeft over de invulling van het toezicht. Zowel veroordeelde als reclassering weten dus duidelijker wat de als bijzondere opgelegde voorwaarden inhouden en welke verplichtingen daaruit voorvloeien. De reclassering kan zich bovendien tegenover de veroordeelde beroepen op de rechterlijke beslissing en staat daarmee sterker in het houden van het toezicht.
(...)
Het belang van een nadere omschrijving van bijzondere voorwaarden in de wet is recentelijk nogmaals benadrukt in een arrest van de Hoge Raad van 25 november 2008 (LJN: BF0836). Uit dat arrest kan worden afgeleid dat aan een bijzondere voorwaarde die een ingrijpende inbreuk pleegt op een verdragsrechtelijk beschermd recht van bewegingsvrijheid van de veroordeelde, een wettelijke regeling ten grondslag dient te liggen, die voldoet aan de eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Met de wettelijke verankering van een aantal gebruikelijke bijzondere voorwaarden als gevolg van dit wetsvoorstel kan aan deze eisen worden voldaan.
Overigens dient wel opgemerkt te worden dat een bijzondere voorwaarde niet zo gedetailleerd in het vonnis moet worden omschreven dat ieder flexibiliteit voor de reclassering verloren gaat. Het moet voor de reclassering mogelijk zijn om snel en adequaat op de ontwikkeling van het gedrag van de veroordeelde in te spelen, zonder dat steeds de gang naar de rechter dient te worden gemaakt voor wat in feite zou neerkomen op een minimale wijziging van de voorwaarden.”
(Kamerstukken II 2009/10, 32319, nr. 3, p. 3 en 6-7.)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“5.1. Uitbreiding van de wettelijke verankering van bijzondere voorwaarden
De leden van de SGP-fractie vragen of het niet voor de hand ligt om in het vonnis zo gedetailleerd mogelijk weer te geven aan welke voorwaarden in ieder geval voldaan moet worden, zodat op deze wijze meer houvast wordt gegeven aan de reclassering. Ik onderschrijf de opmerking van deze leden volledig. Het opnemen van een (niet limitatieve) lijst met bijzondere voorwaarden in de wet heeft tot doel om te bereiken dat in het advies van de reclassering, in de strafeis van het openbaar ministerie en vervolgens in het vonnis van de rechter zo duidelijk mogelijk wordt aangegeven aan welke bijzondere voorwaarden de verdachte/veroordeelde zich moet houden. Dat is niet alleen voor de veroordeelde van belang, maar ook voor de reclassering. Bij het omschrijven van de bijzondere voorwaarden in het vonnis dient wel enige flexibiliteit voor de reclassering bewaard te blijven, zonder dat dit ten koste gaat van de duidelijkheid over hetgeen van de veroordeelde wordt verwacht.
(...)
In de huidige praktijk wordt de invulling van de bijzondere voorwaarden nogal eens aan de reclassering overgelaten. In het vonnis staat dan slechts als bijzondere voorwaarde vermeld dat de veroordeelde de aanwijzingen van de reclassering moet opvolgen. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid kunnen vragen worden gesteld bij een dergelijke open en ruime opdrachtverlening aan de reclassering. Bij bijzondere voorwaarden kan het immers gaan om maatregelen die diep kunnen ingrijpen in het leven van een veroordeelde. De reclassering heeft zelf ook aangegeven zich ongemakkelijk te voelen bij een dergelijke open verantwoordelijkheidstoedeling.
(...)
Daar waar de bijzondere voorwaarden niet of niet duidelijk worden omschreven in het vonnis en aan de reclassering de voornoemde open opdracht tot toezicht wordt gegeven, heeft de reclassering geen houvast voor de invulling van het toezicht.
(...)
Een in het vonnis gespecificeerde voorwaarde geeft zowel de veroordeelde als de reclassering duidelijkheid welke voorwaarde dient te worden nageleefd. Zowel de veroordeelde als de reclassering weten dus duidelijker wat de opgelegde bijzondere voorwaarden inhouden en welke verplichtingen daaruit voorvloeien. De reclassering kan zich daarbij tegenover de veroordeelde beroepen op de rechterlijke beslissing en staat daarmee sterker in het houden van het toezicht. (...) Hiermee wordt bedoeld dat het specificeren van de voorwaarden in het vonnis voor de veroordeelde duidelijk maakt dat het niet de reclassering zelf is die heeft bepaald dat de veroordeelde zich aan die voorwaarden moet houden, maar de onafhankelijke rechter. De inhoud van de voorwaarden staat vast en het is niet aan de reclassering om daar iets wezenlijks toe of af te doen. Voor een wijziging van de voorwaarden zal de veroordeelde zich tot de rechter moeten wenden.”
(Kamerstukken II 2010/11, 32319, nr. 7, p. 14-15.)
2.4
Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met het oog op de rechtszekerheid en een doeltreffende invulling en uitvoering van het (jeugd)reclasseringstoezicht ten aanzien van alle bijzondere voorwaarden heeft beoogd dat de rechter deze in zijn vonnis “zo gedetailleerd mogelijk” omschrijft. Dat de (jeugd)reclassering ten behoeve van een adequate invulling van het toezicht daarbij de ruimte heeft een op de situatie toegesneden invulling aan dit toezicht te geven - welke invulling bovendien aan verandering onderhevig kan zijn - neemt in een geval als dit immers niet weg dat het aan de rechter is te bepalen binnen welke begrenzingen een op te leggen ‘avondklok’, die in potentie kan resulteren in een aanzienlijke vrijheidsbeperking, kan worden ingevuld.
2.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich - tijdens de gehele proeftijd - “zal houden aan een avondklok, te bepalen door de jeugdreclassering” in strijd met artikel 77z lid 2 Sr, omdat het hof daarmee onvoldoende duidelijk heeft omschreven binnen welke begrenzingen de jeugdreclassering invulling kan geven aan deze ‘avondklok’. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat door het hof niet nader is omschreven waaruit de ‘avondklok’ zal kunnen bestaan, zodat onduidelijk blijft binnen welke uiterste tijdvakken welk gedrag van de veroordeelde wordt verwacht.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de bijzondere voorwaarde vernietigen.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde jeugddetentie van zes maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde “dat de veroordeelde zich zal houden aan een avondklok, te bepalen door de jeugdreclassering” en wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
- vermindert de opgelegde jeugddetentie in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 januari 2023.