ECLI:NL:HR:2004:AR3226
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Opzet en toerekenbaarheid na drank- en medicijngebruik in strafzaak zware mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1948, was beschuldigd van zware mishandeling van zijn vrouw. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar hem wel veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De verdachte voerde aan dat hij het tenlastegelegde feit niet opzettelijk had begaan, omdat hij onder invloed was van alcohol en medicijnen. De Hoge Raad oordeelde dat een verweer dat de verdachte niet opzettelijk handelde, alleen kan slagen als hij ten tijde van zijn handelen geen inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte, door grote hoeveelheden alcohol en medicijnen te gebruiken, zich vrijwillig in een toestand had gebracht waarin hij de controle over zijn handelen verloor. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof op juiste gronden had geoordeeld dat de verdachte verwijtbaar had gehandeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden, ook wanneer deze onder invloed van middelen zijn gepleegd.