ECLI:NL:RBNNE:2024:128

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
22/1812, 22/1817 en 22/1820
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de heffingssystematiek van belasting van personenauto’s en motorrijwielen in relatie tot Unierecht en hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 25 januari 2024, zijn de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) op aangifte voor drie kampeerauto’s van het merk Fiat Ducato. De inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard, waarop eiser in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de heffingssystematiek van bpm niet in strijd is met het Unierecht en dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiser had voldoende gelegenheid om gehoord te worden, maar was niet verschenen op het hoorgesprek. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, en dat de inspecteur de bpm correct heeft berekend op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel. De rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de vertraging in de procedure voornamelijk te wijten was aan de proceshouding van eiser, die als vertragingstactiek werd beschouwd. De uitspraak bevestigt de geldigheid van de heffingssystematiek en de toepassing van het kampeerauto-arrest van de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1812, 22/1817 en 22/1820
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 maart 2022.
1.1.
Eiser heeft op 25 juli, 24 augustus en 18 oktober 2018 bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) op aangifte voldaan. Eiser heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de volgende zaaknummers:
Kenteken
Zaaknummer
[kenteken]
LEE 22/1812
[kenteken]
LEE 22/1817
[kenteken]
LEE 22/1820
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens de inspecteur [medewerker 1 Belastingdienst] , bijgestaan door [medewerker 2 Belastingdienst] .

Feiten

2.
2.1.
Eiser heeft op 19 juli, 20 augustus en 16 oktober 2018 aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van drie kampeerauto’s van het merk Fiat Ducato.
2.2.
De bedragen aan bpm in de aangiften zijn berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn eigen aangiften. De inspecteur heeft op 30 oktober 2019 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.4.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De beroepen zijn door de rechtbank geregistreerd onder de volgende zaaknummers:
Kenteken
Zaaknummer
[kenteken]
LEE 19/3891
[kenteken]
LEE 19/3894
[kenteken]
LEE 19/3893
2.5.
Op 16 april 2021 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de bovengenoemde zaken en op verzoek van eiser de zaken teruggewezen naar de inspecteur om te horen.
2.6.
De inspecteur heeft vervolgens een hoorgesprek gepland op 19 juli 2021. Omdat het dossier niet compleet was, is besloten het dossier opnieuw ter inzage aan te bieden en een nieuw hoorgesprek te plannen.
2.7.
In oktober 2021 hebben de inspecteur en gemachtigde een mailwisseling gevoerd over de aanpak van de hoorgesprekken. Daarbij is afgesproken dat vanaf 25 oktober 2021 de hoorgesprekken door mevrouw [I.] , een werknemer van gemachtigde, zouden worden gevoerd, waarbij de scans van de dossiers door de inspecteur per filetransfer steeds een week voorafgaand aan het hoorgesprek zouden worden toegestuurd.
2.8.
De inspecteur heeft eiser bij brief van 7 december 2021 uitgenodigd voor een digitaal hoorgesprek op 25 januari 2022 via WebEx.
2.9.
Op 17 januari 2022 heeft de inspecteur gesproken met mevrouw [I.] . Op 18 januari 2022 zijn de dossierscans per filetransfer aan gemachtigde verzonden.
2.10.
Op het hoorgesprek van 25 januari 2022 is namens eiser niemand digitaal verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Ter zitting is afgestemd dat het geschil in de beroepsfase is beperkt tot de volgende punten:
  • Of het ‘kampeerauto-arrest’ van de Hoge Raad in strijd is met het Unierecht?
  • Of de systematiek van heffing van bpm, waarbij volgens eiser sprake is van verschillende heffingsmodaliteiten, in strijd is met het Unierecht.
  • Of de hoorplicht (opnieuw) is geschonden?
  • Of eiser recht heeft op immateriële schadevergoeding (ISV)?
Is het ‘kampeerauto-arrest’ van de Hoge Raad in strijd met het Unierecht?
4. Eiser voert aan dat de rechtbank het ‘kampeerauto-arrest’ [1] van de Hoge Raad niet mag toepassen, omdat dat arrest als zodanig onrechtmatig is nu de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan zonder prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ).
5. De rechtbank overweegt als volgt. De bevoegdheid om prejudiciële vragen te stellen is een onafhankelijke bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties die losstaat van het initiatief van partijen. [2] Het enkele feit dat een partij stelt dat het geschil een vraag van uitlegging van Unierecht doet rijzen, is voor de betrokken rechter dan ook geen dwingende reden om prejudiciële vragen te stellen. De hoogste nationale rechter is enkel in bepaalde gevallen gehouden om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen. In het arrest waar eiser op doelt, heeft de Hoge Raad duidelijk uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. De Hoge Raad heeft daarbij ook verwezen naar rechtspraak van het HvJ en in zoverre gemotiveerd, waarom de Hoge Raad zich niet verplicht achtte om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ. De rechtbank ziet in hetgeen eiser nu heeft aangevoerd geen aanleiding om het arrest van Hoge Raad niet te volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de systematiek van heffing van bpm in strijd met het Unierecht?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat te veel bpm op aangifte is voldaan. Hij voert daartoe aan dat voor de restant bpm bij een binnenlandse kampeerauto wordt aangesloten bij de restantwaarde van de bestelauto waarop deze is gebaseerd. Door voor te importeren voertuigen een andere grondslag of heffingsmodaliteit te gebruiken, wordt inbreuk gemaakt op artikel 110 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU). De inspecteur moet voor de waarde van de geïmporteerde kampeerauto’s aansluiten bij een koerslijstwaarde van een soortgelijke of vergelijkbare binnenlandse bestelauto.
7. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de vermindering in dit geval is berekend met toepassing van de forfaitaire tabel. De belasting op een binnenlandse kampeerauto is ook de basis bij een te importeren gebruikte kampeerauto. Het is feitelijk onmogelijk dat de grondslag van de belasting tussen een binnenlandse en buitenlandse kampeerauto verschilt.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige, die stelt recht te hebben op een (hogere) vermindering van bpm, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. De belastingplichtige moet wel voldoende gelegenheid worden geboden het van hem verlangde bewijs te leveren. [3] Om de reële waardedaling van een gebruikte kampeerauto aannemelijk te maken heeft de wet- en regelgever voorzien in drie manieren waaruit kan worden gekozen, namelijk: i) de afschrijvingstabel, ii) de koerslijst of iii) een taxatierapport. Met dit wettelijke systeem wordt het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod geëerbiedigd. [4] De heffing van bpm [5] geldt onder dezelfde voorwaarden voor nog niet in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde kampeerauto’s, ongeacht of deze nieuw dan wel gebruikt zijn, en ongeacht of deze in Nederland dan wel daarbuiten zijn geproduceerd of aangekocht. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de inspecteur gehouden zou zijn een koerslijst in te brengen om eventueel tot een hogere afschrijving te komen dan de afschrijving volgens de door eiser ingediende aangifte, wijst de rechtbank deze stelling op grond van het voorgaande af.
9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser voor deze kampeerauto’s steeds aangifte heeft gedaan aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel en niet op basis van een koerslijst of een taxatierapport. Bij de import van de kampeerauto’s is de afschrijving die volgt uit de tabel toegepast op de bpm die verschuldigd is voor een in Nederland nieuw geregistreerde kampeerauto. Dit heeft tot gevolg dat geen sprake is van het door eiser gestelde verschil in heffingsmodaliteit tussen een binnenlandse kampeerauto en de door eiser geïmporteerde kampeerauto’s. De wijze van heffing en betaling van bpm voor motorrijtuigen die buiten Nederland zijn geproduceerd en/of aangekocht is ook overigens niet strijdig met artikel 110 VWEU. [6] De beroepsgrond van eiser dat sprake is van een verschil in heffingsmodaliteiten hetgeen strijdig is met artikel 110 VWEU slaagt daarom niet.
Is de hoorplicht geschonden?
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet is gehoord en dat de inspecteur niet alle waarborgen in acht heeft genomen overeenkomstig artikel 47 VWEU om te zorgen dat hij gehoord wordt.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft eiser bij brief van 7 december 2021 uitgenodigd voor het hoorgesprek op 25 januari 2022 (zie 2.8.). Ter zitting heeft de inspecteur onbestreden gesteld dat deze uitnodiging zowel per gewone als per aangetekende post aan gemachtigde is gestuurd. Eiser heeft niet gesteld dat hij de uitnodiging niet heeft ontvangen. Eiser is dus op de juiste wijze uitgenodigd voor het hoorgesprek en hij moet dus ook op de hoogte zijn geweest van het hoorgesprek. Uit de stukken volgt dat de afspraak was dat vanaf 25 oktober 2021 de hoorgesprekken door mevrouw [I.] zouden worden gevoerd en dat steeds een week van tevoren de scans van de dossiers zouden worden toegestuurd (zie 2.7.). De inspecteur heeft op 17 januari 2022 nog met mevrouw [I.] gesproken (zie 2.10.) en in dat gesprek heeft zij niet om uitstel van het hoorgesprek van 25 januari 2022 gevraagd. Eiser heeft verder ook geen redenen gegeven waarom niemand is verschenen op het hoorgesprek van 25 januari 2022. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het uitgangspunt bij het houden van een hoorgesprek is dat het aan het bestuursorgaan is om tijd en plaats van het hoorgesprek te bepalen en dat geen regel of beginsel meebrengt dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een plaats en tijdstip die eiser en diens gemachtigde uitkomen. [7] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser recht op ISV?
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en dat er dus een ISV moet worden toegekend conform de maatstaven van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). In dit geval zou dat een schadevergoeding betekenen van € 10.500, aldus eiser.
13. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 april 2021 reeds ISV toegekend in de procedures voor terugwijzing. De zaken zijn toen op verzoek van eiser teruggewezen teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het hoorgesprek is bedoeld om materiële geschilpunten te bespreken, in het bijzonder de voor de materiële geschilpunten relevante feiten en/of de waardering daarvan. Eiser heeft echter in bezwaar en in beroep geen standpunten ingenomen waarvoor feiten van belang zijn waarover eiser en de inspecteur van mening verschillen. Namens eiser is daarnaast niemand op het – op de juiste wijze geplande – hoorgesprek verschenen (zie 11.). In die omstandigheden en de omstandigheid dat eiser nu opnieuw verzoekt om terugwijzing, terwijl hij ter zitting ten aanzien van de heffing van bpm slechts beroepsgronden heeft gehandhaafd waarvoor het houden van een hoorgesprek niets toe zou voegen, ziet de rechtbank voldoende aanwijzing dat het eiser wat betreft het horen vooral te doen is om de procedure zo lang mogelijk te laten duren met als doel een (hogere) ISV te kunnen incasseren. De rechtbank beoordeelt deze proceshouding van eiser als een vertragingstactiek en een bijzondere omstandigheid [8] die een langere duur van de berechting in eerste aanleg rechtvaardigt. Dit maakt dat de redelijke termijn niet is overschreden, omdat de rechtbank bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden de volledige periode vanaf het moment dat de rechtbank op 16 april 2021 heeft besloten de zaak terug te wijzen naar de inspecteur, tot de datum van deze uitspraak buiten beschouwing laat. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding een (aanvullende) ISV toe te kennen voor de duur van de behandeling in eerste aanleg. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847.
2.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:799, Consorzio Italian Management.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4. en 3.2.5.
5.Als bedoeld in artikel 6, lid 2, aanhef en letter a, onder 1º, en letter b, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
6.Hoge Raad 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1277, r.o. 3.4.1. e.v.
7.Vgl. Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739.
8.Als bedoeld in Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.1.