ECLI:NL:RBNNE:2024:1095

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
LEE 23/3338 en LEE 23/3339
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen tot vergoeding van mijnbouwschade en waardedaling van woningen na aardbeving

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 27 maart 2024, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor vergoeding van waardedaling van hun woning behandeld. Eisers, die sinds 28 maart 2013 eigenaar zijn van de woning, hebben hun aanvragen voor schadevergoeding ingediend na de aardbeving van 16 augustus 2012. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen heeft deze aanvragen afgewezen, met de argumentatie dat er sinds de aankoop van de woning geen significante aardbeving heeft plaatsgevonden die de waardedaling zou rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelt dat de communicatie van het Instituut met eisers niet gebrekkig of onzorgvuldig was, ondanks de bezwaren van eisers over de wijze van communicatie via een Cloud. De rechtbank stelt vast dat eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun bezwaren toe te lichten en dat de termijn voor het indienen van aanvullende gronden redelijk was. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in stand blijven, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van waardedaling.

De rechtbank wijst erop dat de waardedaling wordt berekend op basis van het imago-effect en het aantal bevingen in de omgeving. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat hun woning daadwerkelijk in waarde is gedaald door aardbevingsproblematiek. De uitspraak bevestigt dat de aanvragen van eisers ongegrond zijn, en dat zij geen recht hebben op vergoeding van waardedaling. De kosten van de procedure worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/3338 en LEE 23/3339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigde: mr. T.A. Rosema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen van eisers.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvragen met de besluiten van 9 juli 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 30 juni 2023 op de bezwaren van eisers is het Instituut bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het Instituut.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eisers zijn sinds 28 maart 2013, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan de [adres], [postcode], in [woonplaats]. Op 4 juni 2022 hebben zij elk een aanvraag voor vergoeding van de waardedaling van hun woning ingediend.
4.2.
Bij besluiten van 9 juli 2022 zijn deze aanvragen afgewezen. Hiertegen hebben eisers op 27 augustus 2022 bezwaar gemaakt. Daarbij is verzocht om een nadere termijn om gronden in te dienen.
4.3.
Op 28 september 2022 is een hoorzitting gehouden. Eiser heeft tijdens deze hoorzitting naar voren gebracht dat de woning slechts een paar maanden na de beving van Huizinge is aangekocht. Verder is naar voren gebracht dat het apparaat dat de grootste beving bij zijn woning heeft gemeten is geplaatst in een gebouw dat is gesitueerd boven een atoomschuilkelder en niet bepalend mag zijn bij schadevergoedingsprocedures. De meting van bevingen moet volgens eiser anders worden gedaan. Verzocht is om meer tijd
-wellicht zes maanden- om dit aan te tonen. Middels op 28 september 2022 en 19 oktober 2022 verzonden e-mails is door het Instituut geïnformeerd hoeveel tijd nodig is.
4.4.
Bij brief van 20 juni 2023 heeft het Instituut aan eisers bericht geen aanvullende gronden te hebben ontvangen en verzocht om voor 27 juni 2023 te reageren op de brief.
4.5.
Er is geen reactie van eisers ontvangen binnen de gegeven termijn. Vervolgens zijn op 30 juni 2023 de bestreden besluiten genomen. Daarbij is uitgelegd hoe waardedaling wordt begroot en toegelicht dat is berekend dat de woning van eisers in de periode dat zij eigenaar waren geen waardedaling heeft ondervonden. Met de bestreden besluiten is het Instituut dan ook bij de afwijzingen gebleven.
5. Eisers stellen in de eerste plaats dat het verzoek van 20 juni 2023, om binnen zeven dagen te reageren, niet per e-mail, zoals verzocht, is gedaan, maar in een Cloud is geplaatst. Eisers noemen het communiceren via een Cloud gebrekkig en onzorgvuldig. Eisers vinden de geboden termijn van zeven dagen voor een reactie niet redelijk en proportioneel. Daarnaast hebben eisers ter zitting toegelicht dat ze het niet eens zijn met de peildatum die wordt gehanteerd voor het bepalen van het imago-effect. Verder is opnieuw naar voren gebracht dat de meting van bevingen in de omgeving van de woning van eisers niet juist is.
6. De rechtbank stelt voorop dat het niet zo is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, zodat geen toetsing aan artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht speelt. Eiser schrijft ook dat hij per e-mail op de hoogte is gebracht van het feit dat een bericht in de Cloud is geplaatst. Een voorbeeld is bijgevoegd. In de e-mail staat:
“Er staat een brief voor u klaar in ‘Mijn dossier’ over uw aanvraag tot vergoeding van waardedaling. Het zaaknummer is: […].”Dat deze brieven beveiligd zijn via DigiD acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat de communicatie gebrekkig en onzorgvuldig is. Daar komt bij dat de termijnen voor bezwaar en beroep ook zijn gehaald, zodat deze beroepsgrond in zoverre geen effect kan sorteren.
7. De rechtbank stelt vast dat eisers op 28 september 2022, circa vier weken na het maken van bezwaar, zijn verschenen op een hoorzitting en toen hun bezwaren kenbaar hebben kunnen maken.
7.1.
Op de hoorzitting is ook gesproken over tijd om nadere gronden schriftelijk aan te leveren. De brief van 20 juni 2023 moet in dat licht worden bezien. Er waren op dat moment ruim acht maanden na de hoorzitting verstreken, zonder dat er aanvullende gronden waren binnengekomen. De termijn van zeven dagen is redelijk en proportioneel als deze wordt afgezet tegen de op 28 september 2022 en 19 oktober 2022 verzonden e-mails, waarin eiser wordt gevraagd hoeveel tijd nodig is om de gronden te formuleren, zonder dat daar een duidelijke reactie op is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Het Instituut begroot de waardedaling in het risicogebied op twee manieren. Enerzijds op basis van het imago-effect, dit wordt eenmalig uitgekeerd aan degene(n) die op 16 augustus 2012 eigenaar is/zijn van een woning in het gebied. Daarnaast berekent het Instituut de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s (PGV 50%) die in een (zespositie) postcodegebied (1234AB) hebben plaatsgevonden. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82% die met een toeslag van 0,10% wordt verhoogd.
8.1.
De uitleg die het Instituut in het bestreden besluit geeft over het imago-effect stemt overeen met rechtspraak van de rechtbank [1] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [2] Eisers hebben enkele maanden na 16 augustus 2012 een koopovereenkomst gesloten. Vanaf de aardbeving van Huizinge op 16 augustus 2012 hebben kopers die een huis kochten in het risicogebied bij de prijsvorming rekening kunnen houden met het risico op aardbevingen door de ligging van de woning. Dus ook enkele maanden na de beving is de waardedaling al bewust of onbewust in de (ver)koopprijs verdisconteerd. De vergoeding van de waardedaling door het imago-effect komt toe aan de verkoper die een lagere koopprijs heeft ontvangen voor de sinds 16 augustus 2012 ingetreden waardedaling.
8.2.
De onderzoekers van Atlas hebben binnen het waardedalingsgebied een verband vastgesteld tussen de omvang van de waardedaling en het aantal bevingen met een bepaalde sterkte. Omdat de trillingsnelheid van aardbevingen niet per postcodegebied wordt gemeten, heeft Atlas aan de hand van de methode van Bommer e.a. uit 2019 de piekgrondsnelheid per (zespositie)postcodegebied (1234 AB) berekend. [3] Het Instituut berekent de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s dat in een (zespositie) postcodegebied heeft plaatsgevonden. [4] In het verweerschrift is dit ook uitgelegd. Hoewel via een groot aantal trillingsmeters van het KNMI in Groningen het optreden en de magnitude van de beving kunnen worden gemeten, evenals de PGV ter plaatse van die meters, kan niet in ieder zespositiepostcodegebied de PGV daadwerkelijk worden gemeten. Het meetnetwerk is hier niet fijnmazig genoeg voor. De PGV in een zespositiepostcodegebied moet volgens het Instituut daarom worden berekend. [5] Eiser heeft naar voren gebracht te willen onderbouwen dat de meting in zijn postcodegebied anders moet worden gedaan, maar die onderbouwing is -ook na de op de hoorzitting van
28 september 2022 genoemde zes maanden- uiteindelijk niet gekomen.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Instituut eisers voldoende in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren toe te lichten en aan de hand van hetgeen voorligt geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de modelmatige berekening voor waardedaling van de woning van eisers. Eisers hebben onvoldoende aangevoerd om te kunnen constateren dat in hun geval wel sprake is van schade door waardedaling van hun woning door aardbevingsproblematiek.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en eisers geen vergoeding voor waardedaling krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.o.a. 21 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:207, en 16 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:877
2.o.a. 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3218, r.o. 25-26, en 1 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2414, r.o. 19.2-19.3.
3.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2490.
4.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1536.
5.Zie de uitleg in het verweerschrift, onder 3.5.2.