ECLI:NL:RVS:2023:2414

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202204466/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding waardedaling woning door Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze zaak hebben appellanten, [appellant A] en [appellant B], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die hun verzoek om schadevergoeding voor waardedaling van hun woning in Groningen had afgewezen. De appellanten zijn sinds 14 oktober 2014 gezamenlijk eigenaar van de woning en hebben in 2020 aanvragen ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen voor vergoeding van waardedaling als gevolg van aardbevingen. Het Instituut heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de appellanten ten tijde van de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012 nog geen eigenaar waren en er tussen 2014 en 2019 geen significante aardbevingen hebben plaatsgevonden die aan de woning schade hebben toegebracht. De rechtbank heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 maart 2023 behandeld. De appellanten hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Instituut de aanvragen terecht heeft afgewezen. Zij hebben onder andere kritiek geuit op de methode van Atlas, die door het Instituut wordt gebruikt om waardedaling te berekenen, en op de keuze voor 1 januari 2019 als peildatum voor de waardedaling. De Afdeling heeft overwogen dat de keuze voor een abstracte schadebegroting met de methode van Atlas toelaatbaar is, gezien het grote aantal vergelijkbare schadegevallen en de noodzaak voor een snelle afhandeling.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de appellanten geen recht hebben op schadevergoeding, omdat de waardedaling door het imago-effect van de aardbeving in Huizinge alleen toekomt aan de vorige eigenaar van de woning. De appellanten hebben de woning gekocht na de aardbeving en konden derhalve rekening houden met het risico op aardbevingsschade. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

202204466/1/A2.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Groningen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 21 juni 2022 in zaken nrs. 21/2339 en 21/2340 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 en 16 januari 2021 heeft het Instituut aanvragen van [appellanten] om vergoeding van waardedaling van een woning afgewezen.
Bij besluiten van 10 juni 2021 heeft het Instituut de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het Instituut heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2023, waar [appellant A], in persoon, en het Instituut, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Timmer, advocaat te Den Haag, en mr. F. Sikkema, vergezeld door dr. J.P. Poort, werkzaam bij Atlas Research (hierna: Atlas), zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellanten] zijn sinds 14 oktober 2014 ieder voor de helft eigenaar van de woning aan de [locatie] te Groningen (hierna: de woning). Op 6 en 11 december 2020 heeft het Instituut de afzonderlijke aanvragen van [appellanten] om vergoeding van waardedaling van de woning ontvangen. Het Instituut heeft deze aanvragen afgewezen, omdat [appellanten] op 16 augustus 2012, ten tijde van de aardbeving bij Huizinge, nog geen eigenaar van de woning waren en er in de periode tussen 14 oktober 2014 en 1 januari 2019 geen beving is geweest met een grondsnelheid bij de woning van minimaal 2,9 mm/s.
2.       In hoger beroep bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat het Instituut de aanvraag om vergoeding van waardedaling van de woning terecht heeft afgewezen.
Tijdelijke wet Groningen
3.       Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden en het Besluit Mijnbouwschade Groningen ingetrokken (Stb. 2020, 184). Met deze wet is de publiekrechtelijke afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg wettelijk geregeld.
4.       Met ingang van 1 juli 2020 is het Instituut opgericht en als zelfstandig bestuursorgaan belast met de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding. Het Instituut neemt daarmee de taak over van de Tijdelijke Commissie, die die taak, in afwachting van een definitieve wettelijke regeling, heeft vervuld op basis van een beleidsregeling, het Besluit Mijnbouwschade Groningen en het daarbij behorende Protocol houdende regels over de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld. Anders dan de Tijdelijke Commissie op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen, kan het Instituut niet alleen beslissen op aanvragen om vergoeding van fysieke schade aan gebouwen en werken en van materiële schade die het gevolg is van deze fysieke schade, maar ook op aanvragen om vergoeding van andere vormen van schade, waaronder immateriële schade en waardedaling als gevolg van ligging in het aardbevingsgebied. Het Instituut past daarbij de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht overeenkomstig toe.
5.       Het Instituut is vormgegeven als een zelfstandig bestuursorgaan om te voorzien in de behoefte aan onafhankelijke schadeafhandeling op grond van specifieke deskundigheid.
Regeling waardedaling
6.       De regeling voor de begroting van waardedaling van woningen (hierna: de regeling) is neergelegd in de Procedure en werkwijze van het Instituut (artikelen 3.2 tot en met 3.5).
7.       Het Instituut kent op aanvraag vergoedingen toe voor waardedaling van woningen als gevolg van aardbevingen en het risico daarop. In de regeling is neergelegd dat het Instituut de ontstane waardedaling in het aardbevingsgebied aan de hand van de methode van Atlas voor gemeenten (tegenwoordig Atlas) begroot. Het Instituut volgt daarbij de adviezen van de onafhankelijke Adviescommissie Waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (hierna: de adviescommissie).
8.       Het Instituut stelt zich onder verwijzing naar de adviezen van de adviescommissie op het standpunt dat de methode van Atlas een redelijke en aanvaardbare methode is om de waardedaling vast te stellen. Volgens het Instituut is van doorslaggevend belang dat de waardedaling van de woningen door bodembeweging in het risicogebied voldoende stabiel is. Een veelvoorkomende schade vergt een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven. Het is in het belang van benadeelden dat de schade die al is opgetreden binnen afzienbare tijd wordt vergoed, ook los van de daadwerkelijke verkoop van een woning. Uit de methode van Atlas volgt dat de begroting van waardevermindering als gevolg van het aardbevingsrisico mogelijk is en dat die factor kan worden geïsoleerd in de berekening van de waardedaling. Ook volgt uit deze methode dat dit doelmatig kan gebeuren. Dit is noodzakelijk, omdat het om grote aantallen aanvragen om vergoeding van waardedaling en daarop te nemen besluiten gaat.
Inhoud van de Regeling
vergelijking met woningen buiten het aardbevingsgebied
9.       Voor de vaststelling van de waardedaling van woningen in gebied waar aardbevingen voorkomen, hebben de onderzoekers van Atlas de waardeontwikkeling binnen het aardbevingsgebied vergeleken met die van referentiewoningen daarbuiten. De aanname van Atlas is dat de woningprijzen in de referentiegebieden en in het risicogebied zich in de loop van de tijd op dezelfde wijze bewegen op het effect van de aardbevingen na.
Het vergelijkingsonderzoek is verricht op basis van alle daadwerkelijk verkochte woningen in het aardbevingsgebied in de periode tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019. Hierbij zijn ruim 45.000 verkoopprijzen met elkaar vergeleken en geanalyseerd op basis van de hedonische prijsregressieanalyse. Dit is een statistische analyse waarmee het verband kan worden bepaald tussen de huizenprijsontwikkeling in het risicogebied en het optreden van aardbevingen en het concrete effect van het risico op aardbevingen door de tijd heen kan worden bepaald. Deze methode maakt inzichtelijk wat de prijs per m² van een woning in het risicogebied zou zijn als zich geen risico op aardbevingen had voorgedaan.
grenzen van het waardedalingsgebied
10.     De grenzen van het waardedalingsgebied zijn vastgesteld op postcodeniveau. De onderzoekers van Atlas hebben vastgesteld dat in het gebied waar waardedaling is opgetreden, ook vaker aardbevingsschade is vergoed. Dit verband is duidelijk aanwezig in (vierpositie)postcodegebieden (1234), waar voor 40 procent van de woningen een schadevergoeding is toegekend. Tussen de 20 en 40 procent is het verband niet meer duidelijk en onder de 20 procent is niet gebleken van waardedaling. Om voor woningeigenaren in het potentiële risicogebied aan de veilige kant te zitten, heeft Atlas het risicogebied bepaald door uit te gaan van de vraag of zich 20 procent of meer geaccepteerde schadegevallen ten opzichte van de totale woningvoorraad in het postcodegebied hebben voorgedaan. Op advies van de adviescommissie is het Instituut uitgegaan van een aaneengesloten risicogebied dat bestaat uit postcodegebieden met een schade-intensiteit van 20 procent of meer.
peildatum voor berekening waardedaling
11.     Het Instituut heeft gekozen voor 1 januari 2019 als vaste peildatum voor het bepalen van de waardedaling. Volgens de adviescommissie past het gebruik van een vaste datum goed binnen een modelmatige benadering van waardedaling. Dit zorgt voor rechtsgelijkheid, neemt zorgen over het moment van het indienen van een aanvraag weg en vereenvoudigt de uitvoering van de vergoeding van waardedaling. De omvang van waardedaling wordt aan de hand van de waarde in het kader van de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) op 1 januari 2019 berekend. Voor een woning die tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019 is verkocht door de benadeelde, is de peildatum de datum van de notariële levering van de woning door de benadeelde aan de koper. Dit is het moment waarop de schade door waardedaling zich voor de benadeelde effectueert. Verdere waardedaling van de woning na de levering is schade die de nieuwe eigenaar lijdt (artikel 3.3, tweede lid, van de regeling).
waardedaling door het imago-effect
12.     De onderzoekers van Atlas hebben vastgesteld dat in het waardedalingsgebied (of risicogebied) waardedaling is opgetreden door het zogenoemde imago-effect (stigma) van het risicogebied. Vanaf de aardbeving van Huizinge op 16 augustus 2012 (met een kracht van 3,6 op de schaal van Richter) hebben kopers die een huis kopen in het risicogebied (on)bewust het risico op aardbevingen door de ligging van de woning laten meewegen in de prijs die zij voor een woning hebben betaald. Het imago-effect is vastgesteld op 2,29 procent van de waarde van een na 16 augustus 2012 verkochte woning of van de WOZ-waarde op 1 januari 2019. Bovenop de 2,29 procent hanteert het Instituut een zekerheidstoeslag van 0,43 procent.
differentiatie binnen het waardedalingsgebied naar bevingsgeschiedenis
13.     De onderzoekers van Atlas hebben binnen het waardedalingsgebied ook een verband vastgesteld tussen de omvang van de waardedaling en het aantal bevingen met een bepaalde sterkte. Omdat de trillingsnelheid van aardbevingen niet per postcodegebied wordt gemeten, heeft Atlas aan de hand van de methode van Bommer e.a. uit 2019 de piekgrondsnelheid per (zespositie)postcodegebied (1234 AB) berekend. Volgens Atlas komt een trillingsnelheid van 5 mm/s overeen met de (laagste) grenswaarde voor het ontstaan van schade aan normale gebouwen op basis van metselwerk. Veiligheidshalve hanteert Atlas een lagere grenswaarde van 2,9 mm/s, die is gebaseerd op de kans op schade aan gevoelige structuren en monumenten. Atlas heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de SBR Trillingsrichtlijn A: schade aan bouwwerken. Het Instituut berekent de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s in een (zespositie)postcodegebied. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82 die met een zekerheidstoeslag van 0,10 procent wordt verhoogd. Volgens het Instituut is dit zowel een ruimhartige als betrouwbare manier om de waardedaling binnen het gebied te differentiëren naar een specifieke postcode.
keuze voor een in beginsel definitieve vergoeding voor waardedaling
14.     Het Instituut heeft ervoor gekozen de waardedaling te vergoeden op basis van een vaste periode. Deze periode loopt van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 en geldt voor aanvragen die vóór 1 januari 2023 zijn ingediend. Atlas heeft vóór 16 augustus 2012 (de grote beving bij Huizinge) geen significante waardedaling geconstateerd. De waardedaling is pas daarna opgetreden (zie J. Poort e.a., Met Angst en Beven, april 2016, p. 8). Het Instituut gaat er vanuit dat de waardedaling in het risicogebied op 1 januari 2019 is gestabiliseerd. Het risico op het optreden van aardbevingen na deze datum is inmiddels ingeprijsd in de waarde van woningen die in het risicogebied liggen en berekend met inachtneming van goede en kwade kansen. Dit betekent dat het daadwerkelijk optreden van een aardbeving na 1 september 2019 niet meer significant van invloed is op de waardeontwikkeling van een woning in het risicogebied (behalve zeer zware of frequente aardbevingen van een bepaalde sterkte). Een besluit op een aanvraag om vergoeding van waardedaling heeft in zoverre een definitief karakter (artikel 3.5 van de regeling). De hoogte van een vergoeding (of de weigering van een vergoeding is gebaseerd op de verwachting dat er ook in de toekomst nog aardbevingen zullen plaatsvinden, ook al is niet zeker hoeveel bevingen dit zullen zijn en welke kracht die zullen hebben. Die onzekerheden zijn inherent aan een vergoeding. Het Instituut zal zijn besluit over een vergoeding voor waardedaling uitsluitend, desgevraagd en in weerwil van dit finale karakter, kunnen heroverwegen, indien na inwerkingtreding van deze werkwijze bevingen optreden die van dien aard zijn dat die op 1 januari 2019 onvoorzienbaar geacht moesten worden én daaruit onvoorzienbare en substantiële prijseffecten voortvloeien (artikel 3.5, derde lid, van de regeling).
samenvatting
15.     Het Instituut begroot de waardedaling in het risicogebied in de periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 enerzijds op basis van het imago-effect van 2,29 procent plus een zekerheidstoeslag van 0,43 procent. Dit wordt eenmalig uitgekeerd aan degene(n) die op 16 augustus 2012 eigenaar is/zijn van de woning. Daarnaast berekent het Instituut de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s die in een (zespositie)postcodegebied hebben plaatsgevonden. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82 procent die met een zekerheidstoeslag van 0,10 procent wordt verhoogd. De omvang van de waardedaling wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde op 1 januari 2019. Indien een woning vóór die tijd is verkocht, gaat het Instituut uit van de verkoopwaarde van een woning. De aldus berekende vergoeding voor waardedaling heeft in beginsel een definitief karakter.
Beoordeling van het hoger beroep
16.     [appellanten] hebben bij brief van 27 juli 2022, aangevuld bij brief van 23 augustus 2022, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de brief van 23 augustus 2022 hebben zij gronden aangevoerd over de methode van Atlas, de toerekening van de schade door het zogenoemde imago-effect aan de aardbeving van Huizinge en de keuze voor 1 januari 2019 als vaste peildatum voor het bepalen van de waardedaling.
17.     Op de zitting van de Afdeling is het betoog over de vaste peildatum ingetrokken. De Afdeling zal de resterende gronden hierna bespreken en afsluiten met een conclusie.
methode van Atlas
18.     [appellant A] en betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat op de zitting naar voren is gekomen dat zij zich inhoudelijk niet verzetten tegen de methode van Atlas en de verwerking van die methode in de regeling, heeft miskend dat zij zich in beroep op het standpunt hebben gesteld dat een algemene methode voor grote aantallen tot een acceptabele uitkomst zou kunnen leiden, maar niet opweegt tegen een individuele methode met onderbouwing. Verder hebben zij aangevoerd dat de verdeling tussen schade door het imago-effect en schade door trillingen geen hout snijdt. Volgens [appellanten] kan het Instituut de methode van Atlas, gezien de gebrekkigheden ervan, niet zonder meer toepassen in individuele gevallen. Daar komt bij dat zij de waardedaling van de woning concreet hebben onderbouwd. In de regeling is geen hardheidsclausule opgenomen. Voor zover de mogelijkheid van maatwerk en ruimhartigheid in individuele gevallen ontbreekt, wordt de werkwijze van het Instituut wel degelijk bestreden, aldus [appellanten].
18.1.  Met dit betoog komen [appellanten] in wezen op tegen de abstracte en modelmatige wijze van schadebegroting in het algemeen en de methode van Atlas in het bijzonder. Zij bepleiten een individuele begroting van de schade, met een individuele onderbouwing, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van de WOZ-waarde en de indexatie daarvan. Verder richten zij zich tegen het in het model van Atlas gehanteerde uitgangspunt dat er niet zonder meer een correlatie tussen fysieke schade en waardedaling bestaat.
18.2.  In de uitspraak van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1536, heeft de Afdeling overwogen dat de keuze voor een abstracte wijze van schadebegroting aan de hand van het model van Atlas toelaatbaar is. Het gaat namelijk om veelvoorkomende schade met een structureel karakter en grote aantallen vergelijkbare schadegevallen. Die vergen een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven. Dat is in het belang van diegenen die met waardedaling als gevolg van mijnbouw zijn geconfronteerd.
Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 19 april 2023 uiteengezet dat het model van Atlas voor de afwikkeling van grote aantallen zaken van eigenaren in het risicogebied als geheel tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. Voor dat oordeel heeft zij het volgende van belang geacht.
Het Instituut heeft na vergelijkend onderzoek door en op advies van de adviescommissie gekozen voor het model van Atlas, met een grenswaarde van 2,9 mm/s, omdat dit model voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen leidt dan de andere onderzochte modellen. Empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat de concrete schadehistorie van een woning geen aanvullende verklaring biedt voor het optreden van waardedaling, bovenop de ligging van de woning in het gebied waar voor ten minste 20 procent van de woningen fysieke schade is vergoed en het effect dat samenhangt met de bevingsvariabele van 2,9 of zelfs 5 mm/s. Atlas heeft vastgesteld dat zowel de bevingsindicator van 2,9 mm/s als de bevingsindicator van 5 mm/s een betrouwbare en bruikbare parameter is. Uit tabel 4.2 van het rapport Zeven bewogen jaren (p. 51) volgt dat beide grenswaarden met 99 procent zekerheid een statistisch significante verklaring geven voor het optreden en verloop van de waardedaling in het risicogebied. De adviescommissie heeft de methode van Atlas daarom als plausibel (geloofwaardig) beoordeeld. Het Instituut heeft op advies van de adviescommissie gekozen voor het model met een bevingsindicator van 2,9 mm/s in plaats van 5 mm/s, omdat dit tot de hoogste gemiddelde schadevergoeding voor waardedaling leidt. Het Instituut houdt ten gunste van woningeigenaren rekening met inherente onzekerheden van een abstracte, modelmatige schadeberekening. Het Instituut past verschillende correcties toe op het model van Atlas en op de wijze van schadeberekening. Zo wordt onder meer de door Atlas berekende (percentuele) waardedaling opgehoogd met eenmaal de standaardfout van zowel het imago-effect als het effect van bevingen met een grondsnelheid van 2,9 mm/s en hoger. Daarmee bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de waardedaling in het betrokken postcodegebied wordt onderschat.  Ook is van belang dat in individuele gevallen ruimte bestaat om onevenredige uitkomsten van het model van Atlas te corrigeren met toepassing van artikel 4:84 Awb, aldus de uitspraak van 19 april 2023.
18.3.  Voor zover [appellanten] bij toepassing van een andere wijze van schadebegroting een schadevergoeding zouden krijgen, betekent dit, gelet op de uitspraak van 19 april 2023, niet dat het model van Atlas alleen al daarom niet tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. Bij een abstracte of modelmatige schadebegroting is niet doorslaggevend in welke mate de uitkomsten van het toegepaste model voldoende nauwkeurig overeenstemmen met de daadwerkelijke of concrete schade in een individueel geval. Het gaat om de vraag of het bij de afwikkeling van grote aantallen zaken van eigenaren in het risicogebied als geheel tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. Inherent aan de keuze voor een modelvariant is dat deze tot een andere uitkomst kan leiden dan wanneer schade individueel en concreet wordt vastgesteld.
Verder is van belang dat Atlas het effect van schade aan verkochte woningen en schade in de directe omgeving van verkochte woningen op waardedaling van woningen bij herhaling uitvoerig heeft onderzocht. Uit die analyses is gebleken dat schade aan een verkochte woning of in de omgeving van een verkochte woning geen aanvullende verklaring biedt voor het optreden van waardedaling, bovenop het effect dat samenhangt met de bevingsvariabele bij een grenswaarde van 2,9 of zelfs 5 mm/s. Het Instituut heeft onder verwijzing naar de onderzoeken en reacties van Atlas en de adviescommissie voldoende duidelijk gemaakt waarom en op welke wijze wel (grenzen waardedalingsgebied) en niet (schadehistorie van woningen) rekening wordt gehouden met aardbevingsschade voor de begroting van waardedaling.
In het betoog van [appellanten] is, gelet op het voorgaande, geen grond te vinden voor het oordeel dat het Instituut de regeling ten onrechte als uitgangspunt voor de te nemen besluiten heeft gebruikt.
Het betoog slaagt niet.
toerekening van schade aan de aardbeving te Huizinge
19.     [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich in hun geval geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het Instituut van de regeling had behoren af te wijken. Zij zijn het er niet mee eens dat de imagoschade in hun geval volledig aan de aardbeving te Huizinge van 16 augustus 2012 is toegerekend, terwijl de aardbevingen die in hun geval fysieke schade hebben veroorzaakt zich juist na de aankoop van de woning hebben voorgedaan, ook al hadden deze bevingen geen grondsnelheid bij de woning van minimaal 2,9 mm/s. Met imagoschade konden zij, ten tijde van de aankoop van de woning, geen rekening houden, omdat er destijds nog geen aardbevingsschade was. Het risico op aardbevingsschade heeft dus bij de onderhandelingen over de koopprijs geen rol gespeeld of kunnen spelen. Dat de woning gevoelig was voor aardbevingen, is pas later, bij de aardbeving van begin 2018, gebleken. In de vastgestelde WOZ-waarde op de peildatum van 1 januari 2019 van € 500.000,00 is de schade, dan wel het risico daarop, verdisconteerd, terwijl de waarde van de woning zonder deze schade, met inachtneming van de indexatie, op € 592.000,00 wordt geschat. De schade is dus veel hoger dan bijvoorbeeld een vergoeding van 2,7 procent van € 500.000,00 of € 325.000,00 (koopprijs van de woning), die in verband met de aardbeving te Huizinge wordt gehanteerd en bij onverkorte toepassing van de methode van Atlas aan de verkoper van de woning zou toekomen, aldus [appellanten].
19.1.  Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in het waardedalingsgebied (risicogebied) ligt en dat de woning in waarde is gedaald. Het Instituut stelt zich echter op het standpunt dat niet [appellanten], maar de vorige eigenaar, de verkoper, de waardedaling heeft ondervonden, omdat hij eigenaar was van de woning ten tijde van de aardbeving in Huizinge. Volgens het Instituut komt de verkoper daarom in aanmerking voor de vergoeding van waardedaling door het imago-effect.
19.2.  De Afdeling overweegt dat op grond van de regeling alleen diegene die op 16 augustus 2012 (de aardbeving in Huizinge) rechthebbende was   op een woning in het risicogebied, schade lijdt in de vorm van waardedaling door het imago-effect en recht heeft op een vergoeding. [appellanten] hebben de woning op 27 juni 2014 gekocht. Zij konden bij de prijsvorming rekening houden met het risico op aardbevingen. De vergoeding van de waardedaling door het imago-effect komt toe aan de verkoper die een lagere koopprijs heeft ontvangen als gevolg van de sinds 16 augustus 2012 ingetreden waardedaling.
19.3.  Het betoog van [appellanten] dat zij een courante prijs hebben betaald, waarin het imago-effect niet is meegenomen, treft geen doel. In een courante prijs is de waardedaling al bewust of onbewust in de (ver)koopprijs verdisconteerd. De waardedaling was al ingetreden ten tijde van het ondertekenen van de koopovereenkomst. Het Instituut heeft toegelicht dat uit het door Atlas uitgevoerde onderzoek blijkt dat het algemene imago-effect inhoudt dat de beving van Huizinge van 16 augustus 2012 direct heeft geleid tot een algemene waardedaling. Deze waardedaling wordt vervolgens meegenomen in de onderhandelingen voor een woningtransactie. De algemene markttendens heeft op die manier ook invloed gehad op de prijs die overeengekomen is bij de koop van de woning op 27 juni 2014. Dit is ook de reden dat niet [appellanten], maar de vorige eigenaar recht heeft op vergoeding van waardedaling door het imago-effect. Dit betekent dat het Instituut terecht geen schadevergoeding voor het imago-effect heeft toegekend.
19.4.  [appellanten] hebben op grond van de regeling evenmin recht op een vergoeding van waardedaling in verband met de bevingsgeschiedenis bij de woning. Uit het onderzoek van Atlas volgt dat er in de periode van 14 oktober 2014 tot 1 januari 2019 geen bevingen zijn geweest met een berekende grondsnelheid van 2,9 mm/s (met een overschrijdingskans van 50 procent) of hoger. Het Instituut heeft ook in zoverre terecht geen vergoeding voor waardedaling toegekend.
19.5.  In het midden kan blijven of de woning op de peildatum van 1 januari 2019 zonder schade als gevolg van het imago-effect een waarde van € 592.000,00 zou hebben gehad. Ook als daarvan wordt uitgegaan, leidt dat niet tot een andere uitkomst, gelet op het voorgaande.
19.6.  In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat het Instituut op grond van bijzondere omstandigheden van de regeling had behoren af te wijken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
20.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
21.     Het Instituut hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
452