ECLI:NL:RBNNE:2023:682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
LEE 20/3421
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2020 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor op 9 oktober 2020 ongegrond waren verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op zitting op 24 januari 2023, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de aanslagen niet rechtsgeldig zijn opgelegd, omdat de opbrengstlimieten, zoals vastgelegd in de Waterschapswet, zijn overschreden. Eiser stelt dat de lasten van de heffingen hoger zijn dan de baten, en dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de overheadkosten. De rechtbank oordeelt dat de begroting van het Waterschap Hunze en Aa’s niet voldoende inzicht biedt in de geraamde lasten, met name wat betreft de overheadkosten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld in welke mate de opbrengstlimieten zijn overschreden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de aanslagen en wijst een immateriële schadevergoeding toe aan eiser van € 1.000, omdat de behandeling van de zaak te lang heeft geduurd. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt inzicht in de juridische beoordeling van belastingheffingen door waterschappen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3421
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de procedure deel
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aanslag watersysteemheffing ingezetenen 2020 en tegen de aanslag zuiveringsheffing 2020 (de aanslagen).
1.1.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2020 de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Feiten

2.1.
Verweerder heeft eiser met dagtekening 31 mei 2020 een aanslagbiljet waterschapsbelasting 2020 toegezonden. Op dit aanslagbiljet staat zowel de aanslag watersysteemheffing ingezetenen van € 74,89 vermeld als de aanslag zuiveringsheffing van € 222,63.
2.2.
De aanslag watersysteemheffing ingezetenen 2020 is gebaseerd op de Verordening op de watersysteemheffing Hunze en Aa’s 2020 (Verordening watersysteemheffing). [1]
2.3.
De aanslag zuiveringsheffing 2020 is gebaseerd op de Verordening zuiveringsheffing Hunze en Aa’s 2020 (Verordening zuiveringsheffing). [2]
2.4.
In de begroting 2020 van het Waterschap Hunze en Aa’s (de begroting) staat op pagina 34 en 36 - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

WATERSYSTEEMHEFFING

Begroting 2020 watersysteemheffing

(bedragen x € 1.000)

Begroting 2020
Begroting 2019
Netto kosten
49.065
47.371
Bedrag voor onvoorzien
60
58
Kosten kwijtschelding
690
695
Algemene opbrengsten (bespaarde rente)
-552
-600
Onttrekking bestemmingsreserves
-968
-1.008
Saldo : te ontvangen via belastingheffing
48.295
46.516
Inzet algemene reserve
-2.418
-1.967
Te ontvangen belastingopbrengst
45.877
44.549
(…)
ZUIVERINGSHEFFING

Begroting 2020 zuiveringsheffing

(bedragen x € 1.000)

Begroting 2020
Begroting 2019
Netto kosten
38.712
38.32
Bedrag voor onvoorzien
50
50
Kosten kwijtschelding
1.51
1.522
Algemene opbrengsten (bespaarde rente)
-25
-43
Saldo : te ontvangen via belastingheffing
40.247
39.849
Inzet algemene reserve
Te ontvangen belastingopbrengst
40.247
39.849
2.5.
Op pagina 38 van de begroting staat - voor zo ver hier van belang - het volgende:

De begroting is ingedeeld in primaire producten en ondersteunende producten. (…) De ondersteunende producten worden middels verdeelsleutels toegerekend aan de primaire producten. De primaire producten kunnen grotendeels worden toegerekend aan één van de taken watersysteembeheer en zuiveringsbeheer. Een aantal producten is taakoverschrijdend en wordt verdeeld over beide taken. In de AB vergadering van 25 juni 2008 zijn de diverse verdeelsleutels vastgesteld. In de AB vergadering van 30 mei 2012 is ingestemd met een wijziging in deze verdeling. Hieronder volgt een overzicht van de toerekening van de beleidsproducten aan de twee taken watersysteembeheer en zuiveringsbeheer.
Beleidsproduct
Watersysteem-beheer
Zuiverings-
Beheer
Totaal
-
Planvorming
90%
10%
100%
-
Aanleg en onderhoud van waterkeringen
100%
100%
-
Inrichting en onderhoud van watersystemen
100%
100%
-
Bouw en exploitatie zuiveringstechnische werken
100%
100%
-
Inrichting en onderhoud vaarwegen en havens
100%
100%
-
Vergunningverlening en handhaving keur
100%
100%
-
Beheersing van lozingen
Aanpak diffuse emissies derden
100%
100%
Handhaving watervergunningen en meldingen
75%
25%
100%
Rioleringsplannen en subsidies lozingen
50%
50%
100%
-
Heffing en invordering
Specifiek per taak en het
watersysteembeheer onderverdeeld naar belastingcategorie
-
Bestuur en externe communicatie
50%
50%
100%
-
Dekkingsmiddelen
Dividend opbrengst NWB
50%
50%
100%
Overige posten
Specifiek per taak
2.6.
Op pagina 39 van de begroting staat - voor zo ver hier van belang - het volgende:

Hieronder worden de verdeelsleutels van de ondersteunende producten weergegeven.
Ondersteunend product
Verdeelsleutel
-
Management en organisatie
Beleids en beheerinstrumenten
Facilitaire zaken/interne faciliteiten
De verdeling van deze producten is op basis van de verhouding van de omzet van de primaire producten.
-
Informatisering/informatiebeleid en automatisering
De verdeling is op basis van het aantal geautomatiseerde werkplekken per afdeling en wordt d.m.v. een opslag op het uurtarief van de afdelingen over de producten verdeeld.
-
Informatisering/centrale (geo)grafische informatie
100% watersysteembeheer
-
Facilitaire zaken/huisvesting
De verdeling is op basis van de ingebruik zijnde m²’s van de afdelingen en wordt d.m.v. een opslag op het uurtarief van de afdelingen over de producten verdeeld.
-
Bemonstering en analyse (Laboratorium)
De verdeling vindt plaats op basis van het aantal ILOW punten (Integraal Laboratorium Overleg Waterkwaliteitsbeheerders) over de primaire producten.
2.7.
In de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Hunze en Aa’s 2019 is vastgelegd hoe de kosten voor het watersysteembeheer aan de heffingsplichtige categorieën worden toegedeeld. Deze Kostentoedelingsverordening is op 4 juli 2018 door de vergadering van het algemeen bestuur van het Waterschap Hunze en Aa’s vastgesteld.
2.8.
In de uitspraak op bezwaar staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

De kosten van de beleidsproducten zijn inclusief de kosten van de zogenaamde “ondersteunende producten”. Dit zijn in feite de overheadkosten. Deze kosten worden op basis van diverse verdeelsleutels over de beleidsproducten verdeeld. Deze verdeelsleutels staan vermeld op blz. 39 van de begroting.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen 2020 en zuiveringsheffing 2020 rechtsgeldig zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de opbrengstlimieten die zijn begrepen in artikel 117, eerste lid, en artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet zijn overschreden (de opbrengstlimieten). De Verordening watersysteemheffing en de Verordening zuiveringsheffing dienen daarom onverbindend te worden verklaard. De aanslagen watersysteemheffing ingezetenen 2020 en zuiveringsheffing 2020 zijn daardoor niet rechtsgeldig opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van overschrijding van de opbrengstlimieten?
4.1.
Eiser voert aan dat de lasten van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing hoger zijn dan de baten van deze heffingen en dat daardoor de opbrengstlimieten zijn overschreden. Eiser stelt daarbij onder andere dat verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de omvang en de samenstelling van de overheadkosten, omdat een cijfermatige onderbouwing van die kosten ontbreekt. Hierdoor bestaat ten aanzien van de overheadkosten redelijke twijfel dat sprake is van een ‘last ter zake’. Deze kosten moeten om die reden buiten beschouwing worden gelaten. Eiser trekt hieruit de conclusie dat de opbrengstlimieten zijn overschreden.
4.2.
Verweerder stelt dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimieten. Naar zijn mening heeft hij met de stukken die hij in de bezwaarfase heeft verstrekt en met de bijlagen bij de uitspraak op bezwaar voldoende inzicht verschaft in de ramingen. Het is daarbij een bewuste keuze van het Waterschap Hunze en Aa’s om een begroting op hoofdlijnen op te stellen en gedetailleerde informatie, waaronder onderliggende getallen, daarin niet op te nemen. Eiser heeft naar de mening van verweerder niet gemotiveerd betwist welke posten uit de ramingen feitelijk onjuist zouden zijn.
4.3.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, de bewijsregels van belang zijn zoals deze door de Hoge Raad in een aantal arresten zijn vastgelegd. [3] Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op belanghebbende rust. Indien belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, moet hij, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Vervolgens dient de heffingsambtenaar voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
4.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder in deze procedure een aantal stukken, waaronder de begroting 2020, heeft overgelegd om inzicht te verschaffen in de ramingen van de baten en lasten van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing. Dit inzicht moet worden beoordeeld op het niveau van de totale begroting. [4] Naar het oordeel van de rechtbank verschaft de begroting 2020 voldoende inzicht ten aanzien van de daarin opgenomen bedragen aan geraamde baten en de lasten. Eiser heeft echter in de bezwaarfase specifiek gevraagd om inzicht te verschaffen met betrekking tot de overheadkosten en dit inzicht biedt de begroting niet. Ten aanzien van de wijze van toerekening van de ‘ondersteunende producten’- naar de rechtbank begrijpt worden hiermee overheadkosten bedoeld - is wel een toelichting opgenomen (zie 2.5. en 2.6.), maar de begroting bevat geen cijfermatige gegevens met betrekking tot de omvang en de samenstelling van deze overheadkosten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij wel over die cijfermatige gegevens beschikt, maar dat ervoor is gekozen om dergelijke detailgegevens niet in de begroting op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarmee in deze procedure het vereiste (cijfermatige) inzicht in de geraamde lasten met betrekking tot de ondersteunende producten die in de begroting zijn vermeld. [5]
4.5.
Nu verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen, moet worden aangenomen dat de opbrengstlimieten zijn overschreden. Omdat de hoogte van de overheadkosten onbekend is, kan niet worden vastgesteld in welke mate de opbrengstlimieten zijn overschreden en dus ook niet of kan worden volstaan met vermindering van de aanslagen wegens partiële onverbindendheid. De rechtbank concludeert daarom dat de Verordening watersysteemheffing en de Verordening zuiveringsheffing in hun geheel onverbindend zijn.
4.6.
Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de aanslagen watersysteembeheer ingezetenen en verontreinigingsheffing gegrond. De aanslagen moeten worden vernietigd. De rechtbank hoeft daardoor geen oordeel meer te geven over de overige beroepsgronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond.
6. Eiser heeft gevraagd om een immateriële schadevergoeding (ISV). De rechtbank wijst deze ISV toe omdat de behandeling van deze zaak te lang heeft geduurd. Tot aan deze uitspraak zijn namelijk 2 jaar en 8 maanden verlopen en dat is 8 maanden teveel. De schadevergoeding bedraagt € 500 per half jaar overschrijding. In dit geval is sprake van (afgerond) 2 x een half jaar overschrijding, dus de schadevergoeding bedraagt in totaal € 1.000. De vergoeding zal door de Minister worden betaald, omdat de overschrijding alleen aan de rechtbank is te wijten. Omdat het bedrag aan ISV minder dan € 5.000 is, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld om te reageren.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten wegens beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank stelt de totale proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.266 (2 punten voor de bezwaarfase met een waarde per punt van € 296, 2 punten voor de beroepsfase met een waarde per punt van € 837 met een wegingsfactor 1).
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48 moet vergoeden.
9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente indien de ISV, de proceskostenvergoeding en het griffierecht niet aan eiser worden uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. De rechtbank wijst dit verzoek toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslag watersysteemheffing ingezetenen;
- vernietigt de aanslag zuiveringsheffing;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. G. Kattenberg en mr. R.R. van der Heide, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in het Waterschapsblad van 6 december 2019, nr. 12844.
2.Gepubliceerd in het Waterschapsblad van 18 december 2019, nr. 13244.
3.In o.a. de arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:668 en ECLI:NL:GHARL:2023:669.
5.Zie in deze zin Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11834.