5.4.De rechtbank overweegt dat zij ook ambtshalve kan zijn gehouden om de bewijslast om te keren en te verzwaren, indien de vaststaande feiten daartoe aanleiding geven.Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan echter niet gebleken. Dit betekent dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard.
6. Verweerder heeft deze post zowel in de omzetbelasting als vennootschapsbelasting gecorrigeerd bij [A BV] . Daarnaast heeft verweerder deze post ook in de vennootschapsbelasting 2014 van eiseres gecorrigeerd. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de correctie bij [A BV] terecht is en bij eiseres dient komen te vervallen. Dit leidt ertoe dat het beroep tegen de navorderingsaanslag vpb 2014 gegrond is. De rechtbank zal de navorderingsaanslag vpb 2014 vernietigen.
Vordering op [A BV] (2015)
7. Ter zitting hebben partijen erkend dat eiseres geen lening van € 56.500.000 heeft verstrekt aan [A BV] . Daarmee staat vast dat er met betrekking tot de door [A BV] ten onrechte opgevoerde lening (zie 1.8.) niets te belasten is bij eiseres. Dit leidt ertoe dat het beroep tegen de navorderingsaanslag vpb 2015 gegrond is. De rechtbank zal de navorderingsaanslag vpb 2015 en daarbij gegeven herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015 vernietigen.
8. Nu de met de beschikkingen belastingrente samenhangende navorderingsaanslagen zullen worden vernietigd, zal de rechtbank de beschikkingen belastingrente eveneens vernietigen.
Conclusie9. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen vpb 2014 en 2015, de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen en de herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015.
Griffierecht10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. In de zaak met nummer LEE 21/1627 is € 360 griffierecht geheven. In de andere zaak is geen griffierecht geheven.
11. Ter zitting hebben partijen, na een voorlopig oordeel van de rechtbank gebaseerd op het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voor alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken. Partijen zijn overeengekomen dat deze vergoeding € 10.000 dient te bedragen en verdeeld moet worden over alle gegronde beroepen. Dat leidt er in deze zaak toe dat er door de rechtbank aan eiseres een vergoeding wordt toegekend van € 322,58 per gegrond beroep, te weten € 645,16 in totaal.