ECLI:NL:RBNNE:2023:662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting na boekenonderzoek met geschil over zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 8:42 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 en 2015. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek dat door de Belastingdienst is uitgevoerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, waarbij zij onder andere aanvoert dat artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden en dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet in acht is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, wat een schending van artikel 8:42 van de Awb oplevert. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze schending geen gevolgen heeft voor de uitkomst van de zaak, omdat eiseres al over de relevante stukken beschikte. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen dreigde te verstrijken, en dat hij voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de aanslagen. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 2014 en 2015 vernietigd, evenals de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen en de herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1627 en LEE 21/1628
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

2014
Verweerder heeft voor het jaar 2014 aan eiseres met dagtekening 23 mei 2020 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.210.656. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 115.286 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2015
Verweerder heeft voor het jaar 2015 aan eiseres met dagtekening 6 juni 2020 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 56.499.514. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015 herzien naar nihil en een bedrag van € 4.423.959 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:
Zaaknummer
Beschikking en jaar
LEE 21/1627
Navorderingsaanslag vpb 2014
LEE 21/1628
Navorderingsaanslag vpb 2015
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es)
Zaaknummer(s)
[A BV]
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377
[B BV]
LEE 20/2751
[C BV]
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
[D BV]
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831
[eiseres]
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
[F BV] .
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
[X]
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht op [datum] 2013. Haar activiteiten worden in de jaarrekening 2014 omschreven als ‘beheersactiviteiten en het investeren van gelden.’ Eiseres heeft geen personeel in dienst. De bestuurder van eiseres is [Y2] .
1.2.
De aandelen in eiseres worden sinds 17 december 2014 gehouden door de statutair in Jersey gevestigde vennootschap [H Ltd] . De aandelen in [H Ltd] worden gehouden door [X] ( [X] ).
1.3.
[X] hield tevens alle certificaten van aandelen in [G BV] ( [G BV] ). [G BV] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in [A BV] ( [A BV] ). De resterende circa 43% werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] ( [D BV] ). [X] had ook 0,08% van de certificaten van aandelen in [D BV] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn 3 kinderen. Het stemrecht van de aandelen [G BV] en [D BV] berustte bij [X] . [X] was ook formeel bestuurder van deze vennootschappen.
1.4.
Op 8 juli 2013 zijn alle aandelen in [A BV] door [G BV] en [D BV] overgedragen aan [Stichting P] ( [Stichting P] ). [X] is enig bestuurder van die stichting.
1.5.
De activiteiten van [A BV] bestaan uit de ontwikkeling van gronden voor woningbouw. Tot 23 januari 2018 was de heer [Y1] formeel bestuurder van [A BV] . Daarna is [X] formeel directeur geworden.
1.6.
Met datum 3 oktober 2014 heeft [A BV] € 1.000.000 aan overige algemene kosten en € 210.000 aan te vorderen btw in haar administratie geboekt. Daar tegenover is een bedrag van € 1.210.000 geboekt onder “
A/ Crediteuren ( [eiseres] ).
1.7.
Eiseres heeft geen facturen met betrekking tot bovenstaande boeking in haar administratie. De vordering staat niet op haar balans. Ook heeft zij hierover geen btw afgedragen.
1.8.
In 2015 heeft [A BV] € 38.349.143 “
voorziening nog te verwachte kosten BRM/WRM” en € 18.150.857 “
werkelijke kosten onderhanden werk” in haar administratie geboekt. Daar tegenover is een bedrag van € 56.500.000 geboekt onder “
Lening o/g ( [eiseres] .
1.9.
Eiseres heeft geen leningovereenkomst met betrekking tot een lening aan [A BV] in haar administratie. Zij heeft ook geen vordering op [A BV] wegens een verstrekte lening groot € 56.500.000 op haar balans staan.
1.10.
Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2014 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 650. De aanslag vennootschapsbelasting 2014 is met dagtekening 16 juli 2016 overeenkomstig deze aangifte opgelegd.
1.11.
Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2015 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 486. De aanslag vennootschapsbelasting 2015 en verliesvaststellingsbeschikking 2015 zijn met dagtekening 8 april 2017 overeenkomstig deze aangifte opgelegd.
1.12.
Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt dan wel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.13.
Verweerder heeft op 5 juli 2018 een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2013 tot en met 2016.
1.14.
Met dagtekening 8 april 2020 heeft verweerder het definitieve controlerapport van het boekenonderzoek verzonden. In het rapport kondigt verweerder aan navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 en 2015 aan eiseres op te leggen. Verweerder kondigt aan het belastbaar bedrag voor 2014 met € 1.210.000 te corrigeren en het bedrag voor 2015 met € 56.500.000 te corrigeren wegens de boekingen bij [A BV] (zie 1.6. en 1.8.).
1.15.
Verweerder heeft de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2014 en 2015 overeenkomstig zijn aankondiging (zie 1.14.) opgelegd. Eiseres heeft tegen deze navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.16.
Tijdens de behandeling van de door eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen ingediende bezwaren zijn in ieder geval op 19 augustus 2019, 29 augustus 2019, 8 december 2020 en 24 februari 2021 dossierstukken, waaronder de administratie, aan eiseres verstrekt. Daarnaast is blijkens een aan [A BV] gerichte brief van 7 juni 2021 met daarin de voorgenomen uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016, door de FIOD in juli 2019 een USB-stick aan eiseres verstrekt met daarop het FIOD-dossier dat verweerder ter beschikking stond.
1.17.
Op 15 april 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door navorderingsaanslagen en (herziene) verliesvaststellingsbeschikkingen op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. Ten slotte is in geschil of verweerder de navorderingsaanslagen en herziene verliesvaststellingsbeschikking bij uitspraak op bezwaar tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek zijn per beschikking de door verweerder voor dat jaar voorgestane correcties (zie 1.14.) in geschil.
De formele grieven
Artikel 8:42 van de Awb
3.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. In de motivering van de beroepen hebben eisers ook aangevoerd dat er sprake was van onvolledige inzage in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd, zien op dit geschilpunt en dat het geschilpunt over de onvolledige inzage in de bezwaarfase geen behandeling meer behoeft.
3.2.
Het standpunt dat artikel 8:42 van de Awb is geschonden, heeft betrekking op 2 groepen documenten. Eisers stellen allereerst dat correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie van verweerder en de correspondentie met het Openbaar Ministerie omtrent het strafrechtelijk onderzoek niet zijn overgelegd. Zij wijzen daartoe op de brief van 9 november 2017 (zie 1.12.), waaruit volgens eisers blijkt dat deze correspondentie er wel is geweest.
3.3.
De tweede groep documenten betreft het FIOD-dossier en de volledige administratie van eisers en de failliete [I] -vennootschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij wel inzage in het FIOD-dossier heeft gekregen, maar dat dit niet het volledige dossier betrof. Met betrekking tot de administratie van eisers en de [I] -vennootschappen hebben eisers aangevoerd dat zij wel de beschikking hebben over de administratie, maar dat verweerder enkel de volgens hem relevante delen aan de rechtbank heeft overgelegd. Eisers stellen dus dat verweerder slechts een selectie uit de administratie heeft gemaakt en heeft ingebracht in deze procedures, maar dat die selectie niet inzichtelijk en niet controleerbaar is.
3.4.
Verweerder heeft ten aanzien van de eerste groep documenten aangevoerd dat hij alle stukken die hem ter beschikking staan heeft overgelegd en dat de overige door eisers gestelde stukken niet bestaan. Met betrekking tot de tweede groep documenten heeft verweerder aangevoerd dat de administratie van eisers volledig aan hen is overgelegd in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de administratie van de [I] -vennootschappen, voor zover aanwezig, ook is overgelegd. Hij beschikt over niet meer administratie van de [I] -vennootschappen dan hij aan eisers heeft verstrekt. Verweerder stelt dat de delen uit de administratie die relevant zijn voor de geschilpunten in onderhavige zaken, in de beroepsfase zijn ingebracht. Verweerder voert verder aan dat het FIOD-dossier zoals dat aan eisers is overgelegd, ook het dossier is dat hem ter beschikking heeft gestaan en dat hij niet over meer stukken beschikt of heeft beschikt.
3.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste groep documenten dat niet aannemelijk is geworden dat deze stukken bestaan, nu verweerder het bestaan van deze stukken gemotiveerd heeft ontkend en de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen voor het bestaan van deze stukken ziet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ten aanzien van deze groep documenten geen sprake van een schending van artikel 8:42 van de Awb.
3.6.
Met betrekking tot de tweede groep documenten overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat deze stukken bestaan, van belang (kunnen) zijn voor deze zaken en dat verweerder over deze stukken beschikt of heeft beschikt. Dit alles is, behoudens het verloren gegane deel van de administratie van de [I] -vennootschappen, ook niet door verweerder ontkend. Wat betreft het FIOD-dossier is door verweerder gesteld dat hij niet meer of andere stukken heeft gehad dan hij aan eisers heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder over meer stukken uit dit dossier beschikte. Verweerder heeft verder erkend dat hij bij het verweerschrift slechts een door hem gemaakte selectie uit de betreffende stukken heeft gevoegd. Beide partijen beschikken dus wel over alle stukken, maar de rechtbank beschikt slechts over de door verweerder geselecteerde delen daaruit. De niet geselecteerde stukken hebben de medewerkers van verweerder echter wel ter beschikking gestaan bij het boekenonderzoek, het opleggen van de (navorderings)aanslagen en in de bezwaarfase en zouden daarom wel van belang (kunnen) zijn voor het oordeel van de rechtbank in deze zaken. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het niet overleggen van de wél beschikbare stukken uit de tweede groep daarom artikel 8:42 van de Awb geschonden.
3.7.
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welke gevolgtrekkingen aan de schending van artikel 8:42 van de Awb moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat eisers in ieder geval sinds de bezwaarfase over alle aanwezige stukken uit groep 2 beschikken (zie 1.16.). Eisers hebben weliswaar in het algemeen aangevoerd dat er meer stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van verweerder moeten hebben gestaan, maar de rechtbank ziet hier geen concrete aanwijzingen voor. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerder niet meer stukken had dan de stukken die eisers ook hadden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit geval, mede omdat eisers al sinds de bezwaarfase over de administratie en FIOD-stukken beschikken, op de weg van eisers gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn en daarbij ook concreet aan te geven op welke geschilpunten en welke belanghebbenden die stukken betrekking zouden kunnen hebben. Dat hebben eisers nagelaten. Onder deze omstandigheden leidt de afweging van de rechtbank ertoe dat aan de schending van artikel 8:42 van de Awb geen gevolgen worden verbonden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij (navorderings)aanslagen (hierna ook: aanslag(en)) heeft opgelegd lopende het boekenonderzoek. Dit betreft de zaken waarbij de dagtekening van de aanslag ligt voor de dagtekening van het controlerapport van 8 april 2020 (zie 1.14.). Eisers stellen dat verweerder door deze gang van zaken bij het onderbouwen van de aanslagen en ook in de bezwaarfase regelmatig van standpunt is gewisseld en dat zij door deze handelwijze in hun procesbelang zijn geschaad.
4.2.
Verweerder stelt dat hij de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen bijna verstreken was en dat hij ze voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 22 april 2022 in het kader van de navorderingsbevoegdheid heeft geoordeeld dat verweerder in beginsel met het opleggen van aanslagen dient te wachten tot hij de beschikking heeft over de resultaten van het boekenonderzoek. [2] Dat is echter anders als er gegronde redenen zijn om de aanslagen al op te leggen voordat met de resultaten van het boekenonderzoek rekening kan worden gehouden. Een gegronde reden is onder meer dat de termijn voor het opleggen van aanslagen dreigt te verstrijken. Indien verweerder daardoor gehouden is een aanslag op te leggen, bestaat de mogelijkheid dat er op dat moment, op basis van de informatie waarover verweerder dan beschikt, nog onduidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de belastingschuld. Verweerder dient de aanslag in dat geval te baseren op een redelijke schatting.
4.4.
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat verweerder de betreffende aanslagen waar deze grief op ziet, heeft opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verlopen. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanslagen heeft gebaseerd op de gegevens uit het boekenonderzoek die hem op dat moment ter beschikking stonden. Ook dat is door eisers niet als zodanig betwist. Dat betekent dat verweerder in feite geheel in lijn met het arrest van 22 april 2022 heeft gehandeld. Daarin kan dan op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel besloten liggen.
4.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen om te concluderen dat bij het opleggen van de aanslagen het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
Omkering van de bewijslast5.1. Verweerder heeft in alle zaken gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat niet de vereiste aangifte is gedaan. [3] Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerd dat eisers weliswaar tijdig aangiften vennootschapsbelasting hebben gedaan, maar dat deze aangiften inhoudelijk niet juist zijn omdat (kort gezegd) bewust omzet is versluierd in de boekhouding en kosten zijn geboekt die niet onderbouwd waren met stukken. Volgens verweerder heeft dit ertoe geleid dat substantiële bedragen niet in de aangiften zijn verantwoord, waardoor eisers zowel absoluut als relatief te weinig winst hebben aangegeven. Er is volgens verweerder aldus sprake van het opzettelijk niet doen van de vereiste aangiften door eisers.
5.2.
De rechtbank overweegt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. [4]
5.3.
Gelet op het hiervoor onder 5.2. overwogene is het dus in beginsel aan verweerder om concreet te stellen en (volgens de normale bewijsregels) aannemelijk te maken dat er sprake is van gebreken in de aangifte die de conclusie rechtvaardigen dat eisers in de betreffende jaren zoveel niet of verkeerd hebben aangegeven dat daardoor zowel absoluut als relatief te weinig belasting zou zijn geheven. Verweerder heeft in dat verband echter enkel algemene standpunten aangevoerd. Verweerder heeft met name niet per jaar afzonderlijk aangegeven van welke gebreken in de aangifte volgens hem sprake is en ook niet (cijfermatig) onderbouwd dat die gebreken de conclusie rechtvaardigen dat er in dat betreffende jaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting zou zijn geheven en dat betreffende eisers zich daarvan ten tijde van het doen van de betreffende aangifte ook ten minste bewust moeten zijn geweest. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen tot de toepassing van de zware sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.4.
De rechtbank overweegt dat zij ook ambtshalve kan zijn gehouden om de bewijslast om te keren en te verzwaren, indien de vaststaande feiten daartoe aanleiding geven. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan echter niet gebleken. Dit betekent dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard.
De correcties
Kosten [A BV] (2014)
6. Verweerder heeft deze post zowel in de omzetbelasting als vennootschapsbelasting gecorrigeerd bij [A BV] . Daarnaast heeft verweerder deze post ook in de vennootschapsbelasting 2014 van eiseres gecorrigeerd. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de correctie bij [A BV] terecht is en bij eiseres dient komen te vervallen. Dit leidt ertoe dat het beroep tegen de navorderingsaanslag vpb 2014 gegrond is. De rechtbank zal de navorderingsaanslag vpb 2014 vernietigen.
Vordering op [A BV] (2015)
7. Ter zitting hebben partijen erkend dat eiseres geen lening van € 56.500.000 heeft verstrekt aan [A BV] . Daarmee staat vast dat er met betrekking tot de door [A BV] ten onrechte opgevoerde lening (zie 1.8.) niets te belasten is bij eiseres. Dit leidt ertoe dat het beroep tegen de navorderingsaanslag vpb 2015 gegrond is. De rechtbank zal de navorderingsaanslag vpb 2015 en daarbij gegeven herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015 vernietigen.
Belastingrente
8. Nu de met de beschikkingen belastingrente samenhangende navorderingsaanslagen zullen worden vernietigd, zal de rechtbank de beschikkingen belastingrente eveneens vernietigen.
Conclusie9. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen vpb 2014 en 2015, de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen en de herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015.
Griffierecht10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. In de zaak met nummer LEE 21/1627 is € 360 griffierecht geheven. In de andere zaak is geen griffierecht geheven.
Proceskosten
11. Ter zitting hebben partijen, na een voorlopig oordeel van de rechtbank gebaseerd op het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voor alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken. Partijen zijn overeengekomen dat deze vergoeding € 10.000 dient te bedragen en verdeeld moet worden over alle gegronde beroepen. Dat leidt er in deze zaak toe dat er door de rechtbank aan eiseres een vergoeding wordt toegekend van € 322,58 per gegrond beroep, te weten € 645,16 in totaal.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen vpb 2014 en 2015 en de herziene verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015;
  • vernietigt de beschikkingen belastingrente;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 645,16.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099 en Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1863.
3.Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312.
5.Vergelijk Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1150.