11.3.De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat geen sprake is van een nieuw feit. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of sprake is van een redelijkerwijs kenbare fout. Van een kenbare fout is sprake als de belastingplichtige als het ware in één oogopslag heeft kunnen zien dat de belastingaanslag niet juist is.Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van een redelijkerwijs kenbare fout. Er zijn aan eiseres in de afgelopen jaren veel (navorderings)aanslagen en (teruggenomen) verliesvaststellingsbeschikkingen opgelegd, waarbij vaak meerdere correcties speelden. Er is niet gebleken dat voorafgaand aan het opleggen van de aanslag vpb 2017 aan eiseres concreet is meegedeeld dat verweerder voornemens was om voor het jaar 2017 geen verliesverrekening toe te kennen. Gelet op deze gang van zaken was het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs kenbaar dat deze specifieke verliesverrekening op een fout berustte. Dit leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag vpb 2017 niet in stand kan blijven en de rechtbank zal deze daarom vernietigen.
Rente lening bij [D BV] (2012-2014, 2016, 2017)
12. Eiseres heeft in de periode 2012 tot in ieder geval 2017 een lening gehad bij [D BV] . In de gezamenlijk met deze zaken behandelde zaken van [D BV] heeft verweerder betoogd dat [D BV] en eiseres onzakelijk hebben gehandeld door een te laag rentepercentage over deze vordering te hanteren en dat dit gecorrigeerd dient te worden. Verweerder heeft verklaard dat die correcties tot een evenredige aanpassing (en dus tot een hogere renteaftrek) bij eiseres dienen te leiden. De rechtbank heeft in de zaken van [D BV] de rente gecorrigeerd naar een percentage ter hoogte van de 3-maands Euribor met een opslag van 2%. De rechtbank zal de hieruit resulterende verminderingen bij eiseres voor zover mogelijk op de in geding zijnde (navorderings)aanslagen en herziene verliesvaststellingsbeschikkingen toepassen, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij bij de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012 niet verder kan gaan dan deze te vernietigen. Ten aanzien van 2013 merkt de rechtbank op dat zij de correctie over 2013 in verband met het verbod op reformatio in peius op nihil zal stellen, omdat eiseres voor dat jaar juist een hoger bedrag aan rentelasten had aangegeven dan de rente die uiteindelijk door de rechtbank in de zaken van [D BV] in aanmerking is genomen Het voorgaande betekent dat de beroepen tegen de navorderingsaanslagen en/of herziene verliesvaststellingsbeschikkingen vpb 2012 en 2014 en de aanslagen vpb 2016 en 2017 gegrond zijn. Het betreft de volgende rentelasten:
Jaar
Rentelast
2012
€ 56.258
2013
€ nihil
2014
€ 91.432
2016
€ 67.662
2017
€ 44.339
13. Verweerder heeft aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vpb 2017. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze boete moet komen te vervallen. De rechtbank zal overeenkomstig oordelen en de beschikking verzuimboete vernietigen.
Belastingrente14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de beschikkingen belastingrente aangevoerd. Voor zover de met de beschikkingen belastingrente samenhangende (navorderings)aanslagen worden verminderd, vermindert de rechtbank de bedragen van de belastingrente dienovereenkomstig.
Conclusie15. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de proceskostenvergoedingen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag vpb 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.847. De rechtbank stelt de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2014 vast op € 104.436. De rechtbank vermindert de aanslag vpb 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 39.910. De rechtbank vermindert de aanslag vpb 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.457.466. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag vpb 2017 en de verzuimboete bij de aanslag vpb 2017.
Griffierecht16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt. In de zaak met nummer LEE 20/2742 is € 354 griffierecht geheven, in de zaak met nummer LEE 21/1630 € 360, in de zaak met nummer LEE 21/3421 € 360 en in de zaak met nummer LEE 22/2831 € 365. In de andere zaken is geen griffierecht geheven.
17. Ter zitting hebben partijen, na een voorlopig oordeel van de rechtbank gebaseerd op het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voor alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken. Partijen zijn overeengekomen dat deze vergoeding € 10.000 dient te bedragen en verdeeld moet worden over alle gegronde beroepen. Dat leidt er in deze zaak toe dat er door de rechtbank aan eiseres een vergoeding wordt toegekend van € 322,58 per gegrond beroep, te weten € 1.935,48 in totaal.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de proceskostenvergoedingen;
- vernietigt de navorderingsaanslag en herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012;
- vermindert de navorderingsaanslag vpb 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.847;
- stelt de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2014 vast op een bedrag van € 104.436;
- vermindert de aanslag vpb 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 39.910;
- vermindert de aanslag vpb 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.457.466;
- vernietigt de navorderingsaanslag vpb 2017;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikking bij de aanslag vpb 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 1.439 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.935,48.