ECLI:NL:RBNNE:2023:661

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en verliesvaststellingsbeschikkingen na boekenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een cluster van zaken met betrekking tot navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (vpb) en verliesvaststellingsbeschikkingen van eiseres, een woningbouwbedrijf. De rechtbank heeft de geschillen beoordeeld die voortvloeien uit een boekenonderzoek door de Belastingdienst. De belangrijkste punten van geschil betroffen de schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het zorgvuldigheidsbeginsel, de omkering van de bewijslast, en de correctie van de winst op diverse projecten en kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in sommige gevallen niet alle relevante stukken heeft overgelegd, wat een schending van de Awb opleverde. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden, omdat de aanslagen zijn opgelegd binnen de wettelijke termijnen. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en verliesvaststellingsbeschikkingen in verschillende mate vernietigd en verminderd, en de verzuimboete opgelegd bij de aanslag vpb 2017 vernietigd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bewijslast niet omgekeerd en verzwaard diende te worden, omdat de Belastingdienst niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde gebreken in de aangiften. De uitspraak heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de belastingaanslagen en de terugbetaling van griffierechten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

2012
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiseres met dagtekening 17 november 2018 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2012 herzien naar een verlies van € 16.129.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2013
Verweerder heeft voor het jaar 2013 aan eiseres met dagtekening 2 maart 2019 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 287.882. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2013 herzien naar nihil en een bedrag van € 23.694 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag vpb 2013 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 28.390 en de belastingrente overeenkomstig verminderd naar € 2.171. De herziene verliesvaststellingsbeschikking heeft verweerder niet gewijzigd.
2014Verweerder heeft voor het jaar 2014 aan eiseres met dagtekening 9 maart 2019 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2014 herzien naar een verlies van € 13.004.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2016
Verweerder heeft voor het jaar 2016 aan eiseres met dagtekening 16 mei 2020 een aanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.734.779. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 98.864 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag vpb 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.634.172 en de belastingrente overeenkomstig verminderd naar € 92.996. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een verlies van € 5.521 verrekend met de belastbare winst voor het jaar 2016.
2017Verweerder heeft voor het jaar 2017 aan eiseres met dagtekening 24 oktober 2020 een aanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.501.805. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een verlies van € 24.635‬ verrekend met de belastbare winst voor het jaar 2017, een verzuimboete opgelegd van € 2.639 en een bedrag van € 58.687 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag vpb 2017 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft tevens voor het jaar 2017 aan eiseres met dagtekening 27 februari 2021 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.526.440, waarbij geen verliezen zijn verrekend met de belastbare winst voor het jaar 2017. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder een bedrag van € 1.065 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de navorderingsaanslag vpb 2017 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag vpb 2017 gehandhaafd en de beschikking belastingrente vernietigd.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:
Zaaknummer
(Navorderings)aanslag en jaar
LEE 20/2742
Navorderingsaanslag vpb 2012
LEE 20/2743
Navorderingsaanslag vpb 2013
LEE 20/2744
Navorderingsaanslag vpb 2014
LEE 21/1630
Aanslag vpb 2016
LEE 21/3421
Aanslag vpb 2017
LEE 22/1396
Navorderingsaanslag vpb 2017
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es)
Zaaknummer(s)
[A BV] .
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377
[B BV]
LEE 20/2751
[eiseres]
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
[D BV]
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831
[E BV]
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
[F BV]
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
[X]
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht bij notariële akte van [datum] 1987. Haar activiteiten bestaan uit woningbouw. De bestuurder van eiseres in de jaren die in geschil zijn is [Y5] .
1.2.
[G BV] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in eiseres. De resterende circa 43 % werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] ( [D BV] ).
1.3.
De heer [X] ( [X] ) hield 0,08% van de certificaten van aandelen in [D BV] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn 3 kinderen. [X] hield alle certificaten van aandelen in [G BV] Het stemrecht op de aandelen [G BV] en [D BV] berustte bij [X] . [X] was ook bestuurder van deze vennootschappen.
1.4.
Op 8 juli 2013 zijn alle aandelen in eiseres door [G BV] en [D BV] voor € 1 overgedragen aan [Stichting O] . Deze stichting is op 5 juli 2013 door [X] opgericht en heeft als doel de instandhouding van het familiekapitaal van de familie [achternaam X] .
1.5.
Tot 8 juli 2013 hielden [G BV] en [D BV] eveneens respectievelijk 57% en 43% van de aandelen in [A BV] . ( [A BV] ). Per 8 juli 2013 zijn deze aandelen overgedragen aan [Stichting P] . Deze stichting is eveneens op 5 juli 2013 door [X] opgericht en heeft als doel de instandhouding van het familiekapitaal van de familie [achternaam X] .
1.6.
Tot 23 januari 2018 was [Y1] bestuurder van [A BV] . Sinds die datum staat [X] in het handelsregister geregistreerd als bestuurder.
1.7.
Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt dan wel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.8.
Verweerder heeft op 5 juli 2018 aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften vpb 2012 tot en met 2016. Met dagtekening 8 april 2020 is het controlerapport van dit boekenonderzoek aan eiseres verzonden.
1.9.
Eiseres heeft op 25 september 2012 een betaling gedaan ten bedrage van € 19.985. In de omschrijving staat “
22.81.83.294 80131226 20130822 Luzac”. Daarnaast heeft eiseres op 18 december 2012 een bedrag van € 1.000 naar [X] overgeboekt met omschrijving “
onkostenvergoeding zoals besproken.” Deze bedragen zijn niet via rekening-courant of anderszins met eiseres verrekend.
1.10.
Eiseres heeft in haar aangifte vpb 2012 een bedrag van € 25.923 aan andere kosten aangegeven. In de kolommenbalans staat onder meer: € 24.799 overige algemene kosten, € 91 provisie en overige kosten en € 1.033 overige verkoopkosten. Van deze kosten zijn geen facturen of bankafschriften in de administratie aangetroffen.
1.11.
Eiseres heeft op 11 maart 2013 een betaling aan [X] gedaan ten bedrage van € 542. In de omschrijving staat “
[kind 1 X] reiskosten-vergoeding.” Daarnaast heeft eiseres op 12 maart 2019 een bedrag van € 990 naar [X] overgeboekt met omschrijving “
ONKOSTEN-VERGOEDING NAVRAAGRUBR: EL1203003579213I.” Deze bedragen zijn niet via rekening-courant of anderszins met eiseres verrekend.
1.12.
Eiseres heeft in haar aangifte vpb 2013 een bedrag van € 6.075 aan andere kosten aangegeven. In de kolommenbalans staat onder meer: € 5.912,09 overige algemene kosten en € 162,99 provisie en overige kosten. Van deze kosten zijn geen facturen of bankafschriften in de administratie aangetroffen.
1.13.
Eiseres heeft op 16 april 2013 een bedrag van € 325.000 overgemaakt naar [X] . Dit bedrag is als volgt in haar administratie verwerkt. Een bedrag van € 103.900 is als kosten van schulden geboekt, een bedrag van € 111.100 is verrekend met rekening-courantschulden van andere vennootschappen en een bedrag van € 110.000 is als rekening-courantvordering op [X] geboekt. In verband met deze vordering heeft eiseres in 2013 € 2.200 aan rente-inkomsten geboekt. In de aangifte vpb 2013 heeft eiseres een bedrag van € 103.900 als ‘kosten schulden andere rentelasten en soortgelijke kosten’ aangegeven. In 2014 is de rekening-courantvordering op [X] van € 112.200 inclusief rente afgeboekt als andere bedrijfskosten, onder de vermelding “
afboeking niet vorderbaar / schade”. In de aangifte vpb 2014 heeft eiseres een bedrag van € 117.023 als ‘andere bedrijfskosten’ aangegeven.
1.14.
Op 23 mei 2013 heeft eiseres een perceel bouwterrein met toekomstig adres [project1] verkocht aan [A BV] voor € 63.050 exclusief btw. De kostprijs voor eiseres bedroeg € 36.860.
1.15.
Eiseres heeft op 26 mei 2016 een perceel bouwterrein van 551 m2, gelegen te [project 6] ( [project 6] ), geleverd aan een derde. De prijs bedroeg volgens de notariële leveringsakte € 103.303 exclusief btw. Blijkens de nota van afrekening van de notaris is op 26 mei 2016 een bedrag van € 124.328,90 (inclusief btw) aan eiseres overgemaakt. Dit bedrag is op 27 mei 2016 ontvangen, met omschrijving ‘opbrengst verkoop bouwterrein [naam derde] [plaats project 6] 29535.’
1.16.
Eiseres heeft op 8 september 2016 een perceel bouwterrein van 545 m2, gelegen te [project 7] ( [project 7] ), geleverd aan een derde. De prijs bedroeg volgens de notariële leveringsakte € 104.876 exclusief btw. Blijkens de nota van afrekening van de notaris is in ieder geval een bedrag van € 34.417 (inclusief btw) aan eiseres overgemaakt.
1.17.
De geleverde percelen zijn onderdeel van gronden die in 2012 door [eiseres] zijn verworven en op welke gronden zij hypotheek heeft laten vestigen. De percelen hebben een kostprijs van € 65,80 per m2 ( [project 6] ) en € 87,40 per m2 ( [project 7] ).
1.18.
Met dagtekening 9 mei 2016 heeft eiseres een factuur verzonden aan [naam 2] Projecten voor een bedrag van € 1.526.600. Deze factuur heeft betrekking op: “
Verrekening werk en ontwikkelkosten inzake het [project 3] .”Op 17 mei 2016 is deze factuur door [naam 2] projecten aan eiseres voldaan. Eiseres heeft deze omzet in haar aangifte vpb 2017 verantwoord.
Aangiften, aanslagen en bezwaarfase
1.19.
Eiseres heeft aangifte vpb 2012 gedaan naar een belastbare winst van -/- € 42.192. Verweerder heeft de aanslag vpb 2012 met dagtekening 1 oktober 2016 overeenkomstig deze aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder het verlies over het jaar 2012 per beschikking vastgesteld op € 42.192.
1.20.
Verweerder met dagtekening 17 november 2018 een navorderingsaanslag vpb 2012 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2012 herzien naar een verlies van € 16.129. Verweerder heeft de belastbare winst met € 25.923 verhoogd ten opzichte van de beschikking van 1 oktober 2016 (zie 1.19.) wegens niet onderbouwde kosten.
1.21.
Eiseres heeft aangifte vpb 2013 gedaan naar een belastbare winst van -/- € 107.775.
Verweerder heeft de aanslag vpb 2013 met dagtekening 25 februari 2017 overeenkomstig deze aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder het verlies over het jaar 2013 per beschikking vastgesteld op € 107.775.
1.22.
Verweerder heeft met dagtekening 2 maart 2019 een navorderingsaanslag vpb 2013 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 287.882. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2013 herzien naar een verlies van nihil. Verweerder heeft de belastbare winst ten opzichte van de beschikkingen van 25 februari 2017 (zie 1.21.) verhoogd met € 7.607 wegens niet onderbouwde kosten, € 63.050 wegens meer omzet uit verkochte projecten en € 325.000 wegens een onttrekking.
1.23.
Eiseres heeft aangifte vpb 2014 gedaan naar een belastbare winst van -/- € 130.027. Verweerder heeft de aanslag vpb 2014 met dagtekening 25 maart 2017 overeenkomstig deze aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder het verlies over het jaar 2014 per beschikking vastgesteld op € 130.027.
1.24.
Verweerder heeft met dagtekening 9 maart 2019 een navorderingsaanslag vpb 2014 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van nihil (en belastbare winst van -/- € 13.004). Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2014 herzien naar een verlies van € 13.004. Verweerder heeft de belastbare winst met € 117.023 verhoogd ten opzichte van de beschikking van 25 maart 2017 (zie 1.23.) wegens een afboeking van de rekening-courant schuld op de aandeelhouder ten bedrage van € 112.200 en het niet accepteren van overige kosten ten bedrage van € 4.823.
1.25.
Op 14 augustus 2019 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage verstrekt. Op 29 augustus 2019 heeft verweerder digitale kopieën van de stukken aan de gemachtigde van eiseres verstrekt.
1.26.
Op 15 juli 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden over eiseres’ bezwaren tegen de navorderingsaanslagen vpb 2012, 2013 en 2014.
1.27.
Verweerder heeft de navorderingsaanslag vpb 2013 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een belastbare winst van € 28.390. Verweerder heeft daarbij de correctie niet onderbouwde kosten verlaagd met € 1.532, de bijtelling wegens meer omzet verlaagd met € 36.860 en de correctie wegens een onttrekking verminderd met € 221.100.
1.28.
Eiseres heeft aangifte vpb 2016 gedaan naar een belastbare winst van -/- € 4.604. Eiseres heeft ter zake van de verkoop van de percelen [project 6] en [project 7] in 2016 (zie hiervoor onder 1.15. en 1.16.) € 6.594 aan opbrengsten verantwoord in haar aangifte vpb 2016.
1.29.
Verweerder heeft de belastbare winst bij de aanslag vpb 2016 gecorrigeerd met de opbrengsten van de verkoop van de hiervoor genoemde percelen van in totaal € 208.179,75 verminderd met de reeds aangegeven opbrengsten (zie hiervoor onder 1.28.). Daarnaast heeft verweerder de belastbare winst gecorrigeerd met de meeropbrengst van [project 3] van € 1.526.600 (‘factuur 16000001’) (zie 1.18.) en met een correctie wegens niet onderbouwde kosten van € 11.198.
1.30.
Eiseres heeft aangifte vpb 2017 gedaan naar een belastbare winst van € 70.700. In de aangifte is de opbrengst van € 1.526.600 van [project 3] (zie hiervoor onder 1.18. en 1.29.) verantwoord.
1.31.
Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag vpb 2017 de belastbare winst gecorrigeerd met € 1.455.740 wegens het niet accepteren van een negatieve post ‘wijziging onderhanden werk’ van € 1.455.740. De belastbare winst is aldus vastgesteld op € 1.526.440 en het belastbaar bedrag op € 1.501.805, waarbij rekening is gehouden met een verliesverrekening van € 24.635.
1.32.
Verweerder heeft met dagtekening 27 februari 2021 een navorderingsaanslag vpb 2017 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.526.440. Hierin is de verliesverrekening van in totaal € 24.635, bestaande uit € 16.269 uit 2012 en € 8.366 uit 2014, teruggenomen omdat de betreffende verliezen volgens verweerder met de aanslagen vpb 2013 en 2016 verrekend dienen te worden.
1.33.
Op 15 april 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden over eiseres’ bezwaren tegen de aanslagen vpb 2016 en 2017.
1.34.
Op 16 april 2021 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag vpb 2016 gedaan. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en kosten ten bedrage van € 11.198 alsnog in aftrek toegestaan en de aanslag tevens verminderd met de kostprijs van de verkochte percelen [project 6] en [project 7] van in totaal € 83.888.
1.35.
Met dagtekening 6 november 2021 heeft verweerder ambtshalve de beschikking belastingrente bij de navorderingsaanslag vpb 2017 vernietigd.
1.36.
Op 23 februari 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden over het bezwaar tegen de navorderingsaanslag vpb 2017.
1.37.
Tijdens de behandeling van de door eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen ingediende bezwaren zijn in ieder geval op 19 augustus 2019, 29 augustus 2019 , 8 december 2020 en 24 februari 2021 dossierstukken, waaronder de administratie, aan eiseres verstrekt. Daarnaast is blijkens een aan [A BV] gerichte brief van 7 juni 2021 met daarin de voorgenomen uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016, door de FIOD in juli 2019 een USB-stick aan eiseres overgelegd met daarop het FIOD-dossier dat verweerder ter beschikking stond.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door (navorderings)aanslagen en herziene verliesvaststellingsbeschikkingen op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. Ten slotte is in geschil of verweerder de (navorderings)aanslagen en verliesvaststellingsbeschikkingen bij uitspraak op bezwaar al dan niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek zijn per beschikking de door verweerder voor dat jaar voorgestane correcties (zie 1.20., 1.24., 1.27., 1.31., 1.32. en 1.34.) in geschil.
De formele grieven
Artikel 8:42 van de Awb
3.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. In de motivering van de beroepen hebben eisers ook aangevoerd dat er sprake was van onvolledige inzage in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd, zien op dit geschilpunt en dat het geschilpunt over de onvolledige inzage in de bezwaarfase geen behandeling meer behoeft.
3.2.
Het standpunt dat artikel 8:42 van de Awb is geschonden, heeft betrekking op 2 groepen documenten. Eisers stellen allereerst dat correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie van verweerder en de correspondentie met het Openbaar Ministerie omtrent het strafrechtelijk onderzoek niet zijn overgelegd. Zij wijzen daartoe op de brief van 9 november 2017 (zie 1.7.), waaruit volgens eisers blijkt dat deze correspondentie er wel is geweest.
3.3.
De tweede groep documenten betreft het FIOD-dossier en de volledige administratie van eisers en de failliete [I] -vennootschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij wel inzage in het FIOD-dossier heeft gekregen, maar dat dit niet het volledige dossier betrof. Met betrekking tot de administratie van eisers en de [I] -vennootschappen hebben eisers aangevoerd dat zij wel de beschikking hebben over de administratie, maar dat verweerder enkel de volgens hem relevante delen aan de rechtbank heeft overgelegd. Eisers stellen dus dat verweerder slechts een selectie uit de administratie heeft gemaakt en heeft ingebracht in deze procedures, maar dat die selectie niet inzichtelijk en niet controleerbaar is.
3.4.
Verweerder heeft ten aanzien van de eerste groep documenten aangevoerd dat hij alle stukken die hem ter beschikking staan heeft overgelegd en dat de overige door eisers gestelde stukken niet bestaan. Met betrekking tot de tweede groep documenten heeft verweerder aangevoerd dat de administratie van eisers volledig aan hen is overgelegd in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de administratie van de [I] -vennootschappen, voor zover aanwezig, ook is overgelegd. Hij beschikt over niet meer administratie van de [I] -vennootschappen dan hij aan eisers heeft verstrekt. Verweerder stelt dat de delen uit de administratie die relevant zijn voor de geschilpunten in onderhavige zaken, in de beroepsfase zijn ingebracht. Verweerder voert verder aan dat het FIOD-dossier zoals dat aan eisers is overgelegd, ook het dossier is dat hem ter beschikking heeft gestaan en dat hij niet over meer stukken beschikt of heeft beschikt.
3.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste groep documenten dat niet aannemelijk is geworden dat deze stukken bestaan, nu verweerder het bestaan van deze stukken gemotiveerd heeft ontkend en de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen voor het bestaan van deze stukken ziet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ten aanzien van deze groep documenten geen sprake van een schending van artikel 8:42 van de Awb.
3.6.
Met betrekking tot de tweede groep documenten overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat deze stukken bestaan, van belang (kunnen) zijn voor deze zaken en dat verweerder over deze stukken beschikt of heeft beschikt. Dit alles is, behoudens het verloren gegane deel van de administratie van de [I] -vennootschappen, ook niet door verweerder ontkend. Wat betreft het FIOD-dossier is door verweerder gesteld dat hij niet meer of andere stukken heeft gehad dan hij aan eisers heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder over meer stukken uit dit dossier beschikte. Verweerder heeft verder erkend dat hij bij het verweerschrift slechts een door hem gemaakte selectie uit de betreffende stukken heeft gevoegd. Beide partijen beschikken dus wel over alle stukken, maar de rechtbank beschikt slechts over de door verweerder geselecteerde delen daaruit. De niet geselecteerde stukken hebben de medewerkers van verweerder echter wel ter beschikking gestaan bij het boekenonderzoek, het opleggen van de (navorderings)aanslagen en in de bezwaarfase en zouden daarom wel van belang (kunnen) zijn voor het oordeel van de rechtbank in deze zaken. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het niet overleggen van de wél beschikbare stukken uit de tweede groep daarom artikel 8:42 van de Awb geschonden.
3.7.
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welke gevolgtrekkingen aan de schending van artikel 8:42 van de Awb moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat eisers in ieder geval sinds de bezwaarfase over alle aanwezige stukken uit groep 2 beschikken (zie 1.37.). Eisers hebben weliswaar in het algemeen aangevoerd dat er meer stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van verweerder moeten hebben gestaan, maar de rechtbank ziet hier geen concrete aanwijzingen voor. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerder niet meer stukken had dan de stukken die eisers ook hadden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit geval, mede omdat eisers al sinds de bezwaarfase over de administratie en FIOD-stukken beschikken, op de weg van eisers gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn en daarbij ook concreet aan te geven op welke geschilpunten en welke belanghebbenden die stukken betrekking zouden kunnen hebben. Dat hebben eisers nagelaten. Onder deze omstandigheden leidt de afweging van de rechtbank ertoe dat aan de schending van artikel 8:42 van de Awb geen gevolgen worden verbonden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij navorderingsaanslagen en/of verliesvaststellingsbeschikkingen (hierna ook: aanslag(en)) heeft opgelegd lopende het boekenonderzoek. Dit betreft de zaken waarbij de dagtekening van de aanslag ligt voor de dagtekening van het controlerapport van 8 april 2020 (zie 1.8.). Eisers stellen dat verweerder door deze gang van zaken bij het onderbouwen van de aanslagen en ook in de bezwaarfase regelmatig van standpunt is gewisseld en dat zij door deze handelwijze in hun procesbelang zijn geschaad.
4.2.
Verweerder stelt dat hij de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen bijna verstreken was en dat hij ze voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 22 april 2022 in het kader van de navorderingsbevoegdheid heeft geoordeeld dat verweerder in beginsel met het opleggen van aanslagen dient te wachten tot hij de beschikking heeft over de resultaten van het boekenonderzoek. [2] Dat is echter anders als er gegronde redenen zijn om de aanslagen al op te leggen voordat met de resultaten van het boekenonderzoek rekening kan worden gehouden. Een gegronde reden is onder meer dat de termijn voor het opleggen van aanslagen dreigt te verstrijken. Indien verweerder daardoor gehouden is een aanslag op te leggen, bestaat de mogelijkheid dat er op dat moment, op basis van de informatie waarover verweerder dan beschikt, nog onduidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de belastingschuld. Verweerder dient de aanslag in dat geval te baseren op een redelijke schatting.
4.4.
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat verweerder de betreffende aanslagen waar deze grief op ziet, heeft opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verlopen. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanslagen heeft gebaseerd op de gegevens uit het boekenonderzoek die hem op dat moment ter beschikking stonden. Ook dat is door eisers niet als zodanig betwist. Dat betekent dat verweerder in feite geheel in lijn met het arrest van 22 april 2022 heeft gehandeld. Daarin kan dan op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel besloten liggen.
4.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen om te concluderen dat bij het opleggen van de aanslagen het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
Omkering van de bewijslast
5.1.
Verweerder heeft in alle zaken gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat niet de vereiste aangifte is gedaan. [3] Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerd dat eisers weliswaar tijdig aangiften vennootschapsbelasting hebben gedaan, maar dat deze aangiften inhoudelijk niet juist zijn omdat (kort gezegd) bewust omzet is versluierd in de boekhouding en kosten zijn geboekt die niet onderbouwd waren met stukken. Volgens verweerder heeft dit ertoe geleid dat substantiële bedragen niet in de aangiften zijn verantwoord, waardoor eisers zowel absoluut als relatief te weinig winst hebben aangegeven. Er is volgens verweerder aldus sprake van het opzettelijk niet doen van de vereiste aangiften door eisers.
5.2.
De rechtbank overweegt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. [4]
5.3.
Gelet op het hiervoor onder 5.2. overwogene is het dus in beginsel aan verweerder om concreet te stellen en (volgens de normale bewijsregels) aannemelijk te maken dat er sprake is van gebreken in de aangifte die de conclusie rechtvaardigen dat eisers in de betreffende jaren zoveel niet of verkeerd hebben aangegeven dat daardoor zowel absoluut als relatief te weinig belasting zou zijn geheven. Verweerder heeft in dat verband echter enkel algemene standpunten aangevoerd. Verweerder heeft met name niet per jaar afzonderlijk aangegeven van welke gebreken in de aangifte volgens hem sprake is en ook niet (cijfermatig) onderbouwd dat die gebreken de conclusie rechtvaardigen dat er in dat betreffende jaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting zou zijn geheven en dat betreffende eisers zich daarvan ten tijde van het doen van de betreffende aangifte ook ten minste bewust moeten zijn geweest. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen tot de toepassing van de zware sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.4.
De rechtbank overweegt dat zij ook ambtshalve kan zijn gehouden om de bewijslast om te keren en te verzwaren, indien de vaststaande feiten daartoe aanleiding geven. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan echter niet gebleken. Dit betekent dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard.
De correcties:
Correctie overige bedrijfskosten (2012-2014)6.1. Ter zitting heeft eiseres haar grieven gericht tegen de correctie van de kosten in 2012 laten varen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de correctie voor 2013 verlaagd moet worden naar een bedrag van € 1.532, waarna eiseres heeft verklaard de correctie tot dit bedrag eveneens niet meer te betwisten. De rechtbank zal overeenkomstig oordelen.
6.2.
Eiseres betwist wel de correctie van de kosten ter hoogte van € 4.823 in 2014. Eiseres stelt dat deze correctie niet nader is onderbouwd. Verweerder stelt dat niet duidelijk is geworden waar deze in aftrek gebrachte kosten op zien.
6.3.
De bewijslast voor de aftrekbaarheid van kosten rust op eiseres. Nu eiseres de correctie alleen heeft betwist, maar verder niets heeft aangevoerd en de kosten niet heeft onderbouwd, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aan de bewijslast voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verkopen [project1] (2013), [project 7] en [project 6] (2016)
7.1.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat de correctie van de winst in 2013 met de verkoopopbrengsten van [project1] terecht is. Met betrekking tot de correctie van de verkoop van de percelen [project 7] en [project 6] in 2016, heeft eiseres allereerst aangevoerd dat de opbrengst van de verkoop van [project 7] slechts € 34.417,23 bedroeg en daarvoor verwezen naar een nota van afrekening, waarbij zij tevens heeft gesteld dat het bedrag in de leveringsakte onjuist is. Verder voert eiseres aan dat de opbrengsten van deze percelen niet als winst zijn geboekt, maar verwerkt zijn in de post onderhanden werk. Sinds 2010 nemen eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen pas winst als een project volledig is afgerond. Dit is volgens eiseres door de Belastingdienst geaccepteerd door geen correcties op te leggen c.q. af te wijken van de aangiften over de jaren 2010 tot en met 2013. Daarnaast is tijdens overleggen in het kader van horizontaal toezicht (HT) met de Belastingdienst een andersluidend oordeel nooit ter sprake gekomen, aldus eiseres.
7.2.
Verweerder stelt dat uit de leveringsakten in verband met [project 7] en [project 6] blijkt dat de percelen in 2016 geleverd zijn en dat eiseres als gerechtigde de volledige koopsom van de percelen toekwam. Verweerder stelt dat hij de opbrengsten van € 201.585, waarbij rekening is gehouden met de kostprijs, dan ook terecht tot de winst heeft gerekend. Er is volgens verweerder niet gebleken dat de winst is verwerkt in het onderhanden werk van een project. Dit zou volgens hem ook onjuist zijn want de winst dient volgens goed koopmansgebruik uiterlijk genomen te worden bij levering van het perceel. Eiseres heeft volgens verweerder geen bewijs aangedragen voor haar stelling dat dit in de periode 2010 tot en met 2013 door hem is geaccepteerd. Verweerder betwist ook dat dit met hem besproken zou zijn.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van goed koopmansgebruik moet de winst die in een bepaald jaar is gerealiseerd ook in beginsel in dat jaar in het fiscale resultaat worden betrokken. Dat kan anders zijn als er goede redenen zijn om individuele, gerealiseerde resultaten binnen de sfeer van de projectontwikkeling als onderdeel van een groter geheel te beschouwen en deze resultaten dan eerst te activeren (naar een positief of negatief bedrag). Eiseres moet bewijzen dat die goede redenen er vanuit goed koopmansgebruik bezien dan ook echt zijn. In dit geval is niet in geschil dat de percelen in 2016 geleverd zijn. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de percelen onderdeel zijn van een groot project dat als één geheel moet worden beschouwd en verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet daarop de opbrengsten van de percelen terecht tot de belastbare winst in 2016 heeft gerekend.
7.4.
Eiseres heeft tevens aangevoerd dat verweerder eerder akkoord is gegaan met deze manier van verwerken in de administratie en dat dit tijdens overleggen in het kader van HT niet is tegengesproken. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist en eiseres heeft haar standpunt niet nader onderbouwd. De rechtbank acht dit daarom niet aannemelijk geworden. Het enkel volgen van aangiften of het uitblijven van correcties is niet genoeg voor een impliciete standpuntbepaling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
7.5.
Ten aanzien van de hoogte van de winst overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengst van [project 7] lager is dan het in de notariële akte van levering genoemde bedrag. De rechtbank wijst er daarbij op dat in de door eiseres overgelegde nota van afrekening van [project 7] is vermeld dat die nota de grondsom en de eerste termijn van de aanneemsom betreft, terwijl bij de vergelijkbare nota van afrekening van [project 6] wel het volledige bedrag wordt genoemd. De hoogte van de opbrengsten van [project 6] wordt door eiseres niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de omvang van deze opbrengsten dan ook aannemelijk gemaakt en tot het juiste bedrag in aanmerking genomen in 2016. De beroepsgronden met betrekking tot deze correcties slagen niet.
Onttrekkingen (2013-2014)8. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgronden gericht tegen deze correcties ingetrokken. De rechtbank zal deze correcties daarom in stand laten.
Factuur [project 3] (2016-2017)
9.1.
Eiseres stelt dat de opbrengst van deze factuur niet tot de winst van [A BV] , maar tot haar winst in 2017 moet worden gerekend, zoals zij deze ook in haar aangifte vpb 2017 heeft verantwoord. [A BV] is namelijk met eiseres overeengekomen dat [A BV] slechts de kostprijs van deze gronden vergoed zou krijgen en dat de overige opbrengsten aan eiseres toe zouden komen. Eiseres verwijst daartoe naar een overeenkomst tussen haar en [A BV] van 4 december 2012, waarvan een kopie is overgelegd.
9.2.
Verweerder is primair van mening dat deze opbrengst bij [A BV] thuishoort. De betreffende gronden waren namelijk geen eigendom van eiseres maar van [A BV] . Eiseres heeft dus ten onrechte de factuur aan [naam 2] uitgereikt. Als eiseres de gronden op basis van een overeenkomst toekwamen, zou op zijn minst de kostprijs door eiseres aan [A BV] moeten worden vergoed en dat is volgens verweerder niet gebeurd. Verweerder heeft er ter zitting mee ingestemd dat indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de opbrengst bij eiseres hoort, deze tot (alleen) de winst in het jaar 2017 gerekend mag worden.
9.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft gesteld dat de opbrengst niet bij eiseres, maar bij [A BV] thuishoort. Eiseres heeft echter gemotiveerd gesteld dat de opbrengst aan haar toekomt en heeft daartoe verwezen naar een factuur en een overeenkomst waaruit volgt dat zij het project van [A BV] heeft overgenomen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de opbrengst alleen aan eiseres toebehoort. Niet in geschil is dat de opbrengst dan in 2017 verantwoord moet worden. Gelet hierop dient de aanslag vpb 2016 met € 1.526.600 verminderd te worden.
Correctie voorraden/onderhanden werk (2017)
10.1.
Eiseres betwist deze correctie.
10.2.
Verweerder stelt dat de bewijslast voor deze aftrekpost van € 1.445.740 op eiseres rust en dat zij dit bedrag niet nader heeft onderbouwd.
10.3.
De rechtbank overweegt dat het volledige bedrag als een negatieve post onder de opbrengsten is opgenomen met daarbij de toelichting ‘wijziging voorraden/ohw’ (zie 1.31.). Verweerder betwist deze boeking. De bewijslast rust op eiseres, aangezien deze post de belastbare winst verlaagt. Eiseres heeft de boeking echter niet nader toegelicht of onderbouwd. Zij heeft enkel de correctie zonder nadere toelichting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze post daarmee niet aannemelijk gemaakt. De correctie is terecht.
Navorderingsbevoegdheid (2017)11.1. Eiseres stelt dat verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag 2017 niet over een nieuw feit beschikte. [6] Zij voert aan dat verweerder bij het opleggen van de aanslag vpb 2017 is afgeweken van de aangifte en dat de aangifte dus nader is onderzocht. Verweerder heeft de verliesverrekening bij het opleggen van de aanslag vpb 2017 toegestaan, maar was op dat moment volgens eiseres al bekend met de foutieve verliesverrekening. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslag vpb 2017 daarom wegens het ontbreken van een nieuw feit moet worden vernietigd.
11.2.
Verweerder erkent dat er geen sprake is van een nieuw feit, maar stelt dat sprake is van een redelijkerwijs kenbare fout. Er was namelijk al aangekondigd dat de verliesverrekening zou worden teruggenomen, maar dit is per abuis bij het opleggen van de aanslag vpb 2017 niet gebeurd. De gemachtigde van eiseres was volgens verweerder van deze intentie op de hoogte en die kennis kan aan eiseres worden toegerekend. Verweerder concludeert tot het handhaven van de navorderingsaanslag 2017.
11.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat geen sprake is van een nieuw feit. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of sprake is van een redelijkerwijs kenbare fout. Van een kenbare fout is sprake als de belastingplichtige als het ware in één oogopslag heeft kunnen zien dat de belastingaanslag niet juist is. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van een redelijkerwijs kenbare fout. Er zijn aan eiseres in de afgelopen jaren veel (navorderings)aanslagen en (teruggenomen) verliesvaststellingsbeschikkingen opgelegd, waarbij vaak meerdere correcties speelden. Er is niet gebleken dat voorafgaand aan het opleggen van de aanslag vpb 2017 aan eiseres concreet is meegedeeld dat verweerder voornemens was om voor het jaar 2017 geen verliesverrekening toe te kennen. Gelet op deze gang van zaken was het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs kenbaar dat deze specifieke verliesverrekening op een fout berustte. Dit leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag vpb 2017 niet in stand kan blijven en de rechtbank zal deze daarom vernietigen.
Rente lening bij [D BV] (2012-2014, 2016, 2017)
12. Eiseres heeft in de periode 2012 tot in ieder geval 2017 een lening gehad bij [D BV] . In de gezamenlijk met deze zaken behandelde zaken van [D BV] heeft verweerder betoogd dat [D BV] en eiseres onzakelijk hebben gehandeld door een te laag rentepercentage over deze vordering te hanteren en dat dit gecorrigeerd dient te worden. Verweerder heeft verklaard dat die correcties tot een evenredige aanpassing (en dus tot een hogere renteaftrek) bij eiseres dienen te leiden. De rechtbank heeft in de zaken van [D BV] de rente gecorrigeerd naar een percentage ter hoogte van de 3-maands Euribor met een opslag van 2%. De rechtbank zal de hieruit resulterende verminderingen bij eiseres voor zover mogelijk op de in geding zijnde (navorderings)aanslagen en herziene verliesvaststellingsbeschikkingen toepassen, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij bij de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012 niet verder kan gaan dan deze te vernietigen. Ten aanzien van 2013 merkt de rechtbank op dat zij de correctie over 2013 in verband met het verbod op reformatio in peius op nihil zal stellen, omdat eiseres voor dat jaar juist een hoger bedrag aan rentelasten had aangegeven dan de rente die uiteindelijk door de rechtbank in de zaken van [D BV] in aanmerking is genomen Het voorgaande betekent dat de beroepen tegen de navorderingsaanslagen en/of herziene verliesvaststellingsbeschikkingen vpb 2012 en 2014 en de aanslagen vpb 2016 en 2017 gegrond zijn. Het betreft de volgende rentelasten:
Jaar
Rentelast
2012
€ 56.258
2013
€ nihil
2014
€ 91.432
2016
€ 67.662
2017
€ 44.339
Verzuimboete (2017)
13. Verweerder heeft aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vpb 2017. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze boete moet komen te vervallen. De rechtbank zal overeenkomstig oordelen en de beschikking verzuimboete vernietigen.
Belastingrente14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de beschikkingen belastingrente aangevoerd. Voor zover de met de beschikkingen belastingrente samenhangende (navorderings)aanslagen worden verminderd, vermindert de rechtbank de bedragen van de belastingrente dienovereenkomstig.
Conclusie15. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de proceskostenvergoedingen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag vpb 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.847. De rechtbank stelt de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2014 vast op € 104.436. De rechtbank vermindert de aanslag vpb 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 39.910. De rechtbank vermindert de aanslag vpb 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.457.466. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag vpb 2017 en de verzuimboete bij de aanslag vpb 2017.
Griffierecht16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt. In de zaak met nummer LEE 20/2742 is € 354 griffierecht geheven, in de zaak met nummer LEE 21/1630 € 360, in de zaak met nummer LEE 21/3421 € 360 en in de zaak met nummer LEE 22/2831 € 365. In de andere zaken is geen griffierecht geheven.
Proceskosten
17. Ter zitting hebben partijen, na een voorlopig oordeel van de rechtbank gebaseerd op het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voor alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken. Partijen zijn overeengekomen dat deze vergoeding € 10.000 dient te bedragen en verdeeld moet worden over alle gegronde beroepen. Dat leidt er in deze zaak toe dat er door de rechtbank aan eiseres een vergoeding wordt toegekend van € 322,58 per gegrond beroep, te weten € 1.935,48 in totaal.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissingen over de proceskostenvergoedingen;
  • vernietigt de navorderingsaanslag en herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012;
  • vermindert de navorderingsaanslag vpb 2013 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.847;
  • stelt de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2014 vast op een bedrag van € 104.436;
  • vermindert de aanslag vpb 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 39.910;
  • vermindert de aanslag vpb 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.457.466;
  • vernietigt de navorderingsaanslag vpb 2017;
  • vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
  • vernietigt de boetebeschikking bij de aanslag vpb 2017;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 1.439 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.935,48.
Tekst

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099 en Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1863.
3.Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312.
5.Vergelijk Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1150.
6.Artikel 16, eerste lid van de AWR.
7.Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3 (MvT), p. 22-24.