6.2.De rechtbank overweegt dat artikel 9, tweede lid, onderdeel a, Wet OB bepaalt dat het verlaagde tarief van toepassing is op de levering van goederen en diensten die zijn vermeld in de bij de Wet OB behorende Tabel I. Post b.3 van Tabel I luidt: “
het geven van gelegenheid tot sportbeoefening(…)”. Post b.3 van Tabel I moet richtlijnconform worden uitgelegd. Dit houdt in dat de reikwijdte daarvan samenvalt met die van post 14 van Bijlage III bij Btw-richtlijn 2006 op grond waarvan de lidstaten het verlaagde btw-tarief mogen toepassen op het verlenen van “
het recht gebruik te maken van sportaccommodaties.” Bepalingen van bijlage III bij de Btw-richtlijn moeten, omdat het uitzonderingen betreffen op de hoofdregel, strikt en overeenkomstig de gebruikelijke betekenis van de betrokken woorden worden uitgelegd.
7. In het arrest Baštová heeft het Hof van Justitie overwogen:
“
65. Het begrip ‘recht gebruik te maken van sportaccommodaties’ moet daarom aldus worden uitgelegd dat dit het recht betreft accommodaties te gebruiken die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd, alsmede het gebruik daarvan met dat doel voor ogen.
66. Daaruit volgt dat diensten die verband houden met het gebruik van accommodaties die nodig zijn voor de beoefening van de paardensport, onder punt 14 van bijlage III bij de btw-richtlijn kunnen vallen, maar dat dit niet het geval is voor diensten die verband houden met het gebruik van accommodaties bestemd voor het passieve verblijf van paarden in een stal, hun voedering of verzorging, en evenmin voor rust- of opslagplaatsen.”
8. Uit de geciteerde overwegingen volgt dat sprake moet zijn van een accommodatie die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding is bestemd. Daaruit volgt verder dat het verlenen van het gebruiksrecht van een accommodatie die niet een sportaccommodatie is niet valt onder de tabelpost, ook niet als die accommodatie wel wordt gebruikt met het doel van sportbeoefening of lichamelijke opvoeding voor ogen. Diensten die verband houden met het gebruik van accommodaties voor stalling of als berg-, rust-, lig- of opslagplaatsen van attributen waarmee een sport wordt bedreven, vallen niet onder het toepassingsbereik van post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn 2006.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit de vaststaande feiten niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van het ter beschikking stellen van een (recht van gebruik van een) sportaccommodatie. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de ligplaatsen, de sanitaire voorzieningen en de overige in de jachthaven aanwezige voorzieningen die eiseres ter beschikking stelt op zichzelf noch tezamen worden aangemerkt als een sportaccommodatie. Deze voorzieningen zijn namelijk gelet op de aard en inrichting daarvan duidelijk niet bestemd voor het beoefenen van sport. Ook acht de rechtbank deze voorzieningen niet daadwerkelijk nodig voor de door eiseres gestelde beoefening van (zeil)sport met de door eiseres verhuurde platbodems. Deze voorzieningen strekken enerzijds tot de stalling van de platbodems in de jachthaven, anderzijds wordt daarmee voorzien in een zeker comfort voor de gebruikers ervan. Het beroep van eiseres op het arrest van Hoge Raad 10 augustus 2007 doet hieraan niet af.In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat start en finish, met de daarbij behorende voorzieningen, die samen met een parcours gedurende de duur van de sportbeoefening zijn gereserveerd voor die sportbeoefening, kunnen vallen onder het begrip ‘sportaccommodatie’. Anders dan de organisatoren van de vierdaagse, beschikt eiseres niet over een exclusief aan haar ter beschikking staand parcours op het water, zodat ook in zoverre geen sprake kan zijn van ter beschikkingstelling van een sportaccommodatie door eiseres.
10. De conclusie is dat de (samengestelde) prestatie van eiseres, bestaande uit het ter beschikking stellen van een platbodem en het gebruik van de voorzieningen in de jachthaven, niet is aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onder terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie. Dit betekent dat het verlaagde tarief niet van toepassing is.
11. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar beroep op het vertrouwensbeginsel bedoelt te stellen dat zij op grond van het Besluit Omzetbelasting, Toelichting Tabel I (het besluit) recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief. De rechtbank volgt eiseres daar niet in. Uit het besluit volgt dat de staatssecretaris van mening is dat
naar spraakgebruik geen sprake[is]
van sportbeoefening bij (…) een prestatie bestaande in de enkele verhuur van (…) zeilboten met en zonder kajuit, (…) ongeacht of de huurder met de boot sportieve activiteiten gaat verrichten.Uit deze passage in het besluit valt niet af te leiden dat de staatssecretaris heeft goedgekeurd dat het verlaagde tarief wel van toepassing is op de (samengestelde) prestatie die eiseres verricht met betrekking tot de verhuur van de platbodems, omdat deze, volgens eiseres, meer omvat dan de enkele verhuur ervan. Daarbij komt dat eiseres haar beroep op het besluit baseert op de vooronderstelling dat sprake is van een sportaccommodatie, terwijl tussen partijen juist in geschil of de accommodatie van eiseres kwalificeert als sportaccommodatie.
12. Gelet op het voorgaande luidt het oordeel van de rechtbank dat het verlaagde tarief toepassing mist. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat eiseres het juiste bedrag aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: