4.9.Ten aanzien van het kinderdagverblijf heeft hetzelfde te gelden als bij 4.8. is overwogen ten aanzien van de polikliniek. De rechtbank overweegt inzake het kinderdagverblijf in aanvulling daarop nog het volgende. Ter zitting is gebleken dat dit WOZ-object ten tijde van de aankoop in 2019 een bedrijfsrestaurant betrof en dat de verbouwing tot kinderdagverblijf pas in de loop van 2020 is afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat de heffingsambtenaar dit WOZ-object niet naar waardepeildatum 1 januari 2020, maar naar toestandsdatum 1 januari 2021 had moeten waarderen. Uitgaande van stijgende bouwkosten en de omstandigheid dat de getaxeerde GVW per 1 januari 2020 van € 398.332 al ruim boven de vastgestelde WOZ-waarde van € 297.000 ligt, komt de rechtbank tot de conclusie dat ook bij een waardering naar toestandsdatum 1 januari 2021 de WOZ-waarde van het kinderdagverblijf niet te hoog is vastgesteld. Ook het beroep inzake het kinderdagverblijf is daarom ongegrond.
Vergoeding van immateriële schade, griffierecht en proceskosten
5. Eiseres heeft gevraagd om een immateriële schadevergoeding (ISV). De rechtbank wijst de ISV toe, omdat de behandeling van de zaken te lang heeft geduurd. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 23 juni 2021 tot aan deze uitspraak zijn namelijk 2 jaar en bijna 5 maanden verlopen en dat is 5 maanden te veel. De ISV bedraagt € 500 per half jaar overschrijding. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit bedrag af te wijken. In dit geval is sprake van (afgerond) een half jaar overschrijding, dus de schadevergoeding bedraagt in totaal € 500. De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken, zodat dit bedrag maar eenmaal wordt toegekend. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in de bezwaarfase 4 maanden en in de beroepsfase 1 maand. De heffingsambtenaar moet daarom € 400 (4/5 x € 500) van de ISV betalen en de Minister € 100 (1/5 x € 500). Dit bedrag zal worden toegekend in zaak met het nummer LEE 22/2094. Omdat het bedrag dat door de Minister moet worden betaald minder is dan € 5.000, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop te reageren.
6. De rechtbank zal eiseres een vergoeding voor de proceskosten toekennen. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakt proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat de uitspraken op bezwaar in stand zijn gebleven.De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor beide zaken in totaal vast op € 837. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,5 (omdat alleen een kostenvergoeding wordt toegekend in verband met overschrijding van de redelijke termijn).Voor de proceskostenvergoeding is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken. De proceskosten zullen worden vergoed in de zaak met nummer LEE 22/2094.
7. Omdat de beroepen ongegrond zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft eiseres gedaan gedurende het beroep, overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor was eiseres op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Awb geen griffierecht verschuldigd, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
8. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is toe te rekenen, bepaalt de rechtbank dat de vergoeding van de proceskosten voor de helft door de Minister en voor de helft door de heffingsambtenaar moet worden betaald.