ECLI:NL:RBNNE:2023:4854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
LEE 21/832, LEE 21/922 EN LEE 21/923
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 23 november 2023, worden de beroepen van eisers Centavos Investment B.V., Centavos II B.V., Kaan Bouwgroep B.V., Kaylon B.V., Kaan Group B.V., Kaan International B.V., Centavos B.V., GAB Vastgoed B.V., Kaan Uitzendbureau B.V. en andere partijen behandeld. De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de beroepen met de zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922, die betrekking hebben op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank concludeert dat het verzoek van eisers van 12 mei 2020 niet kan worden gekwalificeerd als een verzoek in de zin van de AVG, omdat het niet voldoet aan de vereisten voor een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor zijn de beslissingen van de convenantpartners van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Noord-Nederland van 24 december 2020 geen besluiten in de zin van de Awb, wat leidt tot onbevoegdheid van de rechtbank in deze zaken. Het verzoek om een proceskostenveroordeling in de derde zaak (LEE 21/923) wordt echter toegewezen, waarbij de rechtbank de proceskosten vaststelt op € 2.679,21. De rechtbank wijst erop dat eisers in de andere zaken geen recht hebben op vergoeding van proceskosten, aangezien zij geen beroep hebben gedaan op de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/832, LEE 21/922 en LEE 21/923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaken tussen

[eiser 1]

[eiser 2]
Centavos Investment B.V.
Centavos II B.V.
Kaan Bouwgroep B.V.
Kaylon B.V.
[bedrijfsnaam 1]
[bedrijfsnaam 2]
Kaan Group B.V.
Kaan International B.V.
Centavos B.V.
GAB Vastgoed B.V.
[bedrijfsnaam 3]
Kaan Uitzendbureau B.V., uit Groningen, gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.A.Th. Kostwinder),
en
de bestuursorganen van de convenantpartners van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Noord-Nederland, te weten:
- de korpschef van politie;
- de minister van Veiligheid en Justitie;
- de minister van Financiën;
- de burgemeester van Groningen;
- de burgemeester van Leeuwardengezamenlijk te noemen: verweerder
(gemachtigden: mr. N.N. Bontje en mr. M.J.A. Hanhart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922 en het verzoek om over te gaan tot een proceskostenveroordeling (na intrekking van het beroep) met zaaknummer LEE 21/923.

Beoordeling door de rechtbank

2. De (bestuursrechter van de) rechtbank heeft met partijen geprobeerd om - mede gelet op de uitspraak van de burgerlijke rechter van de rechtbank Noord-Nederland van
1 maart 2021 [1] - eisers een rechtsingang te geven en zodoende tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepen inzake de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te kunnen komen. De (bestuursrechter van de) rechtbank moet echter concluderen dat, ondanks de inspanningen die hiertoe door zowel de rechtbank als partijen zijn verricht, een inhoudelijke beoordeling van deze beroepen niet aan de orde kan zijn.
3. De bestuursrechter van deze rechtbank is van oordeel dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922.
Het verzoek om een proceskostenveroordeling, met zaaknummer LEE 21/923, zal worden toegewezen. Hierna legt de (bestuursrechter van de) rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Overwegingen

Procesverloop
4. Bij brief van 12 mei 2020, gericht aan RIEC Noord-Nederland, verzocht de (destijds) gemachtigde van eisers primair op grond van de AVG, subsidiair op grond van de sectorale wetten die op de convenantpartners van het RIEC van toepassing zijn en meer subsidiair op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), tot verstrekking/openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op (één van) cliënten en waarin (één van) cliënten genoemd worden.
Het verzoek ziet ook op documenten die betrekking hebben op Kaan Automaten B.V. en [bedrijfsnaam 4] , gedurende de periode dat indieners van deze B.V. bestuurder waren. Wat betreft Kaan Automaten B.V. betreft dat de periode van september 2013 tot januari 2017. Voor [bedrijfsnaam 4] betreft dat de periode van september 2013 tot juni 2017.
5. Bij brief van 14 september 2020 hebben eisers RIEC Noord-Nederland in gebreke gesteld.
6. Op 2 december 2020 hebben eisers een beroep wegens niet tijdig beslissen ingediend bij deze rechtbank. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer LEE 20/3535.
7. Bij drie verschillende (primaire) beslissingen van 24 december 2020 hebben enkele convenantpartners van RIEC Noord-Nederland alsnog beslist op het verzoek van
12 mei 2020.
8. Bij brief van 3 februari 2021 hebben eisers (nadere) gronden ingediend.
9. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Ten aanzien van bepaalde stukken heeft verweerder de rechtbank verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd. Eisers hebben vervolgens toestemming verleend in de zin van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
10. Op 31 mei 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarbij aan de hand van een vooraf verstrekte agenda verschillende formele punten zijn behandeld. Verschenen zijn: namens eisers hun gemachtigde, vergezeld door [naam] en namens verweerder zijn gemachtigde, vergezeld door [medewerker korpschef] , [medewerker korpschef] en [medewerker minister van Financiën] .
10.1.
Het beroep wegens niet tijdig beslissen (zaaknummer LEE 20/3535) is ter regiezitting ingetrokken, waardoor die procedure is geëindigd. Het daarvoor betaalde griffierecht is door de rechtbank gerestitueerd.
10.2.
Verder hebben partijen ter regiezitting ingestemd met rechtstreeks beroep (gericht tegen de drie (primaire) beslissingen van 24 december 2020). Deze beroepen staan geregistreerd onder zaaknummers LEE 21/832, LEE 21/922 en LEE 21/923. Het griffierecht voor deze beroepen is voldaan. De rechtbank heeft de onderzoeken in deze drie zaken ter regiezitting geschorst.
10.3.
Vanuit verweerder is ter regiezitting toegezegd dat de van belang zijnde bestuursorganen van de convenantpartners van het RIEC Noord-Nederland de beslissingen van 24 december 2020 voor hun rekening zullen gaan nemen. Eisers hebben toegezegd om aan de hand van overzichtslijsten een selectie te maken uit de stukken waarvan de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht, zodat de beoordeling van de rechtbank daartoe beperkt kan blijven.
11. Bij brieven van 9 en 11 augustus 2022 hebben de korpschef van politie, de minister van Veiligheid en Justitie, de minister van Financiën, de burgemeester van Groningen en de burgemeester van Leeuwarden de (primaire) beslissingen van 24 december 2020 voor hun rekening genomen.
12. Eisers hebben hun selectie zoals genoemd onder punt 10.3. kenbaar gemaakt.
13. Partijen hebben vervolgens nadere standpunten uitgewisseld.
14. Op 14 april 2023 heeft verweerder de beslissing van 24 december 2020 inzake de Wob herzien. Verweerder is daarbij, onder toepassing van de Wet open overheid (Woo), alsnog overgegaan tot het (deels) openbaar maken van stukken waarvan openbaarmaking in eerste instantie was geweigerd.
15. Op 20 april 2023 zijn de zaken LEE 21/832, LEE 21/922 en LEE 21/923 gevoegd op een (tweede) zitting behandeld. Daarbij zijn namens eisers verschenen [eiser 1] , [eiser 2] en de gemachtigde van eisers vergezeld door T.R. Klatter. Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden, waarbij mr. Hanhart aanwezig was door middel van een beeldverbinding. Verweerders gemachtigde mr. Bontje was fysiek ter zitting aanwezig en werd vergezeld door [medewerker RIEC] , [medewerker korpschef] , [medewerker korpschef] , [medewerker burgemeester Groningen] en [medewerker minister van Financiën] . Ter zitting is het onderzoek in alle drie de zaken geschorst.
16. Bij brief van 17 mei 2023 hebben eisers een reactie in procedure gebracht. Het beroep met zaaknummer LEE 21/923 (Wob c.q. Woo) hebben eisers ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
17. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 14 juni 2023.
18. Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank de onderzoeken in alle drie zaken gesloten.
Ten aanzien van de beroepen met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922
19. De rechtbank stelt aan de hand van de tweede zitting van 20 april 2023 vast dat het niet (langer) in geschil is dat er geen aanvraag is gedaan op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
20. Gelet op het voorgaande is de omvang van het geding in de zaken LEE 21/832 en LEE 21/922 thans beperkt tot de AVG.
21. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verzoek van 12 mei 2020 valt aan te merken als een verzoek in de zin van de AVG en in het verlengde daarvan als een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
22. De rechtbank begrijpt, gelet op het verhandelde ter tweede zitting, dat het verzoek van eisers van 12 mei 2020 primair de insteek heeft dat hetgeen het RIEC Noord-Nederland over eisers heeft verzameld, aan eisers geopenbaard zou moeten worden op grond van de AVG. Subsidiair hebben eisers zich gebaseerd op de Wob, maar enkel omdat rechtspersonen zich niet succesvol kunnen beroepen op de AVG. Omdat eisers verwachten dat er zal worden verstrekt op grond van de AVG, zal er vervolgens niet meer worden toegekomen aan toewijzing op grond van de Wob.
23. De rechtbank overweegt dat het doel van het inzagerecht van artikel 15, eerste lid, van de AVG is het kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens door de betrokkene die over hem worden verwerkt en om deze persoonsgegevens te kunnen controleren op de juistheid en de rechtmatige verwerking ervan. Dit artikel heeft niet als doel de toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren. [2] Eisers willen nagenoeg het gehele dossier dat gedurende een periode van enkele jaren over hen is verzameld, in het kader van het RIEC Noord-Nederland, ontvangen. Een dergelijk verzoek kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als een verzoek op grond van de AVG betreffende kennisname van (de verwerking van) persoonsgegevens, temeer nu eisers in het verzoek van 12 mei 2020 op geen moment spreken van persoonsgegevens. Dat door eisers in hun verzoek wordt verwezen naar de AVG maakt het voorgaande niet anders. [3] Voor zover eisers zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369, slaagt dit beroep niet. In tegenstelling tot hetgeen eisers kennelijk menen valt uit dit arrest niet af te leiden dat een verzoek om verstrekking van alle documenten, respectievelijk een geheel dossier, daadwerkelijk valt aan te merken als een verzoek (om inzage) op grond van de AVG.
24. Ook overigens is niet gebleken dat het verzoek van 12 mei 2020 beantwoordt aan (de doelstelling van) de AVG.
25. Omdat eisers geen verzoek in de zin van de AVG hebben gedaan, is een reactie op dat verzoek geen besluit (in de zin van de Awb). Ook is er geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit sluit, in tegenstelling tot hetgeen eisers kennelijk menen, ook aan bij artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Uit dat artikel valt af te leiden dat van een besluit pas sprake kan zijn, indien er sprake is van zowel een bestuursorgaan als van een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening. Zoals hiervoor uiteengezet is van een dergelijk verzoek in dit geval geen sprake.
26. Gelet op het voorgaande zijn de (primaire) beslissingen van 24 december 2020 geen besluiten. De bestuursrechter van de rechtbank is daarom niet bevoegd om van de beroepen met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922 kennis te nemen en zal zich onbevoegd verklaren.
27. De rechtbank overweegt, ter voorlichting, dat uit het verhandelde ter tweede zitting naar voren is gekomen dat het eisers met name te doen is om zogenoemde feitelijke en waarderende gegevens over gedragingen en eigenschappen van de natuurlijke personen [eiser 1 en 2] Dit valt echter niet af te leiden uit het verzoek van 12 mei 2020. Indien eisers (meer specifiek [eiser 1 en 2] als natuurlijke personen) alsnog inzage willen verkrijgen in hen waarderende persoonsgegevens, dan zouden zij het in overweging kunnen nemen om een gewijzigd verzoek in de zin van artikel 15 van de AVG, waaruit duidelijk blijkt dat het hen gaat om inzage in de hen ( [eiser 1 en 2] ) waarderende persoonsgegevens, bij de verschillende betrokken bestuursorganen in te dienen. Indien het verzoek valt aan te merken als een AVG-verzoek en daarop wordt beslist door een bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan staat er in beginsel een rechtsgang open voor eisers.
Ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling (LEE 21/923)
28. Kort voor de tweede zitting heeft de rechtbank van eisers een formulier proceskosten ontvangen. Als proceskosten zijn opgevoerd kosten voor rechtsbijstand, reiskosten (per vliegtuig) en verletkosten. Deze kosten zijn besproken ter tweede zitting van de rechtbank.
29. Bij brief van 17 mei 2023 hebben eisers (thans verzoekers) het beroep met zaaknummer LEE 21/923 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten (artikel 8:75a van de Awb).
30. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van 17 mei 2023 en heeft dat gedaan bij brief van 14 juni 2023. Verweerder heeft daarbij niet inhoudelijk gereageerd op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
31. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
32. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan het beroep is tegemoetgekomen. Verweerder is in het nadere besluit van 14 april 2023 (zie eerder onder punt 14) alsnog overgegaan tot het (deels) openbaar maken van stukken waarvan de openbaarmaking in eerste instantie door verweerder was geweigerd. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
33. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten en stelt deze kosten vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden daarbij vastgesteld op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter twee zittingen, met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). De reiskosten (voor de tweede zitting) worden vastgesteld op € 136,21. Er is onbetwist gesteld dat er sprake is van verletkosten ten behoeve van de tweede zitting, maar de hoogte daarvan is niet onderbouwd, waardoor er slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief. [4] De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 32,- (4 uren ten bedrage van € 8,- per uur). In totaal bedragen de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen € 2.679,21.
34. Voor wat betreft de vergoeding van het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,-merkt de rechtbank ten overvloede op dat verweerder reeds op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb gehouden is tot vergoeding daarvan aan verzoekers over te gaan.

Conclusie en gevolgen

35. De bestuursrechter van de rechtbank is onbevoegd in de zaken LEE 21/832 en LEE 21/922. Zij mag deze zaken dus niet behandelen. Eisers krijgen in die zaken daarom het griffierecht van de rechtbank terug. Zij krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
36. Het verzoek om een veroordeling in de proceskosten (zaaknummer LEE 21/923) wordt toegewezen. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 2.679,21.

Beslissing

De (bestuursrechter van de) rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd in de zaken LEE 21/832 en LEE 21/922;
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling met zaaknummer LEE 21/923 toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 2.679,21.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. (…)
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. (…)
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. (…)
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
6. (…)
Artikel 8:41
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. (…)
6. (…)
7. Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, vergoedt het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht.
8. (…)
Artikel 8:75a
1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2. De bestuursrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de bestuursrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.
3. Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de bestuursrechter het onderzoek. In de overige gevallen zijn de afdelingen 8.2.4 en 8.2.5 van overeenkomstige toepassing.
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. Wanneer persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie, heeft de betrokkene het recht in kennis te worden gesteld van de passende waarborgen overeenkomstig artikel 46 inzake de doorgifte.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 34
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie de Beschikking van 1 maart 2021, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBNNE:2021:738.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:487.
3.Zie de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4303 en de rechtbank Gelderland van 21 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2267.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511.