10.3.Vanuit verweerder is ter regiezitting toegezegd dat de van belang zijnde bestuursorganen van de convenantpartners van het RIEC Noord-Nederland de beslissingen van 24 december 2020 voor hun rekening zullen gaan nemen. Eisers hebben toegezegd om aan de hand van overzichtslijsten een selectie te maken uit de stukken waarvan de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht, zodat de beoordeling van de rechtbank daartoe beperkt kan blijven.
11. Bij brieven van 9 en 11 augustus 2022 hebben de korpschef van politie, de minister van Veiligheid en Justitie, de minister van Financiën, de burgemeester van Groningen en de burgemeester van Leeuwarden de (primaire) beslissingen van 24 december 2020 voor hun rekening genomen.
12. Eisers hebben hun selectie zoals genoemd onder punt 10.3. kenbaar gemaakt.
13. Partijen hebben vervolgens nadere standpunten uitgewisseld.
14. Op 14 april 2023 heeft verweerder de beslissing van 24 december 2020 inzake de Wob herzien. Verweerder is daarbij, onder toepassing van de Wet open overheid (Woo), alsnog overgegaan tot het (deels) openbaar maken van stukken waarvan openbaarmaking in eerste instantie was geweigerd.
15. Op 20 april 2023 zijn de zaken LEE 21/832, LEE 21/922 en LEE 21/923 gevoegd op een (tweede) zitting behandeld. Daarbij zijn namens eisers verschenen [eiser 1] , [eiser 2] en de gemachtigde van eisers vergezeld door T.R. Klatter. Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden, waarbij mr. Hanhart aanwezig was door middel van een beeldverbinding. Verweerders gemachtigde mr. Bontje was fysiek ter zitting aanwezig en werd vergezeld door [medewerker RIEC] , [medewerker korpschef] , [medewerker korpschef] , [medewerker burgemeester Groningen] en [medewerker minister van Financiën] . Ter zitting is het onderzoek in alle drie de zaken geschorst.
16. Bij brief van 17 mei 2023 hebben eisers een reactie in procedure gebracht. Het beroep met zaaknummer LEE 21/923 (Wob c.q. Woo) hebben eisers ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
17. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 14 juni 2023.
18. Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank de onderzoeken in alle drie zaken gesloten.
Ten aanzien van de beroepen met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922
19. De rechtbank stelt aan de hand van de tweede zitting van 20 april 2023 vast dat het niet (langer) in geschil is dat er geen aanvraag is gedaan op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
20. Gelet op het voorgaande is de omvang van het geding in de zaken LEE 21/832 en LEE 21/922 thans beperkt tot de AVG.
21. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verzoek van 12 mei 2020 valt aan te merken als een verzoek in de zin van de AVG en in het verlengde daarvan als een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
22. De rechtbank begrijpt, gelet op het verhandelde ter tweede zitting, dat het verzoek van eisers van 12 mei 2020 primair de insteek heeft dat hetgeen het RIEC Noord-Nederland over eisers heeft verzameld, aan eisers geopenbaard zou moeten worden op grond van de AVG. Subsidiair hebben eisers zich gebaseerd op de Wob, maar enkel omdat rechtspersonen zich niet succesvol kunnen beroepen op de AVG. Omdat eisers verwachten dat er zal worden verstrekt op grond van de AVG, zal er vervolgens niet meer worden toegekomen aan toewijzing op grond van de Wob.
23. De rechtbank overweegt dat het doel van het inzagerecht van artikel 15, eerste lid, van de AVG is het kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens door de betrokkene die over hem worden verwerkt en om deze persoonsgegevens te kunnen controleren op de juistheid en de rechtmatige verwerking ervan. Dit artikel heeft niet als doel de toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren.Eisers willen nagenoeg het gehele dossier dat gedurende een periode van enkele jaren over hen is verzameld, in het kader van het RIEC Noord-Nederland, ontvangen. Een dergelijk verzoek kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als een verzoek op grond van de AVG betreffende kennisname van (de verwerking van) persoonsgegevens, temeer nu eisers in het verzoek van 12 mei 2020 op geen moment spreken van persoonsgegevens. Dat door eisers in hun verzoek wordt verwezen naar de AVG maakt het voorgaande niet anders.Voor zover eisers zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369, slaagt dit beroep niet. In tegenstelling tot hetgeen eisers kennelijk menen valt uit dit arrest niet af te leiden dat een verzoek om verstrekking van alle documenten, respectievelijk een geheel dossier, daadwerkelijk valt aan te merken als een verzoek (om inzage) op grond van de AVG.
24. Ook overigens is niet gebleken dat het verzoek van 12 mei 2020 beantwoordt aan (de doelstelling van) de AVG.
25. Omdat eisers geen verzoek in de zin van de AVG hebben gedaan, is een reactie op dat verzoek geen besluit (in de zin van de Awb). Ook is er geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit sluit, in tegenstelling tot hetgeen eisers kennelijk menen, ook aan bij artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Uit dat artikel valt af te leiden dat van een besluit pas sprake kan zijn, indien er sprake is van zowel een bestuursorgaan als van een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening. Zoals hiervoor uiteengezet is van een dergelijk verzoek in dit geval geen sprake.
26. Gelet op het voorgaande zijn de (primaire) beslissingen van 24 december 2020 geen besluiten. De bestuursrechter van de rechtbank is daarom niet bevoegd om van de beroepen met zaaknummers LEE 21/832 en LEE 21/922 kennis te nemen en zal zich onbevoegd verklaren.
27. De rechtbank overweegt, ter voorlichting, dat uit het verhandelde ter tweede zitting naar voren is gekomen dat het eisers met name te doen is om zogenoemde feitelijke en waarderende gegevens over gedragingen en eigenschappen van de natuurlijke personen [eiser 1 en 2] Dit valt echter niet af te leiden uit het verzoek van 12 mei 2020. Indien eisers (meer specifiek [eiser 1 en 2] als natuurlijke personen) alsnog inzage willen verkrijgen in hen waarderende persoonsgegevens, dan zouden zij het in overweging kunnen nemen om een gewijzigd verzoek in de zin van artikel 15 van de AVG, waaruit duidelijk blijkt dat het hen gaat om inzage in de hen ( [eiser 1 en 2] ) waarderende persoonsgegevens, bij de verschillende betrokken bestuursorganen in te dienen. Indien het verzoek valt aan te merken als een AVG-verzoek en daarop wordt beslist door een bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan staat er in beginsel een rechtsgang open voor eisers.
Ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling (LEE 21/923)
28. Kort voor de tweede zitting heeft de rechtbank van eisers een formulier proceskosten ontvangen. Als proceskosten zijn opgevoerd kosten voor rechtsbijstand, reiskosten (per vliegtuig) en verletkosten. Deze kosten zijn besproken ter tweede zitting van de rechtbank.
29. Bij brief van 17 mei 2023 hebben eisers (thans verzoekers) het beroep met zaaknummer LEE 21/923 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten (artikel 8:75a van de Awb).
30. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van 17 mei 2023 en heeft dat gedaan bij brief van 14 juni 2023. Verweerder heeft daarbij niet inhoudelijk gereageerd op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
31. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
32. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan het beroep is tegemoetgekomen. Verweerder is in het nadere besluit van 14 april 2023 (zie eerder onder punt 14) alsnog overgegaan tot het (deels) openbaar maken van stukken waarvan de openbaarmaking in eerste instantie door verweerder was geweigerd. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
33. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten en stelt deze kosten vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden daarbij vastgesteld op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter twee zittingen, met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). De reiskosten (voor de tweede zitting) worden vastgesteld op € 136,21. Er is onbetwist gesteld dat er sprake is van verletkosten ten behoeve van de tweede zitting, maar de hoogte daarvan is niet onderbouwd, waardoor er slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief.De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 32,- (4 uren ten bedrage van € 8,- per uur). In totaal bedragen de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen € 2.679,21.
34. Voor wat betreft de vergoeding van het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,-merkt de rechtbank ten overvloede op dat verweerder reeds op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb gehouden is tot vergoeding daarvan aan verzoekers over te gaan.