ECLI:NL:RBMNE:2022:4303
Rechtbank Midden-Nederland
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot proceskosten en indicatie in uren
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 juli 2021, waarin hem huishoudelijke hulp was toegekend. Na het indienen van een beroep wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar, heeft verweerder op 31 mei 2022 alsnog een besluit genomen. Eiser heeft vervolgens gronden van beroep ingediend, waarbij hij stelde dat verweerder ten onrechte geen indicatie in uren had gegeven in het primaire besluit.
De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist, het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat hij een professionele gemachtigde heeft ingeschakeld. De rechtbank kent een bedrag van € 379,50 toe voor de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
Eiser heeft aangevoerd dat de maatwerkvoorziening in de vorm van een resultaat is verstrekt, wat in strijd is met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om het aantal toegekende uren in het primaire besluit te vermelden, mits het aantal uren herleidbaar is. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende zijn onderbouwd en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukt dat in toekomstige besluiten het aantal toegekende uren duidelijk moet worden vermeld, om te voorkomen dat kwetsbare personen in de problemen komen.