ECLI:NL:RBMNE:2022:4303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot proceskosten en indicatie in uren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 juli 2021, waarin hem huishoudelijke hulp was toegekend. Na het indienen van een beroep wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar, heeft verweerder op 31 mei 2022 alsnog een besluit genomen. Eiser heeft vervolgens gronden van beroep ingediend, waarbij hij stelde dat verweerder ten onrechte geen indicatie in uren had gegeven in het primaire besluit.

De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist, het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat hij een professionele gemachtigde heeft ingeschakeld. De rechtbank kent een bedrag van € 379,50 toe voor de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.

Eiser heeft aangevoerd dat de maatwerkvoorziening in de vorm van een resultaat is verstrekt, wat in strijd is met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om het aantal toegekende uren in het primaire besluit te vermelden, mits het aantal uren herleidbaar is. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende zijn onderbouwd en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukt dat in toekomstige besluiten het aantal toegekende uren duidelijk moet worden vermeld, om te voorkomen dat kwetsbare personen in de problemen komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: S. Toxopeus, S. Piets en M. Endlich).

Procesverloop

Aan eiser is bij besluit van 28 juli 2021 (het primaire besluit) huishoudelijke hulp toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Eiser heeft vervolgens een beroep niet tijdig beslissen ingediend wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Op 31 mei 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit). Eiser heeft vervolgens gronden van beroep ingediend. Het beroep van eiser wordt geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Over het beroep niet tijdig beslissen
1. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist en eiser niet heeft gesteld nog enig procesbelang te hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, ziet de rechtbank aanleiding het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Omdat verweerder pas nadat eiser in beroep is gegaan een beslissing op het bezwaar heeft genomen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen.
3. Omdat deze zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing mede wordt geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit, wordt over het griffierecht een beslissing genomen in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
Standpunten partijen
4. Eiser voert aan dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit ten onrechte een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een te behalen resultaat heeft verstrekt. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [1] Voor zover verweerder stelt dat de maatwerkvoorziening in het bestreden besluit wel in uren is geïndiceerd, had verweerder het primaire besluit moeten herroepen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is volgens eiser - omdat het primaire besluit in stand is gebleven - nog steeds sprake van resultaatsgericht indiceren.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij niet verplicht is om in de besluitvorming het aantal toegekende uren te noemen. Het aantal toegekende uren moet wel herleidbaar zijn en dat is het in het geval van eiser ook. Eiser kan namelijk zelf het aantal uren waarop hij recht heeft uitrekenen aan de hand van het met de zorgaanbieder ingevulde zorgplan, de op internet te vinden beleidsregels en het indicatieprotocol. Door in het bestreden besluit wel het aantal toegekende uren te benoemen, heeft verweerder voor eiser alleen verduidelijkt waar hij al vanaf het primaire besluit recht op had. Verweerder hoefde het primaire besluit daarom niet te herroepen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 heeft geoordeeld dat in Wmo-besluiten tot toekenning van huishoudelijke hulp het aantal toegekende uren moet worden genoemd. In het primaire besluit heeft verweerder geen urenaantal vermeld. Er staat enkel dat eiser recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van het ondersteuningsarrangement ‘Lichamelijke Achteruitgang pakket A’. In het bestreden besluit heeft verweerder de motivering aangevuld. Verweerder verduidelijkt per activiteit op hoeveel uur (per jaar) ondersteuning eiser recht heeft. Anders dan eiser stelt, is er in het bestreden besluit dus wel sprake van een maatwerkvoorziening met daarbij een vermelding van het aantal uren.
7. De rechtbank oordeelt dat het aanvullen van de motivering niet leidt tot een besluit met een andere strekking en rechtsgevolg dan dat van het primaire besluit. Verweerder heeft met de aanvullende motivering in het bestreden besluit alleen verduidelijkt op hoeveel uur ondersteuning eiser recht heeft door het toegekende aantal uur nu wel te vermelden. Het bestreden besluit strekt nog steeds tot toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp in de huishouding. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB staat artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg aan de handhaving in bezwaar van een primair besluit na een aanvullende motivering, omdat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. [2] Verweerder was daarom niet gehouden het primaire besluit te herroepen.
8. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser hetzelfde zijn als de bezwaargronden. In het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd op die bezwaargronden ingegaan. Het was aan eiser om in beroep gemotiveerd te onderbouwen waarom het bestreden besluit geen stand kan houden. Eiser heeft dit nagelaten. Het beroep van eiser slaagt daarom niet.
9. De rechtbank ziet aanleiding om ten overvloede het volgende op te merken. Zoals hierboven overwogen heeft de CRvB in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 geoordeeld dat in Wmo-besluiten tot toekenning van huishoudelijke hulp het aantal toegekende uren moet worden genoemd. Het noemen van een resultaat (zoals “een schoon en leefbaar huis”, of -zoals in dit geval- het noemen van een bepaald zorgpakket) is niet toegestaan.
10. In het primaire besluit heeft verweerder nagelaten om een indicatie in een aantal uren toe te kennen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser aan de hand van het met de zorgaanbieder ingevulde zorgplan en de op internet te vinden beleidsregels en het indicatieprotocol zelf het aantal uren, waarop hij recht heeft, zelf kan uitrekenen.
11. Verweerder handelt hiermee in strijd met de door de CRvB voorgeschreven handelwijze en miskent hiermee dat de Wmo-doelgroep vooral bestaat uit kwetsbare en veelal oudere personen, voor wie het moeilijk, zo niet onmogelijk is om aan de hand van het primaire besluit te achterhalen op hoeveel uren huishoudelijke hulp men aanspraak kan maken. Kwetsbare personen dreigen hierdoor tussen wal en schip te vallen en zijn genoodzaakt om bezwaar te maken om verweerder ertoe te bewegen om wel een besluit met een indicatie in uren te nemen. Het is aan verweerder om in een zo vroeg mogelijk stadium aan betrokkenen duidelijk te maken voor hoeveel uren in een bepaalde periode recht op huishoudelijke hulp bestaat. Zeker nu dit voor verweerder – zoals hij ter zitting heeft verklaard – een eenvoudige rekensom betreft, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet al in het primaire besluit het aantal toegekende uren noemt. Bovendien miskent verweerder dat het zorgplan nog moet worden gevolgd door een duidelijk omschreven besluit van verweerder. Het zorgplan kan immers niet worden gelijkgesteld met een besluit tot toekenning van een Wmo-voorziening.
12. Voorts had het - in het kader van een goede behartiging van de belangen van eiser - op de weg van de gemachtigde van eiser gelegen om na de kennisneming van de beslissing op bezwaar de zorgverlener op de hoogte te brengen van het toegekende aantal uren. Ook hierdoor is de hoogte van het aantal uren dat de zorgverlener aan eiser diende te verlenen, in ieder geval in de periode na de beslissing op bezwaar, voor de zorgverlener onnodig lang onduidelijk geweest. Daarnaast had de gemachtigde van eiser bij verweerder een klacht kunnen indienen over de zorgverlener, als deze niet daadwerkelijk het aantal toegekende uren zorg zou verlenen.
13. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder in de toekomst al in de beslissing op de aanvraag om een Wmo-voorziening, bestaande uit huishoudelijke hulp, een indicatie in uren zal opnemen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en er is geen aanleiding om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:97.