Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
Procesverloop
15 maart 2022 overgelegd.
Totstandkoming van het besluit
(€ 236,63) en de bijkomende kosten (€ 695,-).
“Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?”Op 22 december 2020 heeft Hennekens een addendum bezwaar uitgebracht. De zetting wordt geweten aan daling van het grondwaterpeil.
Beoordeling door de rechtbank
2 maart 2022 is zijn rapport opgeleverd. Meiborg heeft op 15 maart 2022, op verzoek van eiser, een reactie op het rapport van Everts gegeven.
‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’is door Van Staalduinen en Everts benadrukt dat in overeenstemming met het advies van het Panel van deskundigen (het Panel) van
22 januari 2019 in alle gevallen een oorzaak voor het ontstaan van de schade moet worden aangetoond.
“Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?”
“De deskundige dient bij de specialistische beoordeling of er een autonome oorzaak bestaat, in eerste instantie nog niet de berekende trillingssnelheden te betrekken die ter plaatse kunnen zijn opgetreden. Dat moet plaatsvinden in de volgende stap” (zie ook: de uitspraak van deze rechtbank van 10 december 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5492).
-Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?-weer openligt.
waarschijnlijkis dat de poeren beschikken over een te geringe grondmechanische draagkracht. Verder is vermeld dat het
meest waarschijnlijkis dat het ontbreken van constructieve samenhang van de poer onder de hoek voorgevel-zijgevel, in combinatie met een relatief lage draagkracht, de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van de verzakking. Vervolgens zijn op basis van deze bevindingen conclusies getrokken.
“Een motivering waarin een andere, meer “waarschijnlijke" oorzaak van de schade is genoemd, is onvoldoende om het bewijsvermoeden te ontzenuwen.”Indien het bewijsvermoeden niet van toepassing is, dan dient de deskundige een normale causaliteitsbeoordeling uit voeren. In dat verband dient de deskundige te beoordelen wat de
meest waarschijnlijkeoorzaak van de schade is (blz. 21).
€ 837,- en een wegingsfactor 1). De opgevoerde kosten voor de contra-expertise van Vergnes (10 uren ad € 95,-) komen in dit geval eveneens voor vergoeding in aanmerking (vgl. ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4351). Daarnaast komen ook de kosten voor het het bijwonen van de zittingen van 2 februari 2022 en 28 maart 2022 (afgerond 3 uur ad € 95,-) voor vergoeding in aanmerking (totaal € 1.235,-). De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om ook de opgevoerde uren voor het deskundigenbericht van Meiborg van 15 maart 2022 tegen voornoemd uurtarief te vergoeden (8 uur ad € 95,-, totaal € 760,-). Het bedrag van € 1.995,- dient te worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting (€ 418,95).