ECLI:NL:RBNNE:2023:444

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21/1476
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade en funderingsverzakking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over mijnbouwschade. Eiser, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een schadevergoeding van € 8.223,69 was toegekend voor verzakking van de fundering van een pand. Verweerder had het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat de schade door mijnbouwactiviteiten was veroorzaakt en dat de deskundigen van verweerder de scheefstand van de woning niet adequaat hadden beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het door verweerder uitgevoerde nader onderzoek onvoldoende was om het bewijsvermoeden te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de deskundigenadviezen niet onbegrijpelijk waren, maar dat verweerder ten onrechte van deze adviezen was uitgegaan bij het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op schade 1 en 8, en de verzakking van de fundering. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen over de verzakking, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 4.924,95 en het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn in kennis gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.A. Korten),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink, mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder een schadevergoeding toegekend van in totaal € 8.223,69.
In het besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en op 25 augustus 2021 een contra-expertise van Vergnes Expertise B.V. (Vergnes) van 18 augustus 2021 overgelegd.
Verweerder heeft op 21 januari 2022 een verweerschrift ingediend, voorzien van een nader advies van ir. R. Wiersum en ing. J. Hoven, werkzaam bij schade-expertisebureau D.O.G.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.C. Molema-Nankman. Als deskundige is namens eiser verschenen: P.J. Vrieling, werkzaam bij Vergnes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is Hoven verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden tot 28 maart 2022.
Door ing. H.J. Everts, van Everts Geotechniek B.V, is op 2 maart 2022 een rapport uitgebracht van zijn onderzoek naar de fundering van het pand op het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand). Eiser heeft een reactie van ir. W.A.B. Meiborg van
15 maart 2022 overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 28 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als deskundige is namens eiser Vrieling verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is Everts verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 20 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aan eiser verzocht om schriftelijk te reageren op een aantal vragen. Eiser heeft op 19 mei 2022 en 30 mei 2022 gereageerd. Verweerder heeft op 18 juli 2022 gereageerd.
Op 1 september 2022 is de rechtbank akkoord gegaan met een verzoek van de gemachtigde van eiser, mr. M.C. Gozoglu, van 30 augustus 2022 om de op 7 september 2022 geplande zitting geen doorgang te laten vinden, zodat nader onderzoek kan worden uitgevoerd.
Op 26 oktober 2022 heeft de huidige gemachtigde van eiser de uitkomsten van het nader onderzoek schriftelijk ingediend.
Bij brief van 17 november 2022 heeft de rechtbank partijen in gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Omdat geen van de partijen hierop heeft gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 23 december 2022 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Aan het bestreden besluit is het volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser heeft op 25 augustus 2018 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij verweerder. Het gaat daarbij om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade van het pand.
1.2.
Verweerder heeft deskundige R. Hennekens, werkzaam bij D.O.G, aangewezen om de schade te taxeren. Hennekens heeft op 20 november 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Daarbij zijn veertien schades vermeld aan respectievelijk de buitenmuur (schade 1 tot en met 5), binnenmuur (6, 7, 8, 10, 11 en 14), plafond (8 en 12) en vloer (13). In navolging van de opmerking door de aanvrager over het verzakken van de woning en na het constateren van de hieraan gerelateerde schades is aanbevolen om een nader onderzoek te verrichten naar de fundering van met name het oorspronkelijke woongedeelte van de woning.
1.3.
In de op 30 januari 2020 ingediende zienswijze heeft eiser bericht dat hij de schades niet wil laten herstellen voordat er een funderingsonderzoek komt.
1.4.
Naar aanleiding van de zienswijze is het adviesrapport opnieuw beoordeeld.
Op 12 maart 2020 heeft Hennekens een herzien adviesrapport uitgebracht. Daarin is vermeld dat het advies om een funderingsonderzoek te laten doen louter is bedoeld als advies voor eigenaar van de woning en dat er geen relatie is tussen de verzakking van de fundering en mijnbouw.
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overneming van het herziene adviesrapport, aan eiser een schadevergoeding toegekend van in totaal € 8.223,69.
Deze vergoeding bestaat uit een vergoeding van de schade (€ 7.292,06), de wettelijke rente
(€ 236,63) en de bijkomende kosten (€ 695,-).
1.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.7.
De bezwaaradviescommissie heeft vervolgens met betrekking tot het verzakken van de fundering aan de deskundige verzocht de volgende vraag te beantwoorden:
“Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?”Op 22 december 2020 heeft Hennekens een addendum bezwaar uitgebracht. De zetting wordt geweten aan daling van het grondwaterpeil.
1.8.
Eiser heeft op 3 februari 2021 een zienswijze op het addendum ingediend.
1.9.
In het advies van 2 maart 2021 heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren. Daarbij is de conclusie getrokken dat voldoende aannemelijk is dat de verzakking van de fundering een andere oorzaak kent dan mijnbouwactiviteiten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het commissieadvies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de aanwezige scheefstand in de woning door de door verweerder benoemde deskundigen had moeten worden beoordeeld en na vernietiging van het bestreden besluit alsnog moet worden beoordeeld en verwijst hiertoe naar de contra-expertise van Vergnes en de uitspraak van deze rechtbank van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2840.
2.2.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser voor wat betreft de herstelkosten bij schade 1 en 8 gegrond en voor het overige ongegrond is. Verweerder is op grond van het advies van de deskundigen tot de conclusie gekomen dat het bewijsvermoeden voor de schade aan de woning is weerlegd, waar het gaat om de verzakking van de vloer van het oorspronkelijke gebouwdeel. Verweerder heeft met betrekking tot het verzakken van het voorste, oorspronkelijke bouwdeel in het verweerschrift gewezen op de adviezen van Hennekens, Wiersum en Hoven. Verweerder heeft in het verweerschrift de conclusie dat verzakking het gevolg is van veenoxidatie door het zakken van de grondwaterstand gevolgd. Voor de (mogelijke) zettingen is volgens verweerder duidelijk een autonome oorzaak aanwezig.
Schade 1 en 8
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van schade 1 en 8 een aanvullende vergoeding van in totaal
€ 2.502,24 (incl. btw) op zijn plaats is.
Op de zitting van 2 februari 2022 is vastgesteld dat eiser zich kan vinden in de voorgestelde schadevergoeding voor de opgenomen schade boven de vloer: het reeds toegekende bedrag van € 8.223,69 en de bij verweerschrift genoemde aanvulling van € 2.502,24. Deze posten zijn bedoeld om de schade boven de vloer te herstellen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd, voor zover daarin is beslist over schade 1 en 8. De reeds toegekende vergoeding (€ 1.090,74) dient te worden aangevuld met een bedrag van € 2.502,24).
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op dit onderdeel zelf in de zaak voorzien.
Verzakking van de fundering
4. In geschil is daarmee nog of met betrekking tot de verzakking het bewijsvermoeden is weerlegd.
4.1.
Verweerder heeft meerdere deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de door eiser gestelde schade. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935).
4.2.
De conclusie -van de drie door verweerder ingeschakelde deskundigen- dat het veen door een dalende grondwaterstand is geërodeerd, kan niet worden vastgesteld aan de hand van de bij het addendum van 22 december 2020 overgelegde gegevens uit het DINO-loket. Verder is in geen van de adviezen ingegaan op de door Vergnes (op 18 augustus 2021) gerapporteerde fundering op palen. Zelfs niet in het bij het verweerschrift van 21 januari 2022 behorende nader advies dat is uitgebracht na het rapport van Vergnes.
De conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk. Verweerder is bij het nemen van het bestreden besluit en het opstellen van het verweerschrift ten onrechte van de over de verzakking gegeven adviezen uitgegaan.
4.3.
Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met
artikel 3:2 van de Awb voor zover is beslist over de verzakking.
4.4.
De rechtbank heeft verweerder hetgeen onder overweging 4.2. van deze uitspraak is opgenomen op de zitting van 2 februari 2022 voorgehouden. Verweerder heeft op deze zitting aangeboden om op korte termijn door een deskundige nader onderzoek te laten doen. Eiser is hiermee akkoord gegaan. Verweerder heeft Everts gevraagd te rapporteren en op
2 maart 2022 is zijn rapport opgeleverd. Meiborg heeft op 15 maart 2022, op verzoek van eiser, een reactie op het rapport van Everts gegeven.
4.5.
Verweerder heeft op de zitting van 28 maart 2022 (opnieuw) het standpunt ingenomen dat op grond van het rapport van Everts het bewijsvermoeden met betrekking tot de verzakking is weerlegd. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank zal hierna ingaan op dit geschilpunt en onderzoeken in hoeverre zelf in de zaak kan worden voorzien.
5. De rechtbank slaat daarbij acht op het hierna volgende toetsingskader.
5.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Uit een door verweerder overgelegd overzicht blijkt dat tussen 8 augustus 2006 (Westeremden) en 26 januari 2020 (Kolham) minimaal vijftien bevingen hebben plaatsgevonden waarbij de maximaal berekende trillingssnelheid hoger ligt dan 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1%.
5.2.
In een op 16 december 2020 uitgebrachte notitie
‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’is door Van Staalduinen en Everts benadrukt dat in overeenstemming met het advies van het Panel van deskundigen (het Panel) van
22 januari 2019 in alle gevallen een oorzaak voor het ontstaan van de schade moet worden aangetoond.
5.3.
De door de commissie in bezwaar gestelde vraag aan de deskundige sluit daarbij ook aan:
“Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?”
5.4.
Vorenstaande komt erop neer dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen ook bij zettingen eerst toetsen of zij met een voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan. In de Praktische Uitwerking Tijdelijke wet Groningen voor Deskundigen van 1 juli 2021 (versie 3) is dit -in zijn algemeenheid- ook meegegeven:
“De deskundige dient bij de specialistische beoordeling of er een autonome oorzaak bestaat, in eerste instantie nog niet de berekende trillingssnelheden te betrekken die ter plaatse kunnen zijn opgetreden. Dat moet plaatsvinden in de volgende stap” (zie ook: de uitspraak van deze rechtbank van 10 december 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5492).
6. Na de zitting van 2 februari 2022 zijn aanvankelijk twee rapportages uitgebracht, te weten het nader onderzoek van Everts en een deskundigenbericht van Meiborg in reactie daarop. Op 26 oktober 2022 heeft eiser een aanvullende memo van Meiborg en een reactie van Vergnes ingediend.
6.1.
Everts heeft in de rapportage van 2 maart 2022 als bevinding opgenomen dat de gevel in 2022 sinds de bouw ongeveer 174 mm scheef is gezakt en de in 2008 aangelegde vloer ongeveer 50 mm scheef is gezakt. Verder is het volgende vermeld:
“Uit het funderingsonderzoek is gebleken dat het pand (…) op gemetselde poeren is gefundeerd. De constructieve staat van de poer onder de hoek voorgevel-zijgevel is onvoldoende. (…) Een verlies van samenhang is geconstateerd bij de poer onder de hoek voorgevel-zijgevel. Daarnaast is het waarschijnlijk dat de poeren ook beschikken over een te geringe grondmechanische draagkracht van de poeren.
(…)
Mijn conclusie is daarom dat de zakking in de periode 1911-2008 is ontstaan als gevolg van een onvoldoende draagkracht (geotechnisch en constructief) van de poer in de hoek voorgevel-zijgevel.
(…)
Als de zakking in de periode 1911-2008 circa 124 mm was, zou in 2022 een zakking moeten worden verwacht van (…) 126 mm. Slechts 2 mm meer, maar er is een extra zakking opgetreden van 50 mm. Om die reden is het meest waarschijnlijk dat het ontbreken van constructieve samenhang, in combinatie met een relatief lage draagkracht, de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van de verzakking.
(…)
Voor het onderhavige pand is een eenmalige trillingssnelheid bepaald van 7,3 mm/s (1%, 2014). Op grond daarvan mag worden verondersteld dat geen aanvullende zakking is opgetreden als gevolg van verdichting of verweking.
(…)
Veranderingen in grondwaterstand hebben door het relatief diep gelegen aanlegniveau van de fundering en de hoge grondwaterstand weinig invloed op het gedrag van de fundering.
(…)
De conclusie voor het onderhavige pand luidt daarom 1) dat de zakking van het pand door de bevingsbelastingen niet is vergroot, 2) dat ook zonder bevingen het pand al onderhevig was aan een doorgaande autonome zakking en 3) dat de zakkingssnelheid door de vervanging van de vloeren in hoge mate is vergroot.”
6.2.
Meiborg heeft op 15 maart 2022 in een rapportage de volgende reactie gegeven:
“De heer Everts stelt dat het waarschijnlijk is dat de poeren beschikken over een te geringe
grondmechanische draagkracht van de poeren. Maar hij toont dat niet aan met een normale
grondmechanische berekening, hij heeft ook de afmetingen van de poer niet onderzocht etc.
(…)
De heer Everts is er niet in geslaagd om een andere uitsluitende oorzaak aan te wijzen, die deze schades (verschilzakkingen in de voor- en zijgevel en de vloer) heeft veroorzaakt in de periode vanaf 2015.”
6.3.
In zijn aanvullende memo van 11 oktober 2022 heeft Meiborg de volgende reactie gegeven:
“De heer Everts heeft niet duidelijk gemaakt uit welke feiten zou moeten blijken dat deze verzakking al voor 2015/2008 zijn ontstaan. De heer Everts heeft niet aangetoond dat er sprake is van een onderdimensionering van de funderingspalen en geen grondmechanische/funderingstechnische berekening gemaakt van de paalbelasting tegenover het draagvermogen van de palen/kolommen.
(…)
De redenering van IMG en Everts dat de overige poeren ook door de verzakkingen op de hoek zijgevel/voorgevel zouden kunnen zijn veroorzaakt is geen onderbouwing waaruit blijkt dat dit ook voor de overige kolommen/palen de evident en aantoonbaar andere uitsluitende oorzaak is. Het is zelfs zeer onaannemelijk dat op deze wijze de overige palen/kolommen zouden zijn verzakt, omdat dit onherroepelijk tot een heel ander schadebeeld zou hebben geleid.”
7. Dit brengt de rechtbank tot het volgende oordeel.
7.1.
Verweerder heeft vier deskundigen geraadpleegd over de verzakking. De eerste drie ingeschakelde deskundigen, R. Hennekens, ir. R. Wiersum en ing. J. Hoven, hebben de oorzaak van de verzakking gevonden in veranderingen in de grondwaterstand. De vierde door verweerder ingeschakelde deskundige, ing. H.J. Everts, is tot de conclusie gekomen dat veranderingen in grondwaterstand door het relatief diep gelegen aanlegniveau van de fundering en de hoge grondwaterstand weinig invloed heeft op het gedrag van de fundering. Deze conclusie wordt door de door eiser ingeschakelde deskundige Meiborg gedeeld. Dit betekent wel dat de door de commissie gestelde vraag
-Is er een andere uitsluitende oorzaak, evident en aantoonbaar, waarvan (zeer) aannemelijk is dat deze tot de schade heeft geleid?-weer openligt.
7.2.
Everts heeft op 18 februari 2022 zijn funderingsonderzoek uitgevoerd. In zijn rapport van 2 maart 2022 is vermeld dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld of de poeren reiken tot aan de zandlaag. In het verslag van het onderzoek van 18 februari 2022 is vermeld dat er tijdens het opgraven van de fundering onder de hoek voorgevel-zijgevel sprake was van een forse toestroom van grondwater. Het plan onderzoek te doen naar de kolom op deze plaats is gestaakt, uit angst voor het inzakken van de gemetselde poer onder de hoek voorgevel-zijgevel. Om toch een beeld te verkrijgen van de fundering onder de oorspronkelijke woning is in de richting van de achtergevel een sleuf gegraven. Naast Meiborg hebben op de zitting van 28 maart 2022 ook eiser en Vrieling benadrukt dat het onderzoek zijn beperkingen kent.
7.3.
Everts heeft -op basis van het onderzoek dat op 18 februari 2022 is uitgevoerd- zijn bevindingen in een rapport neergelegd. Onder het kopje ‘bevindingen’ is beschreven dat het
waarschijnlijkis dat de poeren beschikken over een te geringe grondmechanische draagkracht. Verder is vermeld dat het
meest waarschijnlijkis dat het ontbreken van constructieve samenhang van de poer onder de hoek voorgevel-zijgevel, in combinatie met een relatief lage draagkracht, de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van de verzakking. Vervolgens zijn op basis van deze bevindingen conclusies getrokken.
7.4.
Deskundige Vrieling heeft op de nadere zitting op 28 maart 2022 aangegeven dat hij op basis van het nadere onderzoek door Everts niet kan vaststellen dat de woning van eiser volledig is gefundeerd op gemetselde poeren. Volgens hem bestaat de mogelijkheid dat de woning (mede) op palen is gefundeerd. Nu door Everts niet exact is vastgesteld hoe de fundering eruit ziet, bestaat onzekerheid over de te adviseren herstelmethode. Vrieling heeft toegelicht dat nader onderzoek naar de fundering nodig is, waarbij een constructieve berekening en de draagkracht van de ondergrond moet worden betrokken. Ook moeten de exacte afmetingen van de poeren worden berekend.
7.5
De rechtbank merkt in dit kader op dat in de door verweerder gehanteerde -en ter zitting voorgehouden- Praktische uitwerking Tijdelijke wet Groningen voor deskundigen het volgende is opgenomen over de criteria voor de motivering van een autonome oorzaak:
“Een motivering waarin een andere, meer “waarschijnlijke" oorzaak van de schade is genoemd, is onvoldoende om het bewijsvermoeden te ontzenuwen.”Indien het bewijsvermoeden niet van toepassing is, dan dient de deskundige een normale causaliteitsbeoordeling uit voeren. In dat verband dient de deskundige te beoordelen wat de
meest waarschijnlijkeoorzaak van de schade is (blz. 21).
7.6.
De rapportage is, mede in het licht bezien van de eisen die aan de motivering van een autonome oorzaak worden gesteld en hetgeen door Meiborg en Vrieling is aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om daarmee het bewijsvermoeden te weerleggen. Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank met het nader onderzoek van Everts niet in geslaagd om een evident en aantoonbaar andere oorzaak aan te wijzen voor de ontstane verzakking. Daarom is er geen grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
7.7.
Bij brief van 20 april 2022 is door de rechtbank aan eiser onder meer gevraagd welk nader onderzoek volgens hem nodig is en of dit onderzoek ook informatie kan opleveren die van belang is voor beantwoording van de vraag of er een autonome oorzaak voor de verzakking is. Ook is gevraagd wat volgens eiser een eventuele herstelkostenvergoeding zou moeten omvatten.
Op de vraag welk nader onderzoek volgens eiser nodig is, heeft eiser geantwoord dat er een gecombineerd onderzoek door een constructeur en een aannemer zou moeten worden uitgevoerd, waarbij zou moeten worden ingegaan op de exacte funderingswijze van het pand, het type fundering en de funderingsdiepte. Eiser heeft in de op 19 mei 2022 ingekomen reactie aangegeven dat het niet is gelukt om binnen de reactietermijn een offerte op te vragen met het oog op een eventuele herstelkostenvergoeding, maar nadien evenmin een offerte overgelegd. Eiser heeft naar voren gebracht dat het bewijsvermoeden volgens hem niet is weerlegd en dat een herstelmethodiek vastgesteld dient te worden. Niet is vermeld welke herstelmethodiek eiser daarbij voor ogen heeft. Het door eiser nader uitgevoerde onderzoek dat heeft geresulteerd in de memo van Meiborg van 11 oktober 2022 biedt evenmin inzicht in wat eiser ziet als herstelmethode.
In de laatste reactie van 26 oktober 2022 is door de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat er pas een conclusie over de herstelkosten kan worden getrokken als er meer duidelijkheid is gekomen over hoe de fundering eruit ziet.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder opnieuw moet beslissen over de aanwezige scheefstand in de woning. Als nader onderzoek wordt gedaan, kan de oorzaak van de verzakking ook worden gevonden in andere oorzaken dan mijnbouwactiviteiten vanuit het Groningenveld. Daarom voert het te ver om in deze uitspraak te bepalen dat de herstelmethodieken dienen te worden vastgesteld. Nader onderzoek kan er ook toe leiden dat het bewijsvermoeden alsnog kan worden weerlegd.
Conclusie
8. Vorenstaande leidt tot de volgende conclusies.
8.1.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover is beslist over schade 1, schade 8 en de verzakking.
8.2.
De rechtbank voorziet met betrekking tot schades 1 en 8 zelf in de zaak, door de reeds toegekende vergoeding voor deze schades aan te vullen met een bedrag van
€ 2.502,24.
8.3.
De rechtbank ziet in de in beroep uitgebrachte rapportages geen grond zelf te voorzien voor zover is beslist over de verzakking. Verweerder dient hier opnieuw een besluit over te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten
9. Nu het beroep van eiser gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 2 februari 2022, 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 28 maart 2022 en 0,5 punt voor de reactie na heropening, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). De opgevoerde kosten voor de contra-expertise van Vergnes (10 uren ad € 95,-) komen in dit geval eveneens voor vergoeding in aanmerking (vgl. ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4351). Daarnaast komen ook de kosten voor het het bijwonen van de zittingen van 2 februari 2022 en 28 maart 2022 (afgerond 3 uur ad € 95,-) voor vergoeding in aanmerking (totaal € 1.235,-). De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om ook de opgevoerde uren voor het deskundigenbericht van Meiborg van 15 maart 2022 tegen voornoemd uurtarief te vergoeden (8 uur ad € 95,-, totaal € 760,-). Het bedrag van € 1.995,- dient te worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting (€ 418,95).
De totale kosten van de door eiser ingeschakelde deskundigen stelt de rechtbank derhalve vast op € 2.413,95. De rechtbank ziet geen aanleiding om andere kosten toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist over schade 1, schade 8 en de verzakking;
- bepaalt dat de aan eiser toe te kennen vergoeding voor schades 1 en 8
€ 3.592,98 bedraagt;
- bepaalt dat de nog niet uitgekeerde vergoeding van € 2.502,24 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2018 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op de vergoeding voor schades 1 en 8;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen over de verzakking met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken tot een bedrag van in totaal € 4.924,95.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.