Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de vraag of de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente, zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zoals ter zitting is afgestemd met partijen is de tijdigheid van de bekendmaking van de naheffingsaanslag het enige geschilpunt.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de naheffingsaanslag tijdig is bekendgemaakt en dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De boetebeschikking dient te worden vernietigd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag tijdig bekendgemaakt?
5. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.In het geval van de naheffingsaanslag OB 2006 eindigde de termijn dus op 31 december 2011.
6. De vaststelling van een belastingaanslag gebeurt door het opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als vaststellingsdatum van de aanslag.
7. Als de datum van bekendmaking van de belastingaanslag na de dagtekening van het aanslagbiljet ligt, dan geldt de datum van bekendmaking als de vaststellingsdatum van de belastingaanslag.De bewijslast met betrekking tot (het tijdstip van) de bekendmaking van de belastingaanslag rust op de inspecteur.
8. Bekendmaking van een belastingaanslag zal doorgaans plaatsvinden door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet.Als de bekendmaking gebeurt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan uit worden gegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden.
9. Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur de tijdige terpostbezorging van de naheffingsaanslag niet heeft aangetoond. Uit het geleideformulier (zie 2.10.) blijkt volgens eiseres alleen dat er een brief is aangeboden, maar niet dat het de naheffingsaanslag betreft. Ook uit de uitdraai van Mijnpakket.postnl.nl (zie 2.12.) blijkt volgens eiseres niet dat de naheffingsaanslag op 15 december 2011 aangetekend is verstuurd.
11. De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar standpunt. De inspecteur heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag tijdig ter post is bezorgd. Aannemelijk maken is echter iets anders dan overtuigend aantonen, zoals eiseres met haar standpunt lijkt voor te staan. Het gaat bij aannemelijk maken om het scenario dat het meest waarschijnlijk is. In tegenstelling tot eiseres ziet de voorzieningenrechter wel verband tussen de door de inspecteur overgelegde bewijsstukken inzake de naheffingsaanslag met dagtekening 27 december 2011 (zie 2.5.), het verzoek op 15 december 2011 van de inspecteur aan de postkamer om een brief met ontvangstbevestiging te versturen (zie 2.10.), de registratie van een verzending naar het adres van eiseres op 16 december 2011 (zie 2.11.) en de aanbieding van een aangetekend stuk op het adres van eiseres op of rond 20 december 2011 (zie 2.12.). De rechtbank acht bovendien de ambtsedige verklaring van [medewerker 3 Belastingdienst] omtrent de verzending van de naheffingsaanslag, mede door vermelding en toevoeging van de destijds opgeslagen bestanden, geloofwaardig.
12. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de inspecteur met zijn ambtsedige verklaring (zie 2.13.) en de andere bewijsstukken (zie 2.10. tot en met 2.12.) die daarmee in overeenstemming zijn, aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag, hoewel gedagtekend op 27 december 2011, op 16 december 2011 ter post is bezorgd. De rechtbank acht de meest waarschijnlijke gang van zaken dat het poststuk, dat aan eiseres te [vestigingsplaats] is geadresseerd en op 16 december 2011 aan TNT post is aangeboden, de naheffingsaanslag betreft. Deze gang van zaken wordt bovendien ondersteund door het feit dat eiseres op 5 januari 2012 al bezwaar heeft gemaakt. Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat eiseres haar stelling over een andere gang van zaken zou hebben kunnen onderbouwen met bewijsstukken inzake het moment van ontvangst van de naheffingsaanslag, bijvoorbeeld met afschriften uit haar postregistratie. Bij gebrek aan dergelijke bewijsstukken ziet de rechtbank geen aanleiding om een ander scenario aannemelijk te achten dan zoals hierboven geschetst.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie is dat de naheffingsaanslag tijdig is verzonden. Voor dat geval is, zoals ter zitting besproken, tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente, zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, moeten worden gehandhaafd en dat de boetebeschikking vanwege undue delay moet worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal overeenkomstig beslissen. Het beroep is daarom ten aanzien van de boetebeschikking gegrond.
14. Nu er meteen op het beroep beslist zal worden, heeft eiseres geen belang meer bij een beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiseres heeft verder verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding (ISV) in verband met overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
16. Als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd.Die termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in beroep. De ISV bedraagt € 500 per halfjaar overschrijding. De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 6 januari 2012 ontvangen. Tot de datum van deze uitspraak zijn dus circa 141 maanden verstreken. Nu ten aanzien van de ISV gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn verlengen, betekent dit dat de redelijke termijn met circa 117 maanden is overschreden. Eiseres heeft daarmee recht op een ISV van € 10.000. De voorzieningenrechter ziet geen reden om tot matiging daarvan over te gaan.
17. De overschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Daarom veroordeelt de voorzieningenrechter de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000.