In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2014, waarin het hoger beroep van belanghebbende, [X] B.V., tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te Leeuwarden werd behandeld. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de tijdvakken van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 en van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 497 geheven van de Staatssecretaris. Het arrest is openbaar uitgesproken op 18 december 2015 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.