ECLI:NL:RBNNE:2023:3718
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz na vernietiging zorgmachtiging door Hoge Raad
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van verzoekster, die in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een zorgmachtiging had ontvangen. De rechtbank had eerder op 11 augustus 2022 een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg verleend, maar deze werd op 21 april 2023 door de Hoge Raad vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de zorgmachtiging niet had mogen verlenen, omdat het onafhankelijk onderzoek door de psychiater niet voldeed aan de wettelijke eisen, aangezien dit via beeldbellen had plaatsgevonden.
Verzoekster verzocht de rechtbank om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz, omdat zij gedurende de periode van de zorgmachtiging in onzekerheid had geleefd. De rechtbank oordeelde echter dat verzoekster niet in onzekerheid had verkeerd over de toepassing van verplichte zorg, aangezien de zorgmachtiging uitvoerbaar bij voorraad was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beschikking van 11 augustus 2022 in strijd met de wet was, maar dat dit op zichzelf voldoende genoegdoening bood voor verzoekster. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, maar kende wel de proceskosten toe aan verzoekster, die op € 1.016,- werden vastgesteld.
De rechtbank benadrukte dat de wetgever met artikel 10:12 lid 3 Wvggz een laagdrempelige regeling heeft beoogd voor schadevergoeding, maar dat in dit geval de omstandigheden niet leidden tot een billijke schadevergoeding. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad om haar beslissing te onderbouwen.