ECLI:NL:RBNNE:2023:3682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
LEE 20/2727
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunning bij bouwwerken in openbaar groen in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 september 2023, in de zaak LEE 20/2727, is het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaard. Eiser, eigenaar van een perceel aan het Verbindingskanaal, had een houten vlonder/terras gerealiseerd op grond die volgens het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' heeft. Het college stelde dat deze bouwwerken zonder omgevingsvergunning waren geplaatst en dat dit in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen (APVG). De rechtbank oordeelde dat de vlonders en andere objecten niet in het openbaar groen mochten worden geplaatst, omdat dit niet past binnen de bestemming van de grond. De rechtbank benadrukte dat het college het algemeen belang van de groene uitstraling van de singel zwaarder mocht laten wegen dan het belang van de bewoners bij het behoud van de vlonders. In één van de zeven behandelde zaken kreeg een bewoner gedeeltelijk gelijk, maar de meeste bewoners moesten hun bouwwerken verwijderen. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was, omdat het college niet bereid was om een omgevingsvergunning te verlenen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van handhaving in het belang van het openbaar groen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2727

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Haren, eiser

(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. K. Timmer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom die het college aan hem heeft opgelegd. Eiser moet een vlonder/houten terras achter zijn pand op het adres [adres] verwijderen en verwijderd houden. Dit geldt ook voor de daarop aanwezige objecten, namelijk een houten schutting en een betonnen trap. Doet hij dit niet, of niet op tijd, dan moet hij een dwangsom van € 1.000,- per week betalen, tot een maximum van € 5.000,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 september 2020 op het bezwaar van eiser is het college bij de last onder dwangsom gebleven. Het heeft daarbij geconcludeerd dat er niet alleen sprake is van bouwen en met het bestemmingsplan strijdig gebruik, maar ook van het zonder vergunning anders gebruiken van de weg. [1] Het college heeft de termijn waarbinnen eiser aan de last moet voldoen gesteld op vier weken na dagtekening van het bestreden besluit.
1.2.
Eiser heeft verzocht de zaken gezamenlijk te behandelen met een aantal vergelijkbare zaken en een aanvullend stuk gestuurd. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 9 mei 2023 een aanvullend stuk toegestuurd. Het college heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de late indiening van dit stuk.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 tegelijkertijd met de zaken LEE 19/3258, LEE 21/582, LEE 21/1109, LEE 21/1110, LEE 21/2744 en LEE 21/4047 op zitting behandeld. Aan de mondelinge behandeling van deze zaak hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college, samen met mr. I. Simonides.
1.4.
Bij de sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. Zij heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk 30 september 2023 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is sinds 2017 eigenaar van een perceel aan de [adres] (kadastraal bekend gemeente Groningen, [perceel]) (verder: het woonperceel). Op het woonperceel staat een woning met daarachter een tuin. De zijkant van deze tuin grenst aan een strook grond die langs het Verbindingskanaal loopt. Die strook grond is kadastraal bekend als gemeente Groningen, [perceel 2]. Deze strook is volgens het Kadaster eigendom van de gemeente Groningen. Eiser heeft na aankoop van het woonperceel een houten vlonder/terras gerealiseerd op de strook grond langs het Verbindingskanaal.
2.1.
In 2019 heeft het college geconstateerd dat er meerdere vlonders/houten terrassen zonder omgevingsvergunning op de strook grond zijn geplaatst. Het heeft aan eiser laten weten dat er binnenkort gecontroleerd gaat worden. Na inspectie in 2020 heeft het college bestuursrechtelijke maatregelen aangekondigd, omdat er volgens hem sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser heeft een zienswijze ingediend, die niet tot een ander standpunt van het college heeft geleid. Op 9 maart 2020 heeft het college hem een last onder dwangsom opgelegd. Na ontvangst van het bezwaarschrift van eiser heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
2.2.
Het verdere verloop van de procedure is beschreven onder 1 tot en met 1.4.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Leeswijzer
5. In een geschil over handhavend optreden moet allereerst worden nagegaan of er sprake is van een overtreding. Als dat zo is, moet het bevoegd gezag in de regel hiertegen optreden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het bevoegd gezag toch niet handhavend mag optreden. Dat kan aan de orde zijn als de overtreding kan worden gelegaliseerd. Ook kan het zijn dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank bespreekt eerst de vraag of er sprake is van een overtreding op grond van het bestemmingsplan. Daarna komt aan de orde of legalisatie mogelijk is. Vervolgens bespreekt de rechtbank of er sprake is van een overtreding op grond van de APVG. Tot slot komt aan de orde of handhaving onevenredig is.
Herhalen bezwaargronden
6. Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar wat in het bezwaarschrift naar voren is gebracht. Uit het in algemene zin herhalen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Kan er vergunningvrij worden gebouwd?
7. Eiser heeft aangevoerd dat de zitbanken, de tafel en de betonnen barbecue kunnen worden aangemerkt als tuinmeubilair. [2] In openbaar gebied mag tuinmeubilair vergunningvrij worden geplaatst. De last kan daarom geen betrekking hebben op die bouwwerken. Het college heeft zich immers op het standpunt gesteld dat er sprake is van openbaar gebied, aldus eisers.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de zitbanken en de tafel onlosmakelijk deel uitmaken van de gehele houten constructie en daarom niet als losse (vergunningvrije) onderdelen kunnen worden beschouwd. Ook een stenen barbecue is volgens het college geen tuinmeubilair. Bovendien kan in een beschermd stadsgezicht volgens hem alleen vergunningvrij worden gebouwd ten behoeve van infrastructuur en openbare voorzieningen, met een publieke functie. Dat is hier volgens het college niet aan de orde.
7.2.
Artikel 2.3 van Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat in sommige gevallen geen omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan vereist is. In artikel 2 van bijlage II staan die gevallen. Tuinmeubilair dat niet hoger is dan 2,5 meter staat genoemd in artikel 2. Als er sprake is van een beschermd stadsgezicht, zijn er minder mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen. Dat staat in artikel 4a, tweede lid, van Bijlage II van het Bor. In dit artikel is vermeld dat gevallen zoals genoemd in artikel 2, onderdeel 4 tot en met 21, van bijlage II van het Bor vergunningvrij zijn, mits deze onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied. Openbaar toegankelijk gebied is volgens artikel 1 van Bijlage II van het Bor – voor zover hier van belang – onder andere parken, plantsoenen, openbaar vaarwater, ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de houten constructie niet vergunningvrij kan worden gebouwd, maar de barbecue wel. Zij overweegt hierover als volgt.
Houten constructie niet vergunningvrij
7.3.1.
Het houten bouwwerk dat wordt aangeduid als de vlonder/het terras is geen tuinmeubilair. Uit de door het college overgelegde inspectierapporten blijkt dat het gaat om een omvangrijke constructie van liggende en staande planken die als terras, aanlegsteiger, banken en tafels kunnen worden gebruikt. Dit is niet op één lijn te stellen met tuinmeubilair. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2011 waarin is vastgesteld dat een vlonder niet op één lijn is te stellen met voorbeelden van tuinmeubilair, zoals een pergola of een zonnewijzer. [3] Dit geheel kan niet vergunningvrij worden geplaatst. Er is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Barbecue wel vergunningvrij
7.3.2.
Met betrekking tot de barbecue overweegt de rechtbank dat deze nu juist wel op één lijn te stellen is met een pergola of zonnewijzer. Het gaat om een betonnen constructie die bedoeld is om gedurende langere tijd in een tuin te functioneren als kooktoestel. Niet is gebleken dat de barbecue onderdeel uitmaakt van de houten constructie. Het is daarom een bouwwerk dat kan worden aangemerkt als tuinmeubilair. Tussen partijen is niet in geschil dat de strook grond onderdeel is van het gebied van de binnenstad dat in 1991 als beschermd stadsgezicht is aangewezen. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de grond waarop de barbecue staat onderdeel uitmaakt van openbaar toegankelijk gebied zoals genoemd in artikel 4a, tweede lid, onder b, onder 4°, van bijlage II van het Bor. In dat geval is de bouw ervan immers vergunningvrij en is ook niet van belang of het bestemmingsplan het gebruik of de bouw ervan toestaat.
7.3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Verbindingskanaal openbaar vaarwater is en dat er geen belemmering is om vanaf dit water aan te leggen en de vlonder op de strook grond te betreden. De vlonder is daarom feitelijk openbaar toegankelijk en maakt daarom deel uit van het openbaar gebied. Zoals hierboven overwogen kan tuinmeubilair vergunningvrij worden gebouwd als onderdeel van openbaar toegankelijk gebied.
7.3.4.
Het standpunt van het college dat deze mogelijkheid slechts is bedoeld om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de infrastructuur en openbare voorzieningen, volgt de rechtbank niet. In de nota van toelichting op artikel 4a van bijlage II [4] van het Bor staat dat het
vooralgaat om bouwwerken ten behoeve van de infrastructuur en openbare voorzieningen. De wetgever heeft tuinmeubilair, genoemd in artikel 2, onderdeel 10, van bijlage II van het Bor, niet uitgesloten van de werking van artikel 4a, tweede lid, onder b, bijlage II van het Bor. Dat betekent dat het bouwen van tuinmeubilair in openbaar gebied op grond van de Wabo is toegestaan.
7.3.5.
Dat betekent echter niet, dat er met betrekking tot de plaatsing van de barbecue geen sprake is van een overtreding. Het college heeft immers ook aan de last ten grondslag gelegd dat er in strijd met de APVG wordt gehandeld. De beroepsgrond hiertegen bespreekt de rechtbank onder 9.
Kan het bouwwerk gelegaliseerd worden?
8. Eiser heeft gesteld dat het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor de bouwwerken, omdat het bouwen niet in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Volgens eiser laten de planregels het bouwen van recreatieve voorzieningen voor privédoeleinden toe. Verder meent hij dat het privégebruik van de strook grond als tuin onder de voorgaande bestemmingsplannen was toegestaan. Daarom valt het gebruik van de grond als tuin onder het overgangsrecht, aldus eiser.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de grond als tuin niet in de planregels is opgenomen. De planwetgever heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de bestemming ‘Tuin’ en de bestemming ‘Groen’. De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bedoeld voor het gebruik als openbaar groen, niet voor privédoeleinden. Volgens het college kan een beroep op het overgangsrecht niet slagen, omdat onder het voorgaande bestemmingsplan bouwwerken niet waren toegestaan en bouwwerken bovendien op grond van het bouwovergangsrecht slechts gedeeltelijk mogen worden vernieuwd en veranderd. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus het college.
Het gebruik past niet binnen de bestemming ‘Groen’
8.2.
Vast staat dat op de strook grond waarop de bouwwerken zijn opgericht het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (het bestemmingsplan) van toepassing is. De gronden hebben daarin de bestemming ‘Groen’. Deze gronden zijn - voor zover van belang - bestemd voor: groen voorzieningen, bermen en beplantingen, recreatieve voorzieningen (waaronder speelvoorzieningen), fiets- en voetpaden, waterlopen en waterpartijen en additionele voorzieningen. [5] Onder additionele voorzieningen worden verstaan: voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie. [6] De tuin achter de woning van eiser heeft, tot aan de perceelsgrens, de bestemming ‘Tuin’. Hetzelfde geldt voor de naastgelegen tuinen achter de woningen aan de [straat]. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen (uitsluitend voor zover het bestaande parkeervoorzieningen betreft), speelvoorzieningen en natuurlijke en landschappelijke waarden.
8.3.
De rechtbank is het met eiser eens dat in de bestemmingsomschrijving niet is vermeld dat privégebruik van de gronden met de bestemming ‘Groen’ is uitgesloten. Dat maakt echter niet dat het gebruik van de gronden als privétuin is toegestaan. De op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [7]
8.3.1.
De rechtbank stelt vast dat op de plankaart en in de planregels een onderscheid is gemaakt tussen de gronden met de bestemming ‘Tuin’ en de bestemming ‘Groen’. Daar komt bij dat de bestemming ‘Groen’ is toegekend aan gronden langs openbaar vaarwater, plantsoenen bij kerken en bomensingels langs de openbare weg. Uit dit samenstel van regels en verbeelding concludeert de rechtbank dat gronden met de bestemming ‘Groen’ niet bedoeld zijn voor privégebruik als tuin, maar voor openbaar groen met een publieke functie.
8.3.2.
Voor zover er sprake is van onduidelijkheid, merkt de rechtbank op dat in de plantoelichting in paragraaf 3.7 een kaartje is opgenomen waaruit blijkt dat de gronden langs het Verbindingskanaal deel uitmaken van het ‘openbaar groen. Dit kaartje komt overeen met de verbeelding op de plankaart. Verder is in deze paragraaf in de plantoelichting opgenomen dat ook de oevers van het Verbindingskanaal en Winschoterkade openbaar groen zijn.
8.3.3.
De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017 [8] slaagt niet, omdat in die zaak de bestemmingsomschrijving ‘Groen’ ook ‘tuinen en terreinen’ mogelijk maakte. Dat is in de zaak van eiser niet aan de orde. Bovendien maakten de gronden met de bestemming ‘Groen’ in de zaak waar eiser naar verwijst onderdeel uit van de percelen van de bewoners. In het geval van eiser gaat het om afzonderlijke kadastrale percelen met een groenbestemming, waarvan de gemeente heeft aangegeven eigenaar te zijn en wat door eiser in beroep niet (meer) wordt bestreden.
8.3.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van de grondstrook als privétuin door eiser in strijd is met artikel 8 van het Bestemmingsplan.
Het overgangsrecht is niet van toepassing
8.3.5.
Het betoog van eiser dat het gebruik van gronden als privétuin is toegestaan op grond van het gebruiksovergangsrecht, leidt niet tot een ander oordeel. Een eventueel geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht zou immers niet meebrengen dat op grond van het gebruiksovergangsrecht ook gebouwd mag worden. [9] Het college heeft terecht geconcludeerd dat dus ook sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Geen concreet zicht op legalisatie
8.4.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bouwen van bouwwerken ten behoeve van privégebruik als tuin naar het oordeel van de rechtbank niet is toegestaan, tenzij het bevoegd gezag wil meewerken aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Nu het college heeft aangegeven dat het niet wil meewerken aan een dergelijke omgevingsvergunning, is dat voldoende om aan te nemen dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. [10] Het college hoefde naar het oordeel van de rechtbank om die reden niet af te zien van handhavend optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met de APVG
9. Eiser betwist de publieke functie van de strook grond. Daarom is er volgens eiser geen sprake van strijd met artikel 2:6 van de APVG. De strook is nimmer openbaar toegankelijk geweest voor het publiek en is ook niet feitelijk toegankelijk voor derden.
9.1.
Artikel 2:6 van de APVG bepaalt dat het verboden is om de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie ervan. Onder de ‘weg’ op grond van de APVG worden onder andere verstaan: de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen. [11] Het gaat daarbij om feitelijke toegankelijkheid. [12]
9.2.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval sprake is van een weg in de zin van de APVG. Het gaat om een strook die op grond van het bestemmingsplan bestemd is voor openbaar groen. [13] De strook is voor het publiek feitelijk toegankelijk vanaf het openbaar vaarwater. Van het ter zitting gestelde aanlegverbod is de rechtbank niet gebleken. Het verbod in de APVG om de weg anders dan voor een publieke functie te gebruiken, geldt daarom ook voor de strook grond. Het inrichten van de strook grond als onderdeel van de privétuin, waaronder dus ook het bouwen van de barbecue, is een overtreding van dit verbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Is handhaving onevenredig?
10. Eiser heeft betoogd dat handhaving onevenredig is, omdat het privégebruik van de oever niet verboden kan worden. Dat gebruik vindt al decennialang plaats en de vlonders langs dit gedeelte van het Verbindingskanaal (achter de [straat]) worden zelfs groot in beeld gebracht ter promotie van de waterrecreatie op de website van de Stichting Marketing Groningen, een initiatief van de gemeente Groningen. De uitstraling van de oevers blijft, bij privégebruik zonder de vlonders, hetzelfde als met de vlonders, aldus eiser. Bovendien meent hij dat de gemeente eerst moet aangeven wat zij met de groenstrook wil gaan doen, voordat van hem gevergd kan worden dat hij de bouwwerken verwijdert.
10.1.
Het college wijst op de beginselplicht tot handhaving en geeft aan dat ook het vervangen van de vlonder door stenen terrassen niet is toegestaan. Verder heeft de groenstrook een sterk beeldbepalende functie voor de openbare ruimte. De bebouwing levert een rommelig beeld op en de hoofdgroenstructuur wordt aangetast. Het college ziet het beeld van de groenstructuur langs het water tussen de Oosterbrug en de Herebrug, dat volledig groen is, als een wenselijk beeld. Daarnaast vreest het college voor precedentwerking; die vrees is terecht gebleken, gelet op de wildgroei van bouwwerken in de groenstrook in de afgelopen jaren.
10.2.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang van behoud en herstel van de groene uitstraling van de groenstrook langs het Verbindingskanaal zwaarder weegt dan het belang van eiser om de groenstrook voor zijn eigen genot te bebouwen. Of eiser een beroep kan doen op het gebruiksovergangsrecht, waardoor hij de strook grond mogelijk als tuin kan blijven gebruiken, ligt in deze procedure niet voor, nu het college expliciet aangeeft alleen tegen de geplaatste bouwwerken te willen optreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het de begunstigingstermijn in alle zaken die zijn genoemd onder 1.3, met uitzondering van LEE 21/2744, verlengt tot zes weken na de uitspraak in deze beroepszaak. Dat betekent dat eiser binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de bouwwerken moet verwijderen.
12. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. L. Mulder en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.3. Bouwen en planologische gebruiksactiviteiten
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 1
1.In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied:erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
erf:al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
[…]
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…]
10.tuinmeubilair, mits niet hoger dan 2,5 m;
[…]
18. een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft:
[…]
g. straatmeubilair; […]
Artikel 4a
[…]
2. Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:
a. artikel 2, onderdelen 1 en 2, of
b. artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:
1°. inpandige veranderingen,
2°. een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,
3°. een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of
4°. een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied.
Bestemmingsplan ‘Binnenstad’
Artikel 8 Groen
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen voorzieningen;
b. bermen en beplantingen;
c. recreatieve voorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
d. kunst;
e. een theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
f. fiets- en voetpaden;
g. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
h. waterlopen en waterpartijen;
i. additionele voorzieningen.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemene bouwregels
a. Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden.
[…]
Artikel 11 Tuin
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover het bestaande parkeervoorzieningen betreft;
c. een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
d. speelvoorzieningen;
e. natuurlijke en landschappelijke waarden.
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
[…]
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
weg:
1. de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2. de - al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
Artikel 2:6 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg
1.Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 2:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG)
2.Artikel 2, onderdeel 10, van bijlage II van het Bor.
4.Stb. 2011, 339, p. 19.
5.Artikel 8 van het bestemmingsplan.
6.Artikel 1.18 van het bestemmingsplan.
7.Uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1384.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2520.
10.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:29.
11.Artikel 1:1, eerste lid en onder b, van de APVG.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:534.
13.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5842, r.o. 6.1.