ECLI:NL:RBNNE:2023:2628

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
LEE 21/1573
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en schadevergoeding in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 27 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser had een schadevergoeding van € 46.520,18 ontvangen voor aardbevingsschade aan zijn Oldambster boerderij, maar was het niet eens met de beoordeling van de schades door verweerder. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om advies te geven over de schadeoorzaken. De StAB concludeerde dat er bodemverzakking was opgetreden door vormverandering van de onderliggende veen- of kleilaag, maar dat er geen onderzoek naar de samenstelling van de ondiepe bodem was verricht omdat eiser geen toestemming gaf. De rechtbank oordeelde dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek niet weerlegd kon worden, omdat er geen eenduidige conclusies konden worden getrokken over de bodemopbouw zonder grondboringen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op om de niet-onderzochte schades alsnog te beoordelen en het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van schadeclaims in het kader van mijnbouwschade en de noodzaak van onafhankelijk deskundigenadvies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1573

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder),

(gemachtigden: mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem toegekende schadevergoeding.
In het primaire besluit van 18 mei 2020 heeft verweerder aan eiser een vergoeding toegekend van in totaal € 46.520,18.
In het bestreden besluit van 16 april 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Bij brieven van 7 september 2021 en 21 december 2021 heeft de rechtbank advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige.
De STAB heeft op 19 mei 2022 een adviesrapport uitgebracht aan de rechtbank. Eiser heeft op 9 augustus 2022 schriftelijk gereageerd op het StAB-rapport. Verweerder heeft op
28 juni 2022 laten weten af te zien van een reactie op het StAB-rapport.
Op 16 september 2022 heeft de StAB gereageerd op de reactie van eiser met een aanvulling op het rapport. Eiser heeft op 4 december 2022 schriftelijk gereageerd.
Op 15 maart 2023 heeft eiser de beroepsgronden aangevuld.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 30 maart 2023 een schriftelijk standpunt ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder. Verder is als deskundige verschenen: R. Lubbers, werkzaam bij 10BE. Namens de StAB zijn als deskundigen verschenen: ing. R.M. de Vogel en ing. S. den Ouden.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 1 februari 2019 een schademelding ingediend bij verweerder. Het gaat om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] in [plaats]. Het pand is een Oldambster boerderij.
1.1.
Verweerder heeft deskundige J. Gunnink, werkzaam bij 10BE, aangewezen om de schade te taxeren. Gunnink heeft op 31 januari 2020 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Eiser heeft daarop een zienswijze ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiser heeft deskundige E. Korenberg, werkzaam bij 10BE, op 28 april 2020 een herzien adviesrapport uitgebracht aan verweerder.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder een vergoeding toegekend van in totaal
€ 46.520,18.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5.
Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de commissie) op 21 oktober 2020. Als deskundige was Lubbers aanwezig. De commissie heeft op 30 oktober 2020 advies uitgebracht aan verweerder. Op 6 januari 2021 heeft Lubbers op verzoek van verweerder een (aanvullende) schriftelijke toelichting gegeven.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de commissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de in geschil zijnde schades weerlegd is. Die conclusie is gebaseerd op het herziene rapport van Korenberg, de door Lubbers gegeven toelichting tijdens de hoorzitting op 21 oktober 2020 en het nader advies van Lubbers van 6 januari 2021. Korenberg en Lubbers hebben geconcludeerd dat ongelijke inklinking van de ondergrond en spatkrachten in de kapconstructie als autonome schadeoorzaken kunnen worden aangewezen. Volgens Lubbers geldt dat met name oxidatie van veenlagen voor een continue inklinking van het grondpakket zorgt.

Het geschil

2. Eiser komt in beroep op tegen de beoordeling van schades 16, 34, 42 (verzakking maaiveld) 43 (uitbouw westmuur helt naar buiten), 51 (doorbuiging dakvlak), 82 (naar buiten hellend metselwerk), 130 (schoorsteenmantel), 186, 189, 190, 191 (naden in wanden), 196, 197, 199 (scheuren in slaapkamers), 201, 202, 204 (berging in schuur), 208 (vloer berging in schuur), 215, 216 (scheurvorming in vloer schuur) en 229 (scheur vloer oude stalruimte). Daarnaast komt eiser op tegen de beoordeling van schades aan de west- en noordmuur van de schuur.
2.1.
Eiser is van mening dat trillingen als gevolg van gaswinning de afgelopen drie á vier jaar veel schade aan zowel zijn woonboerderij als de fundering hebben veroorzaakt. Volgens eiser moet de gehele fundering hersteld worden. Ook betoogt eiser dat schade is ontstaan aan de muren in het hele gebouw (binnenmuren, buitenmuren en schoorstenen). Na herstel van de gehele fundering moeten deze muren volgens eiser opnieuw worden opgemetseld, nu zij scheef zijn gaan staan. De schoorstenen kunnen volgens eiser niet meer gebruikt worden in verband met de veiligheid. Volgens eiser zijn daarnaast de schades aan de gehele zolderverdieping en kelderverdieping ten onrechte niet meegenomen in het eerste adviesrapport, opgesteld door Gunnink. Eiser is van mening dat een extra deskundige moet worden ingeschakeld, die het gehele pand opnieuw gaat beoordelen. Eiser verwijst verder naar de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie aardgaswinning Groningen van 24 februari 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
Verweerder weerlegt het bewijsvermoeden als aan de hand van een adviesrapport wordt aangetoond dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631, overweging 39).
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank heeft de StAB ingeschakeld om haar te adviseren in deze zaak. Aan de StAB is de vraag voorgelegd of valt uit te sluiten dat de in geding zijnde schades (zoals genoemd in overweging 2 van deze uitspraak) door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningerveld zijn ontstaan of verergerd.
5.1.
Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat een bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat is anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd (zie o.a. de uitspraak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:96).
5.2.
De StAB heeft op 19 mei 2022 een adviesrapport uitgebracht. Eiser heeft op
9 augustus 2022 en op 4 december 2022 gereageerd op het StAB-rapport. De rechtbank constateert dat eiser zich in deze reacties frequent op negatieve wijze uitlaat over de onpartijdigheid, deskundigheid en de werkwijze van de StAB.
De zware kritiek die eiser op de StAB en het adviesrapport heeft geuit, deelt de rechtbank niet. Op de website van de StAB is terug te lezen dat de StAB alleen werkt in opdracht van rechtbanken en de ABRvS, waardoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende is gegarandeerd dat de StAB haar onafhankelijk en onpartijdig van advies heeft gediend. Het betoog van eiser dat hij bewijs ziet van de partijdigheid van de StAB ontbeert een gedegen onderbouwing en is voor de rechtbank onnavolgbaar. Zo kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat de StAB het Deltares-rapport expres heeft verzwegen. In het rapport van de StAB van 19 mei 2022 is reeds ingegaan op dit rapport. Dat de StAB zaken verzwijgt is ook een stelling die in het geheel niet aansluit bij het opgeleverde verslag. De StAB laat in haar advies nadrukkelijk zien over welke gegevens wel en over welke gegevens niet wordt beschikt en waar de conclusies op zijn gebaseerd.
6. Over de inhoud van het StAB-rapport wordt hierna als volgt overwogen.
6.1.
In het algemeen is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er bij het woonhuis en de schuur van eiser bodemverzakking is opgetreden vanwege vormverandering van de onderliggende veen- of kleilaag. De StAB heeft ter plaatse echter geen onderzoek naar de samenstelling van de ondiepe bodem verricht, omdat eiser daarvoor geen toestemming gaf.
Op pagina 9 (en 25) van het StAB-rapport is daarover aanvullend het volgende opgemerkt:
“middels handgrondboringen en beoordeling van de uitkomende (geroerde) monsters tot op diepte van de fundering van de schuur zou meer bekend kunnen worden over de precieze samenstelling van de bodem ter plaatse van de fundering en mogelijk ter plaatse van optredende schades”.
6.2.
De StAB heeft daarnaast geconcludeerd dat een indirect effect als gevolg van diepe bodemdaling niet kan worden uitgesloten als schadeoorzaak (blz. 26).
6.3.
Gelet op de hiervoor beschreven bevindingen van de StAB kan de conclusie van Korenberg en Lubbers, dat oxidatie van veenlagen als autonome oorzaak van de schade kan worden aangewezen, niet worden gevolgd. Zowel uit het verrichte onderzoek door Korenberg en Lubbers als uit het onderzoek van de StAB kan de rechtbank geen eenduidige conclusies trekken over de precieze samenstelling van de bodem op het perceel van eiser. Daarvoor is, zoals in het StAB-rapport is gesteld, een grondboring nodig. Dat betekent dat het beroep van eiser gegrond is. Het bewijsvermoeden kan niet weerlegd worden geacht op basis van de ingewonnen deskundigenadviezen.
6.4.
Als verweerder het bewijsvermoeden (alsnog) wenst te weerleggen acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder zich nader laat informeren over de bodemopbouw (zie ook blz. 62 van het rapport van Deltares van 30 augustus 2021). Eerst dan kan een duidelijke conclusie worden getrokken over de samenstelling van het grondpakket en hoe dat gerelateerd kan worden aan een eventuele weerlegging van het bewijsvermoeden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de gemachtigden van de StAB ter zitting desgevraagd hebben aangegeven dat het uitvoeren van een grondboring ook hun eigen voorkeur had. Eiser heeft hiervoor geen toestemming gegeven; naar eigen zeggen omdat hij heeft begrepen dat er grote graafwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Naar de rechtbank op zitting heeft begrepen, wenst eiser die toestemming nu wel te geven.
De rechtbank ziet in vorenstaande geen situatie waarbij sprake is van een weigering waaruit gevolgen kunnen worden getrokken voor de feitenvaststelling (op grond van artikel 8:31 van de Awb; zie ook het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874). Als verweerder het onderzoek alsnog wenst te doen is wel van belang dat artikel 6:177a, tweede lid, van het BW van toepassing is. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 6:177, genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken.
7. Eiser heeft in zijn schriftelijke reacties opgemerkt dat door verweerder slechts een deel van de door hem gemelde schades zijn beoordeeld. Volgens eiser zijn er veel meer schades. Het gaat daarbij om schades op de zolder van het woonhuis, ter plaatse van de gemetselde schoorsteen op zolder, de zolder van de schuur en diverse verzakkingen in de woning en schuur. De rechtbank constateert dat eiser al op de aanwezigheid van deze schades heeft gewezen in een e-mail van 15 november 2019 (bijlage 14). Die e-mail is verstuurd nadat de eerste inspectie had plaatsgevonden, maar voorafgaand aan het schaderapport van 31 januari 2020. Op deze e-mail is niet gereageerd. De vermelde schades zijn naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming. Deze niet-onderzochte schades dienen daarom alsnog beoordeeld te worden.
8. In een nieuw te nemen besluit dient ook aandacht te zijn voor de stelling van eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank mist in het bestreden besluit een reactie. In het bezwaarschrift is door eiser gewezen op omliggende panden (nr. 75 en nr. 77). Hier is, ook in beroep, geen reactie op gekomen. Dit terwijl eiser hier opnieuw (o.a. op blz. 8 van zijn gronden van 16 juni 2021 en blz. 34 van zijn gronden van 9 augustus 2022) op heeft gewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van de door de rechtbank genoemde punten in deze uitspraak;
  • draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden tot een bedrag van € 181,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, en mr. M.R. Gans en
mr. T.F. Bruinenberg, leden, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.