Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens het ontbreken van rechtsmacht ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in Zwitserland, Oostenrijk, België en/of Roemenië, betreffend de ten laste gelegde periode van 1 augustus 2020 tot en met 7 februari 2021.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel op grond van artikel 2 Sr is dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op ieder die zich in Nederland schuldig maakt aan enig strafbaar feit. Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd.
1De rechtsmacht geldt dan voor het hele feitencomplex, los van het feit dat de in Nederland begane gedraging (ook) als een zelfstandig delict kan worden gezien.
Nu - zoals zal blijken uit de bespreking van feit 1 - [slachtoffer 1] zich in verschillende op de tenlastelegging genoemde landen heeft geprostitueerd, verdachte haar van het ene naar het andere land heeft vervoerd en op nader te bespreken wijze bij de prostitutiewerkzaamheden betrokken was, kunnen de gedragingen van verdachte met betrekking tot de prostitutie van [slachtoffer 1] in verschillende landen worden gezien als onderdeel uitmakend van één feitencomplex.
De rechtbank verwerpt het verweer dan ook en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 2, kort gezegd het in vereniging plegen van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat weliswaar bewezen kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) [slachtoffer 2] seksueel heeft uitgebuit, maar dat onvoldoende blijk is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die op die uitbuiting van [slachtoffer 2] was gericht.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 3.
Met betrekking tot feit 1, kort gezegd het in vereniging plegen van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] Larisa [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit bewezen kan worden op alle sub-onderdelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Van in vereniging plegen was geen sprake, nu er onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen (zoals [medeverdachte] ) die gericht was op de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot feit 3, kort gezegd witwassen, heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte geld voorhanden had dat afkomstig was uit eigen misdrijf, namelijk feit 1, dat hij veilig heeft gesteld middels moneytransfers naar het buitenland.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de chatberichten afkomstig uit de telefoon van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Er was geen redelijk vermoeden van enig strafbaar feit op het moment dat er dwangmiddelen - zoals de inbeslagname van telefoons - werden ingezet. De gehele telefoon van verdachte is uitgelezen. De daarop aangetroffen chatberichten besloegen een periode van ruim zes maanden en daarmee is sprake van een meer dan beperkte inbreuk op de privacy van verdachte. Conform vaste jurisprudentie is in dat geval een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk, en die is er niet.
Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot feit 1 en 2 bepleit dat er geen rechtsmacht bestaat ten aanzien van de vermeende feiten gepleegd te Zwitserland, Oostenrijk, België en/of Roemenië. De officier van justitie dient voor dit deel van de tenlastelegging (periode van 1 augustus 2020 t/m 7 februari 2021) primair niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen bewijs is voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de periode van voor 8 februari 2021 (de begindatum van de chatberichten in de telefoon van verdachte).
Meest subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van dwang en (dus) uitbuiting. [slachtoffer 1] was een zelfstandige prostituee die zelf bepaalde wat er met haar verdiensten gebeurde. Het vrijwillig afstaan van een groot deel van inkomsten is onvoldoende om te spreken van uitbuiting; blijkens jurisprudentie is zelfs het schaamteloos profiteren van verdiensten daarvoor onvoldoende.
Van in vereniging plegen van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (feit 2) is geen sprake. Verdachte had geen betrokkenheid bij [slachtoffer 2] , anders dan dat zij enkel af en toe hebben gecarpoold.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3, het witwassen, aangevoerd dat dit evenmin bewezen kan worden, nu in haar visie vrijspraak dient te volgen voor de gronddelicten (feiten 1 en 2).
Oordeel van de rechtbank
Bespreking verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van het verkregen bewijs (chatberichten)De Hoge Raad heeft in het zogenoemde smartphonearrest
2herhaald dat voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Dit geldt ook voor gegevens opgeslagen in bijvoorbeeld smartphones. De wettelijke basis voor dat onderzoek is gelegen in artikel 94 juncto de artikelen 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Een voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie is niet vereist. Indien echter moet worden geconcludeerd dat het onderzoek zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de telefoon, kan het onderzoek onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat er op het moment van inbeslagname van de telefoon op 14 maart 2021 voldoende verdenking bestond van een misdrijf (ex artikel 96 Sv), in dit geval mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting. De rechtbank wijst er in dit verband - samenvattend op dat de manager van het [hotel] in Goutum op 4 maart 2021 meldde dat zij illegale prostitutie vermoedde met betrekking tot twee Roemeense vrouwen die in het hotel waren ingecheckt. Deze vrouwen werden gebracht door twee mannen in een auto met buitenlands kenteken. Een van de mannen beschikte over een grote stapel bankbiljetten en betaalde de huurprijs van de hotelkamer contant. Na onderzoek door de politie bleken de twee mannen die de Roemeense vrouwen naar het hotel hadden gebracht verdachte en [medeverdachte] te zijn. De Roemeense vrouwen bleken
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 1] gaf bij de politie onder meer aan dat zij in de prostitutie werkte en dat verdachte wel eens geld van haar ontving. In een - met toestemming van de rechter-commissaris - getapt telefoongesprek van 14 maart 2021 tussen verdachte en ene [naam 1] zegt verdachte dat hij heeft gedreigd [slachtoffer 1] te vermoorden en dat hij de zweep op haar gaat zetten.
De inbeslagname van de telefoon van verdachte was dan ook rechtmatig.
Met betrekking tot kennisname van de inhoud van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon overweegt de rechtbank als volgt. Er zijn chatberichten die betrekking hebben op een periode van ruim een half jaar uit de telefoon van verdachte gehaald. Uit de veiliggestelde gegevens uit de telefoon blijkt dat er meerdere locatiegegevens van en naar de telefoon van verdachte zijn verzonden over de periode van 27 februari 2019 tot en met 12 maart 2021.
Bewijsuitsluiting kan als op grond van art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft weliswaar aangevoerd dat het onderzoek aan de smartphone in strijd met art. 8 EVRM heeft plaatsgevonden, maar zij heeft ten aanzien van de daaraan te verbinden rechtsgevolgen in de kern niet meer aangevoerd dan dat sprake is van een zodanig ernstig vormverzuim dat het gevolg daarvan moet zijn dat al het bewijs dat door het uitlezen van de gegevens op de smartphone is verkregen van het bewijs moet worden uitgesloten. Daarmee is het verweer in het licht van de in de rechtspraak geldende vereisten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal om die reden al het verweer van de raadsvrouw verwerpen.
Naast het voorgaande is de rechtbank overigens van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet een min of meer compleet beeld van (aspecten) van het persoonlijke leven van verdachte is verkregen. De verkregen locatiegegevens uit de telefoon van verdachte zijn zeer beperkt. Het aantal verkregen chatberichten is weliswaar omvangrijk, maar het onderzoek daarnaar heeft zich, gelet op de verdenking, hoofdzakelijk toegespitst op de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] , naar verdachtes eigen zeggen een vriendin van hem. De chatberichten geven maar zeer beperkt duidelijkheid over waar verdachte zich dagelijks in de onderzochte periode bevond, met wie hij al dan niet samen was en welke activiteiten hij ontplooide. Op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is door het onderzoek aan zijn telefoon daarom ook maar beperkt inbreuk gemaakt. Deze inbreuk leidt er vervolgens naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat verdachtes recht op een eerlijk proces niet voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt het verweer derhalve en zal de chatberichten bezigen tot het bewijs.
De beoordeling van feit 1: seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1]
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit artikel staat in titel XVIII, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en vrijheid. De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die deel uitmaken van artikel 273f Sr.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.
3
Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.
Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien één van de in art 273f Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt.
4De omstandigheid dat een slachtoffer zich middels reizen naar het buitenland aan de uitbuitingssituatie heeft kunnen onttrekken, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring.
5
Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht overweegt de rechtbank dat dit veelal uit de omstandigheden kan worden afgeleid. In de wetsgeschiedenis wordt hierbij de vergelijking gemaakt met de mogelijkheid zich op te stellen als ‘een mondige Nederlandse prostitué(e)’.
De rechtbank zal aan de hand van het zojuist geschetste kader beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] is op 4 maart 2021 door de politie aangetroffen in een hotelkamer in Goutum, nabij Leeuwarden. Zij gaf desgevraagd aan dat zij vanuit deze hotelkamer prostitutiewerk deed en dat zij door verdachte naar het hotel is gebracht.
6[slachtoffer 1] verklaarde dat zij samen met verdachte naar Nederland is gekomen om geld te verdienen en dat zij in Enschede, Haarlem, Zwolle en Deventer in de prostitutie werkzaam was. Verdachte vervoerde haar van stad naar stad
7en zocht de hotelkamers, huizen of B&B’s uit om in te verblijven.
8
De hotelkamer in Goutum werd volgens een medewerker van het hotel betaald door een van de twee mannen die bij [slachtoffer 1] was. De langste van de twee mannen had een grote stapel eurobiljetten bij zich.
9
Nu [slachtoffer 1] bij aankomst bij het hotel in het gezelschap was van verdachte en [medeverdachte] en uit de in het dossier opgenomen fotomap
10kan worden afgeleid verdachte langer is dan [medeverdachte] , concludeert de rechtbank dat verdachte degene was die de hotelkamer betaalde en die dus een grote stapel eurobiljetten bij zich had.
Uit de chatberichten leidt de rechtbank af dat verdachte zelf niet werkte.
11Verdachte gaf [slachtoffer
1] instructies met betrekking tot het adverteren voor haar prostitutiewerk
12en vroeg haar via WhatsApp voortdurend - zelfs meerdere malen per dag en tot irritatie van [slachtoffer 1] - hoeveel ze had verdiend. Hij droeg haar op om haar verdiensten naar hem te sturen of aan hem te geven, waaraan [slachtoffer 1] regelmatig gehoor gaf.
13Ook toen [slachtoffer 1] als prostituee werkte in Zwitserland en Oostenrijk
14gaf ze een deel van haar verdiensten aan verdachte.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte geld gaf als zij dat zelf wilde, maar dat hij haar niet heeft gedwongen om dat te doen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of - ondanks de ontkenning van verdachte en [slachtoffer
1] zelf - bewezen kan worden verdachte [slachtoffer 1] met gebruikmaking van dwangmiddelen in de prostitutie heeft laten werken en/of geld aan hem heeft laten afstaan. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag positief dient te worden beantwoord. Met name uit de hierna te bespreken chatberichten en een getapt telefoongesprek leidt de rechtbank af dat verdachte gebruikmaakte van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
De rechtbank wijst in de eerste plaats op chatberichten waarin valt te lezen dat verdachte [slachtoffer
1] uit de armoede in de Roemeense stad Vaslui heeft gehaald en dat hij haar groot heeft gebracht.
15Getuige een bericht dat hij aan een andere dame stuurde, vindt hij het normaal dat een meisje naar een bordeel of sauna club in Duitsland gaat (om te werken): “beter dan dat ze in Roemenië doodgaat van de honger”.
16De omstandigheden in Roemenië waren kennelijk - in ieder geval in de beleving van verdachte - dusdanig slecht dat in het buitenland werken als prostituee - een in welvarende kringen weinig populair beroep - één van de weinige manieren is om als jonge vrouw te kunnen overleven, om geld te verdienen.
Hierdoor heeft verdachte kennelijk overwicht op [slachtoffer 1] , en dit zet hij (op 10 september 2020) ook in als drukmiddel als zij (aanvankelijk) niet instemt met wat hij wil, namelijk een auto (Mercedes) kopen op afbetaling. In ditzelfde gesprek bedreigt hij haar door te zeggen dat god haar moet beschermen als hij zichzelf belachelijk maakt (door de auto niet te (mogen) kopen):
Verdachte Maak me niet belachelijk. Ik geef morgen die 9000 (
de rechtbank begrijpt: aan de autohandelaar). En volgende week duizend. En in 3 maanden verdienen we 4000. We kunnen dit geld in 10 dagen verdienen. Volgende week ga je me 1000 sturen. En daarna hebben we 3 maanden de tijd om het af te betalen.
[slachtoffer 1] Ik stuur je geen enkele duizend.
Verdachte Ik had je uit Vaslui gehaald. Ik heb je groot gebracht en slimmer gemaakt. En als ik wil dat we iets doen. Ik zie dat ik niet op je kan bouwen. Ik wil deze auto kopen. Punt. Kom op anderen maken (verdienen) tienduizenden, honderdduizenden. En wij zijn niet in staat zodat wij volgende week 1000 gaan geven en 4000 in 3 maanden.
[slachtoffer 1] In Oostenrijk en Wenen ben ik gaan neuken en jij had het geld voor de auto uitgegeven je hebt geen enkel cent gespaard. Jouw probleem. Voor een rotauto ga ik niet verder neuken.
Verdachte Wij nemen deze auto want wij hebben deze nodig. God moet jou beschermen als ik me belachelijk ga maken.
[slachtoffer 1] Voor de auto was ik gaan neuken en je hebt geen cent gespaard.
Verdachte Ja maar ik heb je uit Vaslui uit de armoede gehaald en ik had je op eigen benen gezet en ik bracht jou naar Zwitserland. Om mezelf belachelijk te maken voor 1000 euro.
[slachtoffer 1] Ik heb geen interesse in geen enkele auto. Want ik moet mijzelf laten opereren. Ik moet geld sparen niet zodat jij het in de maling neemt. Je gaat mij niet verplichten om voor je auto bij de lul te blijven. Waarom had je geen geld gespaard als je zo graag een auto wil.
Verdachte God moet jou beschermen als je me belachelijk maakt. Ik neuk je. En mij niet meer boos maken. Want zonder mij was je door honden opgegeten. (interpretatie tolk: zonder mij had je het niet overleefd).
17
Uit chatberichten van een dag later, 11 september 2020, leidt de rechtbank af dat verdachte de auto toch heeft gekocht.
18
Verdachte Wij gaan het nemen (kopen). Want de auto is een bom. Je zal einde van de maand naar huis komen ja.
Verdachte Ik heb de auto gehaald.
Uit chatberichten van 12 en 13 september 2020 leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] een boete voor verdachte moet betalen, dat verdachte al haar geld opmaakt en dat ze er zat van is dat ze niet voor zichzelf kan sparen en zelf kan bepalen waaraan ze haar geld uitgeeft:
[slachtoffer 1] Ik stop mijn lul in dit leven (Ik ben helemaal klaar met dit leven). Een cent kan ik niet eens voor mijzelf sparen.
[slachtoffer 1] Ik heb 12 dagen nog en dan kom ik naar mijn land en ik heb 450 en ik moet die kut boete betalen.
[verdachte] Nou ik moet een keer van die boete af zijn
[slachtoffer 1] Maar jouw boete is niet mijn probleem. Ik ben geld nodig om naar ons land te komen.
[slachtoffer 1] Voor wat ben ik sinds januari aan het neuken, om die kut tanden van mij niet eens te kunnen betalen.
[slachtoffer 1] Als jij er niet was had ik geld. Zie je het niet dat ik sinds maanden lul pijp en heb niet eens 500 voor mijn tanden? (..)
[slachtoffer 1] Je koopt het (
de rechtbank begrijpt: vliegticket naar huis) voor me zoals je toen in maart ook deed. Ik stuurde alle geld naar jou en je wilde geen ticket voor me kopen.
[slachtoffer 1] In augustus ben ik nog blijven werken door jouw schuld, ik neukte mijn eigen gezondheid en mijn zenuwen. Je heb alle geld verneukt. En als ik iets voor mijzelf wil doen heb je daar commentaar op.
19
Dat verdachte bepaalt (of wil bepalen) wat er gebeurt met de verdiensten van [slachtoffer 1] is een terugkerend onderwerp van gesprek in de chatberichten tussen beide. Op enig moment wordt verdachte boos omdat [slachtoffer 1] geld aan haar eigen familie wil sturen. [slachtoffer 1] verwijt verdachte dan dat hij (in Zwitserland) al het geld had uitgegeven (“aan drugs en stomme dingen”).
20
Uit onder meer de aangehaalde chatgesprekken leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] door verdachte werd beperkt in haar vrijheid om haar verdiensten te sparen of voor zichzelf uit te geven, alsmede in haar vrijheid om te stoppen met werken en terug naar haar thuisland te komen wanneer zij dat wil.
Voorts wijst de rechtbank op een getapt telefoongesprek tussen verdachte en ene [naam 1]
21op 10 maart 2021:
Verdachte: Ik heb geen goede tijden gepakt. (..) Ik had zelf 200 voor de auto neergelegd en Ionut ook
200. Ik denk dat ik zondag zal vertrekken. Ik ga nog een paar 100 sparen en dan ga ik vertrekken. (..)
Want ja, wat wij nu doen in deze tijden met de pandemie, dit is illegaal. Het mag niet, jezelf prostitueren tijdens de pandemie. Maar goed, zo is het maar. Ik ben hier gekomen, ervaringen, wat moet ik nog zeggen. Een vakantie... Gelukkig heb ik de auto kunnen maken. Ik had nog 700 bij mijn moeder, ik heb haar de schuld terug gegeven... Ik heb deze kapotte auto gekocht, ik ga nog een paar honderden sparen en dat is het. [naam 1] : Wat voor auto is het?
Verdachte : Joh, is een Bora maar hij doet het goed. (..) We zien wel neef., want ik heb echt veel hoop met haar, als ik zelfs met [naam 2] geen geld verdien dan rot op... Ook met [slachtoffer 1] ... Ik stop mijn lul in haar moeder... Ik meen het serieus. Ik heb [slachtoffer 1] ook aangesproken, ik had haar uitgescholden: mijn lul in haar mond, ik zei tegen haar dat ik haar zal vermoorden... Neef, ze verdienen geen geld...ik bedoel geld....ik wil geld! Ik wil een appartement kopen. Ik stop mijn lul in die kut hoeren. Ik ga ze in elkaar slaan.
[naam 1] : Niet meer neef! Niet zo... als je ze zo in elkaar slaat...
Verdachte: Ben je gek! Niet daarom maar ik ga de zweep een beetje op ze zetten.
Voor zover zou kunnen worden betoogd dat de uitlatingen over geweld slechts “grootspraak” van verdachte waren, wijst de rechtbank op het berichtenverkeer tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Op 12 september 2020 dreigde verdachte al tegenover [slachtoffer 1] dat hij haar een pak slaag zou geven
22en uit berichten van 12 januari 2021 blijkt verdachte [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk heeft geslagen.
23
Hoewel niet kan worden vastgesteld dat dit geweld door verdachte is ingezet als afzonderlijk dwangmiddel (specifiek om af te dwingen dat [slachtoffer 1] ging/bleef werken of geld aan hem afstond), ziet de rechtbank het gebruik van geweld wel als onderdeel van het afdwingen of behouden van het overwicht dat hij op haar had (en waar hij misbruik van maakte).
Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat van een liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] (in welk geval het volledig delen in elkaars verdiensten wellicht vanzelfsprekend zou kunnen zijn) geen sprake lijkt te zijn. [slachtoffer 1] geeft in chatberichten zelfs aan dat zij niet kan wachten tot verdachte een andere vrouw voor zichzelf heeft.
24Verdachte heeft gedurende de ten laste gelegde periode ook daadwerkelijk met diverse andere dames contact via WhatsApp, waarbij hij aangeeft dat hij wil dat de betreffende dame zijn vrouw wordt en/of kinderen van hem krijgt en/of aan wie hij hint of zelfs ronduit aanstuurt op het doen van prostitutiewerk door die vrouwen.
25Uit het hiervoor aangehaalde getapte telefoongesprek met [naam 1] en de chatberichten leidt de rechtbank ook af dat verdachte al een volgende vrouw (Georgia [naam 4] ) geregeld had om voor hem te gaan werken.
Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank dan ook voornamelijk uit op de verdiensten van [slachtoffer 1] . Er zit een karrevracht aan chatberichten in het dossier waarin verdachte haar vraagt hoeveel klanten ze heeft, wat ze verdiend heeft, waarin hij zegt dat ze haar best moet doen, vraagt waarom andere vrouwen meer verdienen en waarin hij druk op haar uitoefent door haar te zeggen dat zij hem belachelijk maakt, dat alle andere meiden meer geld verdienen en dat alle mannen geld hebben en dat hij honger lijdt.
26
Dat verdachte goed besefte dat het leven voor [slachtoffer 1] - of prostituees in het algemeen - op zijn zachtst gezegd geen pretje is, leidt de rechtbank tevens af uit een chatgesprek tussen hem en een vriend, [naam 3] . Als [naam 3] hem laat weten dat verdachte eens moet stoppen met pooier zijn, reageert verdachte met “Ik help ze niet, ze gaan zelf en ze lijden”, gevolgd door een lachende smiley.
27Zelfs in een periode (januari 2021) dat [slachtoffer 1] aangaf dat ze onwel was en dat haar in het ziekenhuis was gezegd dat ze trombose of hartfalen had, dat ze naar huis wil om te herstellen en dat ze Xanax gebruikte om te kunnen blijven werken, zei verdachte dat ze nog één of tweeduizend zal verdienen, dat het niet mogelijk is om teveel Xanax in te nemen en vroeg hij haar hoeveel geld ze heeft verdiend.
28Dat verdachte het oogmerk van uitbuiting had, staat dan ook vast.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 bewezen kunnen worden, waarbij hij gebruik maakte van het dwangmiddel misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Dat daarbij sprake was van in vereniging plegen, acht de rechtbank - met de officier van justitie en de raadsvrouw - niet bewezen.
De beoordeling van feit 2: seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2]
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van de uitbuiting van [slachtoffer 2] . Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
De beoordeling van feit 3: witwassen
Zoals overwogen met betrekking tot feit 1 heeft verdachte op strafbare wijze verdiensten van [slachtoffer 1] uit prostitutie verkregen. Nu uit het dossier voorts blijkt dat verdachte geen werk of uitkering in Nederland had,
2930dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat verdachte geld afkomstig van haar prostitutiewerkzaamheden overmaakte naar zijn moeder of zus
31en dat verdachte diverse malen via money transfer geld naar Roemenië heeft gestuurd,
3233is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte geldbedragen afkomstig uit eigen misdrijf (feit 1) heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet.
Ten aanzien van het eveneens ten laste gelegde witwassen door het kopen van een auto (de Volkswagen Bora) overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de herkomst van het geld waarmee deze auto is betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft gekocht van geld dat hij vanuit Roemenië had meegenomen naar Nederland.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer 1] niets heeft verklaard over de herkomst van het geld waarmee de auto is betaald en op dit punt bieden de chatberichten evenmin helderheid. De rechtbank acht dit onderdeel van het onder 3 ten laste gelegde dan ook niet bewezen.