ECLI:NL:RBNNE:2023:1003

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/18/220104 / KG ZA 23-7
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een boerderij in het aardbevingsgebied Groningen en de geldigheid van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de ontruiming van een boerderij in het aardbevingsgebied Groningen. De gedaagden, eigenaren van de boerderij, hebben zich in een vaststellingsovereenkomst verplicht om de boerderij uiterlijk op 1 mei 2022 op te leveren ten behoeve van de sloop. De gedaagden betwisten echter de geldigheid van deze overeenkomst en stellen dat deze tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden, gezien hun penibele financiële situatie en de dreigende executieverkoop van hun onroerende zaken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagden de boerderij op korte termijn dienen te ontruimen, omdat zij zich aan de vaststellingsovereenkomst moeten houden. De rechter concludeert dat de overeenkomst niet door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, en dat de gedaagden niet zijn benadeeld door de gemaakte afspraken. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op 1 april 2023, waarbij de Staat zich zal inspannen om vervangende woonruimte voor de gedaagden te vinden. De gedaagden worden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/220104 / KG ZA 23-7
Vonnis in kort geding van 17 maart 2023
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Economische Zaken en Klimaat),
zetelende te Den Haag,
eiseres,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M. Kremer te Groningen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en samen [gedaagden] ,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 t/m 15,
  • de producties 1 t/m 13 van [gedaagden] ,
  • de nadere productie 14 van [gedaagden] ,
  • de nadere productie 16 van de Staat,
  • de brief van de advocaat van [gedaagden] van 27 februari 2023, houdende overlegging van de volledige reeds ingediende productie 12,
  • de mondelinge behandeling van 27 februari 2023, waarbij partijen zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht. De advocaten van partijen hebben hierbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] is sinds 23 december 2002 eigenaar van de woning staande en gelegen aan de [straat 1] (hierna: de Woning). Op de Woning zijn in 2006 en 2010 rechten van hypotheek gevestigd: een hypotheekrecht eerste in rang ten behoeve van de Rabobank voor een bedrag van in totaal € 607.500,- respectievelijk een hypotheekrecht tweede in rang ten behoeve van de ING Bank voor een bedrag van in totaal € 907.875,-.
2.2.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn sinds 8 november 2010 gezamenlijk eigenaar van de boerderij staande en gelegen aan de [straat 2] (hierna: de Boerderij), daterend uit 1928. Het betreft een zogeheten Oldambtster boerderij die een beschermd dorpsgezicht is. De Boerderij bestaat uit een voorhuis met een gekoppelde schuur. Op het perceel bevindt zich ook nog een losstaande schuur. De Boerderij is belast met een hypotheekrecht ten behoeve van de ING Bank.
2.3.
Op dit moment woont [gedaagde sub 2] in de Woning en [gedaagde sub 1] in de Boerderij.
2.4.
Onder de Woning bevindt zich een waterbron. [gedaagden] willen deze waterbron bedrijfsmatig gaan exploiteren via het bottelen en verkopen van zogeheten "Noorderwater" via de door hen opgerichte vennootschap Bottelarij Noorderwater B.V.
2.5.
Zowel de Woning als de Boerderij bevindt zich in een gebied in de provincie Groningen waar als gevolg van gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM) regelmatig aardbevingen plaatsvinden.
2.6.
De Nationaal Coördinator Groningen (hierna: de NCG) draagt zorg voor het bouwkundig versterken van onroerende zaken in het aardbevingsgebied. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) heeft tot taak om de aansprakelijkheid van de NAM af te handelen die als gevolg van de gaswinning in het Groningenveld is ontstaan.
2.7.
[gedaagden] stellen schade te hebben geleden door de aardbevingen die als gevolg van de gaswinning zijn opgetreden. [gedaagden] hebben de NAM hiervoor aansprakelijk gesteld en zijn (mede via de aan hen gelieerde vennootschap HTweeO Holding B.V.) een tweetal civielrechtelijke procedures tegen de NAM gestart. In de ene procedure vorderen [gedaagden] van de NAM betaling van (een voorschot op) schadevergoeding wegens waardevermindering van de Woning en de Boerderij. In de andere procedure vorderen [gedaagden] van de NAM enerzijds betaling van schadevergoeding wegens schade aan de Boerderij ten bedrage van € 1.493.696,17 en anderzijds schadevergoeding (in de zin van gevolgschade) wegens gederfde winst ten bedrage van € 36.729.170,- in verband met het niet kunnen openen van de bottelarij in de Boerderij aangezien de Boerderij in de huidige staat niet veilig wordt geacht om daar een bedrijf te kunnen exploiteren.
2.8.
Lopende de procedures tegen de NAM hebben [gedaagden] bij het IMG diverse aanvragen ingediend voor nieuwe en/of verergerde schade, zowel ten aanzien van de Woning als ten aanzien van de Boerderij.
2.9.
Bij besluit van 24 maart 2020 (hierna: het schadebesluit) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan [gedaagden] een schadevergoeding van € 19.030,68 inclusief rente toegekend wegens schade aan de Woning. [gedaagden] hebben bezwaar tegen dit schadebesluit gemaakt.
2.10.
De NCG heeft op 29 december 2020 een Normbesluit genomen voor de versterking van de Boerderij vanwege het niet voldoen aan de veiligheidsnormen. Het versterkingsbudget is hierbij vastgesteld op een bedrag van € 736.000,-. [gedaagden] hebben bezwaar tegen dit Normbesluit gemaakt.
2.11.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het IMG het bezwaar van [gedaagden] tegen het schadebesluit ongegrond verklaard. [gedaagden] hebben tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank.
2.12.
De Rabobank en de ING Bank hebben [gedaagden] in de loop van 2021 te kennen gegeven dat zij vanwege betalingsachterstanden zullen overgaan tot opeising van de verstrekte hypothecaire geldleningen en wel per 1 december 2021 (de Rabobank) respectievelijk 1 januari 2022 (de ING Bank), waarbij voornoemde onroerende zaken executoriaal verkocht kunnen worden.
2.13.
[gedaagden] hebben zich medio 2021 tot toenmalig burgemeester [burgemeester] van de gemeente Eemsdelta gewend met het verzoek om hun situatie voor te leggen aan het door de overheid in het leven geroepen 'Interventieteam vastgelopen situaties Groningen' (hierna: het Interventieteam). De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 24 juni 2021 het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging IMG vastgelopen situaties vastgesteld. Er is een budget van € 50 miljoen beschikbaar gesteld om schrijnende situaties in het aardbevingsgebied op te lossen. In het Interventieteam zijn de NCG en het IMG vertegenwoordigd.
2.14.
Op 1 juli 2021 heeft een eerste overleg tussen het Interventieteam en [gedaagden] plaatsgevonden. Het dossier van [gedaagden] is door de NCG en het IMG gezamenlijk aan het Interventieteam voorgedragen als vastgelopen situatie. Het Interventieteam heeft [gedaagden] dadelijk een voorschot van € 50.000,- toegekend om een faillissement te voorkomen.
2.15.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft in de civielrechtelijke procedures van [gedaagden] tegen de NAM bij vonnis van 8 september 2021 ter zake van schade aan de Woning een bedrag van € 25.000,- toegewezen wegens waardevermindering van de Woning. De vorderingen van [gedaagden] zijn afgewezen voor wat betreft de gestelde schade aan de Boerderij, omdat de NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW dat de schade aan de boerderij redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van de gaswinning in het aardbevingsgebied naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van deskundigenrapportages voldoende had ontzenuwd. Bijgevolg is ook de door [gedaagden] gevorderde gevolgschade wegens gederfde winst afgewezen. [gedaagden] hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. De procedure in hoger beroep loopt op dit moment nog.
2.16.
[gedaagden] hebben de NCG bij e-mail van 29 september 2021 medegedeeld dat op basis van calculaties van Strukton de kosten van sloop en herbouw van de Boerderij (ten minste) een bedrag van € 1.802.481,04 bedragen.
2.17.
Op 27 september, 26 oktober en 8 november 2021 hebben vervolgbesprekingen tussen het Interventieteam en [gedaagden] plaatsgevonden.
2.18.
De NCG heeft op 11 oktober 2021 een versterkingsadvies voor de Woning uitgebracht. De versterkingskosten zijn geraamd op een bedrag van € 226.120,- exclusief btw.
2.19.
In het gesprek tussen het Interventieteam en [gedaagden] op 8 november 2021 heeft het Interventieteam als oplossing voor de penibele financiële situatie van [gedaagden] onder meer voorgesteld om een nieuwe hypotheek op de Woning te vestigen, te verstrekken door de Staat, met welk bedrag de gehele hypotheek bij de Rabobank kon worden afgelost. De Staat heeft aan dit voorstel een aantal voorwaarden verbonden, waaronder sloop van de Boerderij.
2.20.
Bij brief aan het Interventieteam van 22 november 2021 hebben [gedaagden] op het door het Interventieteam gedane voorstel gereageerd. Zij schrijven daartoe onder meer het volgende:
"In antwoord op uw voorstel, aan ons uitgebracht als voorzitter van het Interventieteam, het volgende:
Uiteraard zijn wij blij met de oplossing dat het interventieteam heeft aangedragen, aangaande het vestigen van een nieuwe hypotheek op het pand [straat 1] . De aangedragen oplossing is het vestigen van een nieuwe hypotheek van 500.000,00 euro op het pand. Met dat bedrag kan de gehele hypotheek bij de Rabobank worden afgelost. De nieuwe hypotheekhouder is dan de Nederlandse staat. Er worden een reeks zekerheden, zowel privé als zakelijk, van ons geëist. Wij zullen graag met u deze condities door gaan nemen.
Wij verzoeken u echter, ons niet op te leggen in te stemmen met het thans voorliggende aanbod. We kunnen onder deze dwang geen verstandige besluiten nemen over een voorstel, waarin verschillende grootheden ten onrechte met elkaar verknoopt worden.
Wij hebben u gevraagd de hypothecaire lening te verhogen met 150.000,00 euro. Het onderpand vertegenwoordigt sowieso deze waarde. want getaxeerd op 650.000,00 euro, maar er wordt ook een versterking uitgevoerd waarvoor een bedrag van 265.000,00 euro is berekend door het ingenieursbureau W2N. Na voltooiing van het versterkingsprogramma en herstel van de gebreken, die nu namens IMG zijn vastgesteld, is het pand ten minste 900.000,00 waard. Ruim voldoende zekerheid voor een totaal bedrag van 650 duizend euro.
Waar is dat bedrag van 150.000,00 euro voor bedoeld?
Aangezien het pand als onderpand is ingeschreven in de Hypotheek bij de ING op de [straat 2] , stelde u voor deze hypotheek geheel af te lossen met geld dat is bedoeld voor de versterking van het bedrijfspand. Weliswaar bestaat er dan geen schuld meer bij de ING, maar tegelijkertijd wilt u dan het betreffende pand slopen. En daar lopen wij tegen een groot probleem aan, waar wij het niet mee eens kunnen zijn. Het is immers een zeer eigenaardig voorstel. Het tast niet alleen onze rechtspositie aan maar mist ook de redelijkheid en billijkheid, hetgeen belangrijke principes zijn van het Burgerlijk Wetboek. Wij lichten dit verderop nader toe.
1. Onze accountant berichtte ons hedenochtend, dat de ING Bank akkoord gaat met ons voorstel de achterstand en het betalen van de rente op de hypotheek voor de periode van twee jaar. Deze bedragen worden uit de verhoogde hypotheek betaald. Gedurende 2 jaren laat de ING ons met rust.
2. In die tussentijd wordt het hoger beroep tegen de NAM afgewikkeld. Verder wordt de put op naam gezet van HtweeO Holding BV.
3. Wij gaan intussen door met het voorbereiden en in gebruik stellen van de bottelarij.
In 2016 is er na jaren van getouwtrek, een besluit genomen om de oudste schuur af te breken, aangezien deze intussen door aardbevingen onherstelbaar beschadigd is. We hebben samen met een architectenbureau, een ingenieursbureau en Strukton Worksphere BV te Groningen, op de plaats van deze te slopen schuur een nieuw te bouwen bedrijfshal ontwikkeld.
(…)
Door de mijnbouw veroorzaakte schade is GEEN ondernemingsrisico. Toch moesten wij deze kosten noodgedwongen op ons nemen. Wij waren immers tot stilstand gedwongen. Er mag geen personeel tewerk gesteld worden in een onveilig pand. Geld dat voor de betaling van de hypotheken gebruik moest worden, raakte op, er werd immers geen omzet gemaakt.
(…)
4. Het Interventieteam is opgericht, om vastgelopen problemen op te lossen. Het IT heeft een andere opdracht dan de NCG. De Nationaal Coördinator Groningen is opgericht om panden, die daarvoor zijn aangewezen, aardbevingsbestendig te maken en te versterken.
5. Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen kosten voor versterking en het geld dat de Staat beschikbaar heeft gesteld en moet worden gebruikt voor noodzakelijke hulp aan inwoners in het aardbevingsgebied van Groningen, die als gevolg van de mijnbouwactiviteiten tussen de traag lopende raderen vermorzeld dreigen te worden. Mensen zoals wij.
Het IT heeft nu vanuit die 'pot' een oplossing geboden voor wat betreft het meest urgente probleem in de situatie van de [straat 1] . Niet een gift, maar een gedekte lening in de vorm van een hypotheek. Op dezelfde manier kan er dus ook een oplossing gevonden worden voor de [straat 2] . Wij schreven dit al eerder: door een verhoging van de nieuwe hypotheek op de [straat 1] .
6. (…) In het ontwerp dat door de architect, constructeur en bouwbedrijf Strukton is getekend, blijft de oostelijke schuur (met nieuwe fundering) en het voorhuis, dat gaat dienen als kantoor, overeind. Met dien verstande dat de fundering wordt vernieuwd.
Wij verwachten niet dat u een nieuw bedrijf bouwt.
Inmiddels zijn we twee jaar verder en zijn de schades vanuit de funderingen en alle muren sterk verergerd. Het woonhuis was reeds gestut, voordat in augustus en september 2019 het RCAonderzoek voor de versterking werd gedaan.
Het voorstel dat u ons doet als interventieteam, is een onvolkomen voorstel, dat bovendien grotendeels gestoeld is op en te maken heeft met versterkingen (de taak van de NCG). U gaat vervolgens ook nog uit van een oud versterkingsadvies, terwijl u weet dat er hernieuwd onderzoek gedaan moet worden.
(…)
9. Zoals u weet, hebben wij zeer veel te verduren gehad in de afgelopen acht jaar. Er vond een psychologische en een financiële uitputtingsslag plaats, waaraan wij bijna kopje onder gingen.
Wij hopen dat u begrip kunt en wilt opbrengen voor onze situatie, waarbij zaken niet verdraaid worden. Het is ons overkomen en aangedaan. Het is geen ondernemersrisico.
Vanwege de korte beslissingstijd van een week, wordt ons in grote haast, terwijl dit niet nodig is. een onredelijke keuze voorgelegd. Een aanbod die zelfs onder dwang wordt opgelegd: alles of niets. We willen geen besluiten nemen, waarvan we nu zal kunnen voorzien, dat we daar spijt van gaan krijgen.
Als we akkoord gaan met dit aanbod en dit zo wordt uitgevoerd, dan hebben we een nieuwe hypotheek aan de Staat op de [straat 1] . Wat betreft de [straat 2] , blijven we achter met een gesloopt pand (en 11k op de rekening 736k-50k-626k=11k).
Kortom, hoe gaan we vanuit dit niets het bedrijfspand opnieuw opbouwen (terwijl er een goedgekeurd plan ligt dat ons al veel geld heeft gekost), het bedrijf starten en dus inkomsten genereren?
In plaats van uw 'zonnige' toekomstbespiegelingen, zien wij in uw aanbod een groot probleem opdoemen, dat cruciaal is voor onze toekomst. Het vraagt van ons een mega-inspanning om problemen op te lossen die er voorheen (in 2015-16) niet waren en waaraan we zelfs geen debet hebben. Dit gaat niet over ondernemersrisico's, want die spelen niet.
Wij blijven dan met lege handen achter. Dat kan niet de bedoeling zijn.
10. Omdat dit ons snel en voorlopig zeer afdoend uit de meest urgente problemen helpt, stellen we nogmaals voor de hypotheek op de [straat 1] te verhogen naar 650.000 euro. U wilt hieraan wel meewerken begrijpen we. Het is daarom zaak de hypotheek zo snel mogelijk te vestigen, zodat de Rabobank afgelost kan worden, de achterstand bij ING ingelost kan worden én er wordt twee jaar rente in het voren betaald.
11. Daarna richten we ons weer tot de NCG en ons bezwaar tegen het voorliggende versterkingsadvies (nb bezwaar op een normbesluit).
We verzoeken u ons te ondersteunen bij het in onderhandeling gaan over een werkelijk aardbevingsbestendig versterkingsadvies, waarbij de funderingen gaan voldoen als noodzakelijk volgens het Bouwbesluit bedrijfspanden.
Uw voorstel zadelt ons op met problemen, die wij in het geheel niet hadden, toen wij het bedrijfspand aan de [straat 2] kochten. Het was geschikt om daar de bottelarij en kantoor in onder te brengen. Het is ongepast om met het argument van tijdsdruk, psychische druk op ons uit te oefenen. Er was geen tijdsdruk. Wij vingen de gesprekken in juni 2021 reeds aan.
De Nederlandse Staat begrijpt haar zorgplicht tegenover in de Groninger situatie goed en heeft daarvoor het Interventieteam opgericht. Wij gaan ervan uit, dat u uw opdracht op de juiste wijze uitvoert. (…)"
2.21.
Het Interventieteam heeft (namens de Staat) op 26 november 2021 een definitief voorstel aan [gedaagden] gedaan, dat door hen is aanvaard en met enige kleine aanpassingen heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst die op 22 en 28 december 2021 door partijen is ondertekend. De belangrijkste afspraken in deze vaststellingsovereenkomst komen, samengevat weergegeven, op het volgende neer:
a) [gedaagden] zullen de aanvragen bij het IMG die op nieuwe en/of verergerde schade aan de Boerderij zien en de daaruit volgende procedures intrekken (
considerans onder N).
b) het IMG zal aanvragen voor de Woning via de gebruikelijke bestuursrechtelijke procedures afwikkelen. Als daaruit komt dat [gedaagden] recht hebben op een aanvullende vergoeding, dan keert het IMG die uit. (
considerans onder N).
c) het reeds aan [gedaagden] betaalde voorschot van € 50.000,- mag door hen worden besteed voor het organiseren van een nieuwe bedrijfsfinanciering voor de door hen voorgenomen exploitatie van de waterbron (
considerans onder U).
d) aan [gedaagden] zal op humanitaire gronden een vrij te besteden bedrag van
€ 150.000,- worden uitgekeerd (
considerans onder V).
e) het geschil tussen [gedaagden] en de NAM is niet onder de vaststellingsovereenkomst begrepen, zodat hiermee niet de aanspraken van [gedaagden] jegens de NAM vervallen (
considerans onder BB).
f) de vaststellingsovereenkomst is bedoeld als eindoplossing ter zake van de Woning en de Boerderij voor wat betreft de rechtsverhouding van [gedaagden] jegens het IMG en de NCG, met uitzondering van nieuwe en/of verergerde schades aan de Woning en eventuele claims uit hoofde van immateriële schade en waardedaling (
considerans onder CC).
g) de Staat zal [gedaagden] voor de aflossing van de hypotheek bij de Rabobank een bedrag van in totaal € 500.000,- lenen, waartegenover - na royement van het hypotheekrecht van de Rabobank - ten behoeve van de Staat een nieuw recht van hypotheek op de woning zal worden gevestigd, waar de waterbron buiten blijft (
artikel 1 en 3).
h) het voor de Boerderij beschikbare versterkingsbudget van € 736.000,- zal worden gebruikt om de hypothecaire schulden van [gedaagden] bij de ING Bank af te lossen (
artikel 1.9);
i) de Boerderij zal na akkoord van de gemeente Eemsdelta worden gesloopt, de kosten voor de sloop zullen worden voldaan uit het versterkingsbudget waarmee de rechten op versterking van de Boerderij vervallen, de Boerderij zal uiterlijk op 1 mei 2022 aan de NCG worden opgeleverd ten behoeve van de sloop en [gedaagde sub 1] kan er tot die tijd blijven wonen (
artikel 2).
2.22.
In de considerans van de vaststellingsovereenkomst is onder DD bepaald:
Partijen verklaren dat zij goed op de hoogte zijn van de aard, omvang en gevolgen van de gemaakte afspraken en bovendien voldoende in de gelegenheid zijn geweest om voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst juridische bijstand in te roepen.
2.23.
In verband met de sloop van de Boerderij is in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst het volgende bepaald:
2.1.
Na akkoord van de gemeente Eemsdelta wordt de tot de Boerderij (inclusief eventuele bijbehorende opstallen) gesloopt.
2.2.
De kosten voor de sloop van de Boerderij worden voldaan uit het Versterkingsbudget.
2.3.
Met de sloop van de Boerderij:
a. vervallen de rechten van de Eigenaren op versterking van de Boerderij; en
b. kunnen de Eigenaren geen aanspraak meer maken op uitkering van een schadebedrag door het IMG voor schade aan de Boerderij.
2.4.
De Boerderij, althans de grond, blijft ook na sloop eigendom van de Eigenaren en derhalve ook beschikbaar voor de ontwikkeling van de door Eigenaren beoogde bedrijfsactiviteiten.
2.5.
Voor het (verder) opstarten en ontwikkelen van alle bedrijfsactiviteiten, hoe ook genaamd, regelen de Eigenaren zelf een (bedrijfs)financiering. De Staat is uitdrukkelijk geen partij bij het (verder) opstarten en ontwikkelen van alle bedrijfsactiviteiten en de eventuele financiering daarvan.
2.6.
De Boerderij dient uiterlijk 1 mei 2022 door de Eigenaren aan de NCG te worden opgeleverd ten einde de sloop hiervan te kunnen aanvangen.
2.7.
Eigenaar 2 (
bedoeld is: [gedaagde sub 1]) heeft het recht om tot 1 mei 2022 te blijven wonen in de Boerderij.
2.8.
Indien en zodra de Boerderij is gesloopt, zullen de Eigenaren het restantbedrag van het Versterkingsbudget ontvangen op een door hun aan te wijzen bankrekening ten name van de Eigenaren.
2.24.
In artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst is de volgende geschillenregeling opgenomen:
(…)
5.2.
Voor er een eventuele stap naar de bevoegde rechter gezet worden, zullen de Partijen zich inspannen om eventuele geschillen die uit deze Vaststellingsovereenkomst voortvloeien in onderling overleg op te lossen.
5.3.
Indien het geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, zullen Partijen hun geschil ter beslechting voorleggen aan de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
5.4.
Het staat Partijen steeds vrij om zich tot de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, te wenden op grond van artikel 254 Rechtsvordering.
2.25.
Op verzoek van [gedaagden] heeft Strackee bouwadviesbureau (hierna: Strackee) een rapportage d.d. 24 januari 2022 opgesteld, waarin Strackee, samengevat, concludeert:
"(…) In dit rapport wordt vanuit bouwhistorisch oogpunt de typologie van de boerderij beschreven om aan te tonen dat de Oldambster boerderijen, specifiek ontwikkeld voor deze locatie eeuwenlang goed functioneerden. In het afgelopen decennium is plotseling sprake van gelijktijdig optredende gelijkvormige schade bij een aanzienlijk deel van deze boerderijen die zich in het gebied van het Groninger gasveld bevinden.
Aan de hand van de analyse van de uitgevoerde onderzoeken in combinatie met door ons uitgevoerde aanvullende inspecties en onderzoeken wordt vastgesteld dat de opgetreden aardbevingen meer schade hebben veroorzaakt dan tot nu toe is erkend.
In dit rapport is aangetoond dat de uitgevoerde Root Cause Analysis op een groot aantal onderdelen onjuist geïnterpreteerd is waardoor de conclusie moet worden herzien, en de schade alsnog moet worden erkend.
(…)
Wij zijn van mening dat de geconstateerde schade aan het object valt onder categorie A (schade welke een direct gevolg is van de aardbevingen), en de vervolgschade, mede door het veroorzaakte achterwege blijven van onderhoud ten minste onder categorie B (schade verergerd ten gevolge van de aardbevingen) valt. (…)"
2.26.
[gedaagden] hebben op 28 februari 2022 een klacht over het optreden van de leden van het Interventieteam ingediend bij de Staatssecretaris voor Mijnbouw.
2.27.
Namens [gedaagden] heeft hun advocaat bij brief aan de Staat van 29 april 2022 met een beroep op onder meer misbruik van omstandigheden de vernietigbaarheid van de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst ingeroepen. Daartoe schrijft zij onder meer:
"(…) Kort gezegd is met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voorkomen dat cliënten hun onroerende zaken worden geveild. De hypotheekhouders hadden namelijk aangegeven dat zij de hypotheekschuld zouden opeisen en daarbij zo nodig gebruik zouden maken van hun executiebevoegdheden, terwijl duidelijk was dat cliënten de gelden niet voor handen hadden.
(…)
Met andere woorden; zij stonden in het najaar van 2021 met de rug tegen de muur. De hypotheekschuld diende te worden afgelost of zij zouden hun geliefde panden verliezen. Maar daar verscheen de Staat der Nederlanden, de reddende engel zou je kunnen denken. Meer specifiek is de vaststellingsovereenkomst een uitvloeisel van de inzet van het Interventieteam Vastgelopen Zaken. Dit team bestaat uit de NCG, IMG en een onafhankelijke voorzitter. Althans, van een onafhankelijke voorzitter zou sprake moeten zijn. Niet voor niets is reeds een klacht jegens de leden van het Interventieteam ingediend én in behandeling genomen.
Met de vaststellingsovereenkomst is onder andere het volgende overeengekomen. De Staat der Nederlanden leent cliënten een bedrag van € 500.000,- dat verplicht dient te worden aangewend om de hypotheekschuld aan de Rabobank af te lossen. Tot meerdere zekerheid van terugbetaling van de lening wordt een hypotheekrecht gevestigd op de woning. Het voorlopig geraamde versterkingsbudget van de boerderij dient te worden gebruikt voor aflossing van de hypothecaire lening aan de ING Bank. Daarnaast dient de boerderij inclusief opstallen te worden gesloopt, hetgeen tevens dient te worden gefinancierd van het versterkingsbudget. Met andere woorden, door de vaststellingsovereenkomst raken cliënten hun boerderij kwijt en het versterkingsbudget, daar tegenover staat een hypotheek schuld van € 500.000,- in plaats van € 1.200.000,-. Daar komt nog eens bij dat cliënten zelf zorg dienen te dragen voor een nieuw pand zodat zij uiteindelijk na meer dan 10 jaar hun onderneming kunnen starten. Het behoeft geen nadere uitleg dat een dergelijk traject veel tijd, moeite en kosten met zich mee brengt. Zo dient bijvoorbeeld eerst wederom een compleet nieuw bouwplan te worden ontwikkeld en een (omgevings)vergunning te worden aangevraagd waarbij cliënten mogelijkerwijs tegen bezwaarprocedures zullen aanlopen. Bovendien hebben cliënten simpelweg het geld voor een dergelijk traject niet.
Men kan zich dus afvragen wat cliënten eigenlijk met de vaststellingsovereenkomst zijn opgeschoten. Allereerst dient voorop te worden gesteld dat cliënten überhaupt geen keuze hadden, het was kiezen tussen twee kwaden. Er was echter één punt aan de vaststellingsovereenkomst dat hen heeft overgehaald toch te tekenen. Onder randnummer BB is namelijk opgenomen dat de aanspraken van de eigenaren, dus mijn cliënten, jegens de NAM
nietvervallen door de vaststellingsovereenkomst. Nu cliënten een hoger beroepsprocedure hebben lopen tegen de NAM, waarbij zij onder meer € 1.500.000,- vorderen vanwege geleden materiële schade, zagen zij hiermee een mogelijk budget om de toekomstige plannen toch waar te kunnen maken. Mocht de vordering namelijk worden toegewezen, dan zouden zij hiermee de lening van de Staat der Nederlanden kunnen afbetalen én daarbij een budget hebben voor de overige plannen.
Van dit alles is echter niets minder waar. De vordering tot vergoeding van de materiële schade ziet namelijk op "de door eisers geleden schade aan de Oldambster boerderij" en is nodig voor het "herstel en aardbevingsbestendig maken van de Oldambsterboerderij" (citaten processtukken). Op het moment dat de vaststellingsovereenkomst wordt nagekomen en de boerderij dus wordt gesloopt verliezen cliënten hun belang bij deze vordering tot schadevergoeding en wordt deze simpelweg afgewezen door de rechter.
Al met al, zijn cliënten dus niets opgeschoten met de vaststellingsovereenkomst. Enkel de banken en de instanties die verantwoordelijk zijn voor het afhandelen van de mijnbouwschade (IMG) en het versterken van panden (NCG) zijn hiermee opgeschoten. De Staat der Nederlanden heeft cliënten, juist de slachtoffers van de gaswinning, gewoonweg misleid onder andere door deze overweging in de vaststellingsovereenkomst op te nemen. Cliënten zijn van de regen in de drup geraakt.
Misbruik van omstandigheden
(…) De feiten en omstandigheden voornoemd kwalificeren als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. Door deze bijzondere omstandigheden had de Staat der Nederlanden zich behoren te weerhouden van het sluiten van een dergelijke vaststellingsovereenkomst met cliënten. De causaliteit tussen de omstandigheden en het aangaan van de rechtshandeling staat vast en het nadeel voor cliënten is enorm. Onder normale omstandigheden waren zij de overeenkomst nimmer aangegaan. Er is dus voldaan aan alle vereisten van artikel 3:44 lid 4 BW.
2.28.
De advocaat van de Staat heeft de advocaat van [gedaagden] bij brief van 12 mei 2022 medegedeeld dat de Staat de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst betwist. Hierna hebben de advocaten van partijen verder gecorrespondeerd. Bij brief van 28 juli 2022 heeft de Staat aangegeven dat zij thans uitvoering van de vaststellingsovereenkomst verlangt en in verband daarmee heeft zij [gedaagden] verzocht om de Boerderij binnen zes weken na dagtekening van de brief te ontruimen, zodat met de sloop daarvan kan worden begonnen.
In reactie hierop heeft de advocaat van [gedaagden] de advocaat van de Staat bij brief van 11 augustus 2022 verzocht om aan te geven waarom de Staat haast heeft met de ontruiming en niet de uitkomst van de bodemprocedure tegen de NAM in hoogste instantie kan afwachten en of de Staat bereid is in gesprek te gaan of mediation te beproeven. De advocaat van de Staat heeft hierna bij brief van 10 november 2022 medegedeeld dat de Staat geen heil ziet in een mediationtraject, maar wel bereid is om een bindend advies traject met [gedaagden] in te gaan. Partijen hebben geen overeenstemming over een mediation of bindend advies traject bereikt.
2.29.
De Programma-directeur-generaal Groningen en Ondergrond heeft namens de Staatssecretaris Mijnbouw de klachten van [gedaagden] tegen het Interventieteam ongegrond verklaard.
2.30.
De afdeling bestuursrecht van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 21 december 2022 het beroep van [gedaagden] tegen het schadebesluit ongegrond verklaard.
2.31.
Op 19 januari 2023 hebben [gedaagden] en de aan hen verbonden vennootschappen de Staat gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank, in welke procedure zij onder meer vorderen om voor recht te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst op goede gronden is vernietigd, dat zij niet gehouden zijn om de Boerderij te slopen en om de Staat te verbieden om tot sloop van de Boerderij over te gaan.
2.32.
[gedaagde sub 1] heeft op 21 februari 2023 een melding bij het IMG gedaan via een zogeheten AOS-formulier:
Situatie: Een van de staanders van het houtskelet in de schuur is gebroken. Er was vanmorgen een schouw en toen werd dit ontdekt. De situatie is uiterst gevaarlijk en instorten kan ieder moment plaatsvinden. Als de schuur instort gaat het huis mee.
2.33.
Het IMG heeft op 23 februari 2023 een Plan van aanpak veiligstelling ter zake van de Boerderij opgesteld. In dit Plan van aanpak staat onder meer vermeld:
Voorwaarden voor definitieve veiligstelling: Schuur niet betreden.
Werkzaamheden t.b.v. veiligstelling: Schuur afsluiten en deels in de hekken + borden.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] veroordeelt om de Boerderij, zijnde het perceel staande en gelegen aan de [straat 2] , per uiterlijk 1 april 2023, althans binnen een nader te bepalen termijn, te ontruimen en te verlaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee na betekening van het vonnis in gebreke blijven, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
De Staat legt aan haar ontruimingsvordering, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagden] hebben zich in de vaststellingsovereenkomst verplicht om de Boerderij uiterlijk op 1 mei 2022 op te leveren, waarna de sloop van de Boerderij ter hand zou worden genomen. [gedaagden] menen ten onrechte dat zij niet meer aan de vaststellingsovereenkomst gebonden zijn. De vaststellingsovereenkomst is niet door misbruik van omstandigheden aan de zijde van de Staat tot stand gekomen. [gedaagden] verkeerden in een penibele financiële situatie als gevolg van de dreigende executieverkoop van de Woning en de Boerderij. Om [gedaagden] behulpzaam te zijn, heeft het Interventieteam hen financieel de helpende hand toegestoken. Daarbij is een zeer redelijke regeling tot stand gekomen, waarbij [gedaagden] uit een lastige positie zijn bevrijd. De Staat hoefde [gedaagden] in de gegeven omstandigheden dan ook niet van het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst te weerhouden. [gedaagden] zijn ook niet benadeeld door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst bovendien verklaard dat zij goed op de hoogte zijn van de aard, omvang en gevolgen van de gemaakte afspraken en [gedaagden] hebben zich voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst juridisch laten adviseren. Het spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming van de Boerderij is er allereerst in gelegen dat [gedaagden] de door partijen daarover gemaakte afspraak dienen na te komen. Verder is sloop en herbouw van de Boerderij hoe dan ook noodzakelijk voor de door [gedaagden] in de Boerderij beoogde bedrijfsvoering. Verder is de Staat verantwoordelijk voor het versterkingsprogramma in het aardbevingsgebied en dient zij de veiligheid ter plaatse te waarborgen. Die taken moet zij met voortvarendheid uitvoeren. De Boerderij is al geruime tijd onveilig. Ten slotte kan van de Staat niet worden gevergd dat hij in afwachting van de uitkomst van alle bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures die [gedaagden] thans voeren de sloop van de Boerderij uitstelt.
3.3.
[gedaagden] betwisten het spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming. Indien de onveiligheid van de Boerderij voor de Staat een reden vormt om tot sloop over te gaan, dan is het onbegrijpelijk dat de Staat tot dusver niet tot versterking van de Boerderij is overgegaan. De Staat heeft de huidige situatie zelf jarenlang laten voortbestaan. Kennelijk valt het met de gestelde onveiligheid dus wel mee. Verder wijzen [gedaagden] in dit verband erop dat niet valt in te zien waarom de Staat de uitkomst van de bodemprocedure over de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet zou kunnen afwachten.
[gedaagden] zijn voorts van mening dat de Staat - in strijd met artikel 5.2. van de vaststellingsovereenkomst - zich niet heeft ingespannen om het huidige geschil in onderling overleg op te lossen. Daarnaast menen [gedaagden] dat zij op goede gronden vanwege misbruik van omstandigheden de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst hebben ingeroepen. Zij voeren daartoe aan dat zij eind 2021 onder grote financiële druk stonden en een executieverkoop van de Woning dreigde. De Staat wist dat de Rabobank geen geduld met [gedaagden] meer had en dat [gedaagden] dan alles dreigden te verliezen, zowel de onroerende zaken als hun onderneming. Dat laatste hebben [gedaagden] de Staat ook voorgehouden en zij hebben een alternatief en constructief tegenvoorstel gedaan. Verder wist de Staat dat met sloop van de Boerderij de rechten van [gedaagden] om schadevergoeding van de NAM te claimen vervallen, dat [gedaagden] niet het geld voorhanden hebben om een nieuw bedrijfspand te laten bouwen en van het perspectief dat behoud van de Boerderij voor [gedaagden] betekent. Zij willen daar immers in de toekomst de bottelarij vestigen. Onder deze omstandigheden heeft de Staat de vaststellingsovereenkomst er doorheen gedrukt, terwijl zij [gedaagden] , die met de rug tegen de muur stonden, van het sluiten van zodanige overeenkomst had moeten weerhouden. In plaats daarvan had de Staat conform het voorstel van [gedaagden] de aangeboden hypotheek kunnen verhogen, waarna de afloop van het hoger beroep in de procedure tegen de NAM had kunnen worden afgewacht. Omdat de vaststellingsovereenkomst is vernietigd, moet er thans vanuit moet worden gegaan dat deze niet meer bestaat, zodat geen nakoming daarvan meer kan worden gevorderd. [gedaagden] menen dat de gevorderde ontruiming bovendien moet worden afgewezen omdat ontruiming iets anders is dan de in de vaststellingsovereenkomst genoemde oplevering en omdat dat niet vast staat dat de gemeente Eemsdelta akkoord zal gaan met sloop van de Boerderij. [gedaagden] zijn ook niet in verzuim met oplevering, nu de afgesproken datum van 1 mei 2022 geen fatale termijn in de zin van de wet betreft. Ten slotte stellen [gedaagden] de vraag aan de orde of de Staat wel ontvankelijk is in zijn ontruimingsvordering, aangezien de verplichting tot oplevering van de Boerderij met de NCG is overeengekomen.

4.De beoordeling van het geschil

De kern van de zaak

4.1.
Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagden] zich hebben verplicht om uiterlijk op 1 mei 2022 de Boerderij aan de NCG op te leveren ten behoeve van de sloop daarvan. Die oplevering heeft tot op heden echter niet plaatsgevonden. De Staat vordert thans ontruiming van de Boerderij door [gedaagden] achten zich daartoe niet gehouden, onder meer omdat zij de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst betwisten met een beroep op misbruik van omstandigheden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] de Boerderij op korte termijn dienen te ontruimen en verlaten. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.
Ontvankelijkheid: zijn [gedaagden] door de juiste partij gedagvaard?
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] komt erop neer dat zij betwijfelen of zij wel door de juiste partij zijn gedagvaard. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder meer het geval. De Staat is blijkens de aanhef van de vaststellingsovereenkomst de wederpartij van [gedaagden] bij de vaststellingsovereenkomst, waarbij [gedaagden] zich hebben verplicht tot oplevering van de Boerderij aan de NCG. De NCG ressorteert ingevolge het Instellingsbesluit Nationaal Coördinator Groningen [1] onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, dat onderdeel van de Staat is.
Spoedeisend belang
4.3.
Het spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig. Daartoe overweegt zij het volgende.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende belang heeft bij de gevraagde voorziening, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij enige tijd heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij het toewijzen van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. [2] Verder geldt dat hoe meer duidelijkheid er over de feiten en de in geding zijnde rechtsverhouding bestaat en hoe minder zwaarwegend de belangen zijn van de gedaagde die zich verzetten tegen het geven van een voorlopige voorziening, des te minder hoge eisen er aan het spoedeisend belang van de eisende partij hoeven te worden gesteld.
4.5.
Vast staat dat [gedaagden] zich in de vaststellingsovereenkomst jegens de Staat (de NGC) hebben verplicht om de Boerderij uiterlijk op 1 mei 2022 op te leveren ten behoeve van de sloop hiervan. Die verplichting zijn [gedaagden] tot dusverre niet nagekomen. De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij nakoming van deze verplichting op korte termijn, nu op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de bouwkundige staat van de Boerderij onveilig is. De laatste Aos-melding illustreert dat ook. [gedaagden] hebben niet gemotiveerd weersproken dat van een onveilige situatie sprake is. De omstandigheid dat de Staat enige tijd heeft gewacht met het aanhangig maken van dit kort geding, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het spoedeisend belang aan de zijde van de Staat. In de tussentijd hebben partijen gepoogd om tot een oplossing voor hun geschil te komen, maar dat is niet gelukt. Hierdoor hebben [gedaagden] ook respijt voor de ontruiming gekregen. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat van de Staat niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemprocedure over de door [gedaagden] ingeroepen vernietiging van de vaststellingsovereenkomst afwacht. Deze bodemprocedure hebben [gedaagden] , die reeds geruime tijd weten dat de Staat zich tegen deze vernietiging verzet, waardoor het voor de hand had gelegen dat zij daarover onverwijld een procedure tegen de Staat waren gestart, immers pas aanhangig gemaakt nadat de Staat hen had aangezegd dit kort geding te beginnen. Overigens kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de Staat in de gegeven omstandigheden evenmin worden verlangd dat zij de uitkomst van de hoger beroepsprocedure tussen [gedaagden] en de NAM over de geclaimde schade aan de Boerderij en de gevolgschade afwacht.
Overlegverplichting geschonden door de Staat?
4.6.
In artikel 5.2. van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat partijen, voordat zij naar de rechter stappen, zich zullen inspannen om eventuele geschillen die uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeien, in onderling overleg op te lossen. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van [gedaagden] dat de Staat zich hiertoe onvoldoende heeft ingespannen. Nadat [gedaagden] de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst hadden ingeroepen, hebben de advocaten van partijen over een oplossing van de ontstane situatie gecorrespondeerd, waarbij zijdens de Staat bindend advies is voorgesteld en zijdens [gedaagden] mediation. Daar zijn partijen uiteindelijk niet uitgekomen. Niet kan worden gezegd dat de Staat in deze omstandigheden onvoldoende zijn best heeft gedaan om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Daar komt bij dat uit artikel 5.4. van de vaststellingsovereenkomst volgt dat het partijen steeds vrij staat om zich tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank te wenden.
Bindt de vaststellingsovereenkomst partijen nog?
4.7.
[gedaagden] hebben de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen wegens misbruik van omstandigheden. Anders dan [gedaagden] betogen, brengt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet mee dat zij van de geldigheid van het beroep op vernietiging heeft uit te gaan. Nu De Staat de vernietigbaarheid betwist en nakoming van de vaststellingsovereenkomst vordert, dient de voorzieningenrechter zich een voorlopig oordeel te vormen of het beroep van [gedaagden] op vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst al dan niet slaagt. Indien de vernietiging naar voorlopig oordeel een geldige grond ontbeert, dient vooralsnog ervan te worden uitgegaan dat deze geen rechtsgevolg heeft gehad.
4.8.
Uit artikel 7:900 lid 1 BW volgt dat een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst betreft waarbij partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan. Uitgangspunt is dat partijen daaraan zijn gebonden. De rechter dient gelet op het bijzondere karakter van de vaststellingsovereenkomst terughoudend om te gaan met een beroep op vernietiging daarvan. Dit klemt te meer waar partijen, zoals hier, voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst juridisch advies dienaangaande hebben ingewonnen.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat een overeenkomst die onder misbruik van omstandigheden is aangegaan vernietigbaar is. Misbruik van omstandigheden is volgens artikel 3:44 lid 4 BW aanwezig als iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Niet is vereist dat degene die zich op vernietiging beroept door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld; wel is vereist dat hij de overeenkomst zonder het misbruik van omstandigheden niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. [3]
4.10.
Voorshands kan niet worden geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten door misbruik van omstandigheden aan de zijde van de Staat tot stand is gekomen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.11.
Vast staat dat [gedaagden] in het najaar van 2021 in een financieel gezien penibele situatie verkeerden, omdat zowel de Rabobank als de ING Bank met opzegging van de hypotheek en uitwinning van de onroerende zaken had gedreigd, waardoor [gedaagden] het risico liepen dat zij de onroerende zaken zouden kwijtraken en de door hen opgerichte onderneming in de toekomst niet meer in de Boerderij zouden kunnen huisvesten. Ook staat vast dat de Staat hiervan op de hoogte was, evenals van de lopende civielrechtelijke procedures van [gedaagden] tegen de NAM en de bestuursrechtelijke procedures, waarbij de claims van [gedaagden] grotendeels waren afgewezen.
4.12.
Ook al stonden [gedaagden] , gelet op het voorgaande, eind 2021 spreekwoordelijk gezien met de rug tegen de muur, de Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen misbruik van omstandigheden gemaakt door de vaststellingsovereenkomst met hen aan te gaan en had hen daarvan niet hoeven te weerhouden. De voorzieningenrechter stelt in dit kader vast dat met de vaststellingsovereenkomst zoals die uiteindelijk is gesloten, [gedaagden] zijn verlost van de acute dreiging van uitwinning van hun onroerende zaken, waarbij zij - naar mag worden aangenomen - met substantiële schulden aan de banken zouden zijn blijven zitten, zij geheel van de hypotheekschulden aan de banken zijn bevrijd én eigenaar van de onroerende zaken zijn gebleven. [gedaagden] verliezen bovendien uit het oog dat zij reeds een voorschotbedrag van € 50.000,- van de Staat hadden ontvangen en dat hen daarnaast nog een vrij te besteden bedrag van € 150.000,- door de Staat is aangeboden. Voor zover [gedaagden] (achteraf) menen dat de Staat hen financieel nog ruimer had moeten ondersteunen dan hij in de vaststellingsovereenkomst heeft gedaan, bijvoorbeeld door een verhoging van het hypotheekbedrag met nog eens € 150.000,-, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Ook indien de verantwoordelijkheid van de Staat in het Groningse aardbevingsdossier in ogenschouw wordt genomen, zoals recent bevestigd in het rapport van de parlementaire enquêtecommissie, dan nog was de Staat niet
verplichtom [gedaagden] financieel ondersteuning te bieden op de wijze zoals zij dat hier heeft gedaan, laat staan om akkoord te gaan met de financiële eisen van [gedaagden] De voorzieningenrechter wijst er in dat verband op dat de financiering van de bedrijfsplannen in beginsel het ondernemersrisico van [gedaagden] betreft en dat vooralsnog niet is vast komen te staan dat de onderneming in de Boerderij tot op heden niet is gerealiseerd als gevolg van door aardbevingen aan de Boerderij ontstane schade. Gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg van [gedaagden] tegen de NAM over de aardbevingsschade, moet er vooralsnog vanuit worden gegaan dat dit causaal verband niet aanwezig is. De Staat is niet gehouden om schade te vergoeden die (bijvoorbeeld) het gevolg is van bouwkundige gebreken en niet van mijnbouwactiviteiten. [4] Aan het voorgaande kan het door [gedaagden] overgelegde rapport van Strackee niet afdoen. Dit rapport zal in hoger beroep op zijn merites moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van het voorliggende geschil en de reeds uitgebrachte rapportages over de schade aan de Boerderij. Daarop kan nu niet worden vooruitgelopen.
4.13.
De voorzieningenrechter ziet niet in dat [gedaagden] met de overeengekomen sloop van de Boerderij hun recht op schadevergoeding in de procedures tegen de NAM en/of de bestuursrechtelijke procedures verliezen. [gedaagden] vorderen in die procedures vergoeding van reeds geleden schade aan de Boerderij. Als zij daarin (alsnog) gelijk zouden krijgen, dan is die schade niet verdwenen met het slopen van de Boerderij. Hun belang bij vergoeding van die schade blijft bestaan. [gedaagden] hebben naar voorlopig oordeel hun recht op zodanige schadevergoeding dan ook niet prijsgegeven door akkoord te gaan met sloop van de Boerderij.
4.14.
De voorzieningenrechter neemt bij het verwerpen van het beroep op misbruik van omstandigheden mede in aanmerking dat [gedaagden] voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst juridisch advies van hun (toenmalige) advocaat hebben ingewonnen, zodat zij te meer geacht mogen worden te hebben begrepen waartoe zij zich zouden verbinden.
4.15.
Het voorgaande overziende, kan het beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden naar voorlopig oordeel niet slagen. Dat betekent dat [gedaagden] op dit moment nog steeds aan de vaststellingsovereenkomst en de daarin opgenomen verplichting om de Boerderij aan de Staat op te leveren gebonden zijn.
Is ontruiming iets anders dan oplevering van de Boerderij?
4.16.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] niet in hun betoog dat de gevorderde ontruiming niet toewijsbaar is omdat ontruiming iets anders dan de overeengekomen oplevering zou behelzen. Onder oplevering moet in de gegeven omstandigheden worden verstaan het overdragen van de Boerderij door [gedaagden] aan de NCG ten behoeve van de sloop van de Boerderij. Onderdeel van die oplevering is logischerwijs dat [gedaagden] de Boerderij van tevoren ontruimen en verlaten.
Hebben partijen een fatale termijn voor oplevering afgesproken?
4.17.
Dat, zoals [gedaagden] betogen, in de vaststellingsovereenkomst geen fatale termijn voor oplevering is afgesproken, waardoor geen sprake zou zijn van enig verzuim ter zake, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist.
4.18.
Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a BW hebben tussen partijen overeengekomen termijnen in beginsel een fataal karakter: de schuldenaar raakt door het enkele verstrijken van de termijn in verzuim. De gestelde termijn moet wel voldoende bepaald zijn, wil zij ingebrekestellende kracht hebben. De inhoud van de overeenkomst, de aard van de verbintenis en de omstandigheden van het geval kunnen tot de conclusie leiden dat een termijn geen ingebrekestellende kracht heeft. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit voldoende te onderbouwen en zonodig te bewijzen.
4.19.
Op grond van artikel 2.6. van de vaststellingsovereenkomst waren [gedaagden] gehouden om de Boerderij uiterlijk op 1 mei 2022 aan de NCG op te leveren ten behoeve van de sloop van de Boerderij. Die termijn kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders dan als een fatale termijn worden beschouwd. Uiterlijk op 1 mei 2022 moesten [gedaagden] de oplevering van de Boerderij verrichten. [gedaagden] hebben niets concreets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat deze termijn toch geen fataal karakter zou hebben. Derhalve zijn zij met het verstrijken van de termijn van rechtswege in verzuim geraakt.
Ontbreken sloopvergunning?
4.20.
Gebleken is dat de gemeente Eemsdelta nog geen vergunning voor de sloop van de Boerderij heeft verleend. Ter zitting heeft een medewerkster van de gemeente verklaard dat er al wel een sloopmelding is gedaan. Verder heeft de Staat ter zitting medegedeeld dat in contacten met de gemeente de toezegging is gedaan dat de sloopvergunning wordt verleend zodra in rechte geoordeeld wordt dat [gedaagden] de Boerderij moeten ontruimen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om aan de gedane mededelingen te twijfelen en gaat er dan ook vanuit dat na de ontruiming weldra een sloopvergunning zal worden verleend. Hierin kan dan ook geen reden voor afwijzing van de ontruiming worden gevonden.
Conclusie
4.21.
Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat [gedaagden] onverkort gehouden zijn om de Boerderij aan de NCG op te leveren en dat de daarmee samenhangende ontruimingsvordering van de Staat toewijsbaar is.
De ontruimingstermijn
4.22.
De voorzieningenrechter acht de door de Staat genoemde ontruimingsdatum van
1 april 2023 te kort om [gedaagden] behoorlijk in de gelegenheid te stellen om de Boerderij te ontruimen. De termijn voor ontruiming zal daarom worden bepaald op
1 mei 2023. Vóór die datum moeten [gedaagden] de Boerderij ontruimen. De voorzieningenrechter gaat er overigens vanuit dat de Staat, zoals zij reeds eerder heeft toegezegd, zich waar nodig zal inspannen om vervangende woonruimte voor [gedaagden] althans één hunner te vinden.
Geen oplegging van dwangsommen
4.23.
De voorzieningenrechter wijst af de gevorderde oplegging van dwangsommen voor het geval [gedaagden] nalaten om te voldoen aan de veroordeling om de Boerderij uiterlijk vóór na te noemen datum te ontruimen en te verlaten. Ingevolge artikel 556 lid 1 jo. 444 lid 1 Rv geschiedt de gedwongen ontruiming van onroerende zaken namelijk door een deurwaarder, die bevoegd is om alles te doen om de ontruiming te bewerkstelligen, zoals het inroepen van de hulp van de politie. Oplegging van dwangsommen als prikkel tot nakoming van genoemde veroordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Proceskosten
4.24.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van de Staat als volgt worden vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 130,74
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
--------------
€ 1.885,74
Wettelijke rente en nakosten
4.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals in het dictum is aangegeven. De door de Staat gevorderde vergoeding van nakosten (en de wettelijke rente daarover) wordt geacht te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling, zodat daarop niet afzonderlijk behoeft te worden beslist. [5]

5.BESLISSING

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om de Boerderij staande en gelegen aan de [straat 2] vóór
1 mei 2023te ontruimen en te verlaten;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van de Staat vastgesteld op een bedrag van € 1.885,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.
614 / MP

Voetnoten

1.Zie het Besluit van de Minister van Economische Zaken van 1 mei 2015, nr. WJZ/15057631, tot instelling van de Nationaal Coördinator Groningen en de Overheidsdienst Groningen en het daaropvolgende Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 mei 2019, nr. WJZ/19127061, houdende wijziging van het Instellingsbesluit Nationaal Coördinator Groningen.
2.Vgl. HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553.
3.Vgl. HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1947, HR 19 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9559, HR 4 september 2009 en ECLI:NL:HR:2009:BH7854.
4.Vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1019.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.