In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken over de aanslagen watersysteemheffing voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak in het gebied van Wetterskip Fryslân, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen van respectievelijk € 142,34, € 159,69 en € 170,42. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren in twee van de drie zaken niet-ontvankelijk en in de derde zaak ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 maart 2022 zijn alle drie de zaken gelijktijdig behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en zelf in de zaken voorzien. Eiser heeft ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat is toegewezen tot een bedrag van € 500. De rechtbank heeft de Minister veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de griffierechten van eiser.