6.3.De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor kan zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. Daar staat tegenover dat met betrekking tot deze specifieke auto niets wijst in de richting van een onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Daarnaast heeft eiseres, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat in de koerslijsten geen auto’s zijn opgenomen waarvan de RDW geen oordeel over de kilometerstand heeft gegeven. Eiseres heeft daarom voor deze auto niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat met een bedrag van € 1.500 aan waardevermindering rekening zou moeten worden gehouden wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand.
7. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de bruto BPM voor de auto € 5.552 bedraagt en dat de historische nieuwprijs € 25.045 bedraagt. De schade bedraagt het in goede justitie bepaalde schadebedrag van € 3.000. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 11.243 zonder schade (de door verweerder bepleite waarde) en, na aftrek van 72 % van de schade van € 3.000, een handelsinkoopwaarde van € 9.083, overweegt de rechtbank dat de afschrijving 63,73 % bedraagt en de op grond van het wettelijk systeem verschuldigde BPM 36,27 % van € 5.552 is € 2.013 bedraagt.
8. Partijen hebben ter zitting gezamenlijk verklaard voor de berekening van de leeftijdskorting uit te mogen gaan van een door eiseres ter zitting gemaild Excel bestand. De uitkomst daarvan is dat sprake is van een leeftijdskorting van € 78. Dit betekent dat de verschuldigde BPM € 1.935 bedraagt. Eiseres heeft € 586 op aangifte betaald. De rechtbank zal de naheffingsaanslag dus verminderen naar een bedrag van € 1.349.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360 vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.351 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Van samenhang met de gelijktijdig ter zitting behandelde beroepen is, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres in redelijkheid mocht beslissen een deskundige ter zitting mee te nemen. De kosten van de door de gemachtigde vooraf aangekondigde en ter zitting meegebrachte deskundige, bepaalt de rechtbank op 2 uur à € 100 (exclusief BTW). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige op verzoek van de gemachtigde van eiseres voor de behandeling van 4 beroepen op dezelfde zittingsdag (zie procesverloop) naar de rechtbank is gekomen. De rechtbank deelt daarom de reistijd van de deskundige door 4 en komt tezamen met de zittingsduur op een vergoeding van afgerond 2 uur voor dit beroep. Een vergoeding voor de voorbereiding van de zitting mag naar het oordeel van de rechtbank in het gehanteerde uurtarief geacht te zijn verdisconteerd. Ten aanzien van de hoogte van het gestelde uurtarief van € 100 overweegt de rechtbank dat verweerder dit uurtarief niet heeft weersproken en dat dit minder is dan het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken genoemde bedrag.