In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen het in stand laten van een schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een boerderij uit 1880, heeft schade aan zijn schuur geclaimd, die volgens hem het gevolg is van mijnbouwactiviteiten in de regio. De rechtbank stelt vast dat de primaire oorzaak van de schade, scheefstand en scheurvorming, niet in geschil is en dat deze veroorzaakt is door verschilzettingen. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, er niet in is geslaagd om het bewijsvermoeden te weerleggen dat de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. Verweerder had voldoende kansen om dit bewijs te leveren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen over de schadevergoeding, waarbij herstelmethodieken en begroting van de herstelkosten moeten worden vastgesteld. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt de toepassing van het bewijsvermoeden uit het Burgerlijk Wetboek in bestuursrechtelijke zaken, met specifieke aandacht voor de rol van deskundigenadviezen en de motivering van besluiten.