11.2De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Kantarev kan niet de algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4% van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. Verder geldt dat de Nederlandse regeling inzake griffierecht in het bestuursrecht niet van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter wordt ontnomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat ter zake van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan kan worden als de heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang. De klachten van eiser over het griffierecht treffen daarom geen doel.
12. Gelet op hetgeen onder 6.1. en 6.2. is overwogen, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.924. De rechtbank vermindert de belastingrente dienovereenkomstig.
Immateriële schadevergoeding
13. Eiser heeft verzocht om immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. De ISV bedraagt € 500 per half jaar overschrijding.
14. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 27 februari 2020 en deze uitspraak is een periode van twee jaar en zesenhalve maand verstreken. Dat is meer dan de redelijk te achten termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep tezamen. De uitspraak op bezwaar dateert van 2 september 2021, zodat de overschrijding geheel toerekenbaar is aan de bezwaarfase.
15. Ter zitting heeft verweerder verlenging van de redelijke termijn bepleit omdat partijen eerder uitgenodigd waren voor de behandeling van onderhavige zaak op de zitting van 22 april 2022. De rechtbank overweegt dat de uitnodiging voor de zitting van 22 april 2022 dateert van 3 februari 2022. Eiser heeft op 7 februari 2022 verzocht om uitstel van de behandeling, waarbij hij aangaf op 22 april 2022 verhinderd te zijn. De rechtbank stelt vast dat dit verzoek van eiser het enige uitstelverzoek is geweest en dat dit verzoek tijdig en regelmatig is ingediend. De rechtbank heeft het uitstel zonder verdere bijzonderheden toegewezen. De Hoge Raad heeft al vaker gezegd dat in zulke gevallen een (eerste) verzoek om uitstel geen bijzondere omstandigheid is die de redelijke termijn verlengt.Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen.
16. Eiser heeft recht op een vergoeding van € 1.000 aan ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het volledige bedrag aan ISV komt voor rekening van verweerder.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht.
19. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft recht op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht voor de beroepsfase niet aan hem wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de vergoeding van griffierecht de rente op een eerder moment in te laten gaan, ook niet op grond van het Unierecht.
20. Eiser heeft primair verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten die hij ter zake van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Het standpunt van eiser dat aan artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een hogere vergoeding kan worden ontleend, vindt volgens de rechtbank geen steun in het recht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft nergens gezegd dat in een geschil dat wordt beheerst door het Unierecht, altijd en overal de volledige proceskosten moeten worden vergoed. Eiser heeft ook niet gesteld dat door de proceskosten het hem onmogelijk of uiterst moeilijk is gemaakt om een beroep te doen op het Unierecht.
21. De rechtbank overweegt dat eiser, door pas op de zitting te komen met het standpunt waardoor dit beroep inhoudelijk gegrond is, eigenlijk geen recht heeft op de vergoeding van proceskosten voor de beroepsfase. Eiser had veel eerder (al in bezwaar) kunnen wijzen op de geclaimde bijstellingen in de koerslijst en de inmiddels daarover gewezen jurisprudentie van de Hoge Raad. In beginsel wordt dan alleen een vergoeding toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.
22. Volgens de rechtbank is er voor wat betreft de toekenning van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase in dit geschil sprake van een situatie die op één lijn is te stellen met een materieel ongegrond beroep, waarbij alleen een proceskostenvergoeding wordt toegekend vanwege de veroordeling tot betaling van ISV. In gevallen waarin de proceskostenvergoeding alleen wordt uitgesproken vanwege de veroordeling van verweerder om ISV te betalen, past de rechtbank een wegingsfactor van 0,5 toe.
23. De proceskosten stelt de rechtbank daarom, conform de tarieven uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.297 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde per punt van € 269 met een wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 met een wegingsfactor 0,5).