ECLI:NL:RBNNE:2022:1654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
21/2531
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade en weerlegging bewijsvermoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat als verweerder optreedt. Eiseres had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens aardbevingsschade, die door verweerder was afgewezen in een primair besluit van 11 november 2020. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 13 juli 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 23 februari 2022 werd behandeld. Tijdens de zitting waren zowel eiseres als haar gemachtigde en deskundige aanwezig, evenals de gemachtigde van verweerder en deskundige G. Dorman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. De kern van het geschil was of verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van verschillende schades voldoende had weerlegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat de schade niet het gevolg was van bodembeweging door gaswinning, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de fundering en constructie van het pand. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanvraag van eiseres voor schadevergoeding voor de schades 1, 2, 3, 5 en 14 gegrond was en heeft verweerder opgedragen om een schadevergoeding van € 6.851,94 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd het betaalde griffierecht vergoed en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.111,35.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral in zaken die betrekking hebben op schadevergoeding voor mijnbouwschade. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de genoemde schades, en heeft de zaak zelf in die zin voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2531

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.J.J. Kuiper),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om schadevergoeding voor aardbevingsschade afgewezen.
In het besluit van 13 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en deskundige P. Vrieling. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en deskundige G. Dorman.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 12 juni 2020 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van verweerder ingediend. Het gaat daarbij om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dit adres is een woning en een restaurant aanwezig.
1.2.
Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige J. Bezuijen, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig taxatiebureau 10BE (10BE), heeft op 10 augustus 2020 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Op 13 oktober 2020 is door eiseres een zienswijze op het rapport ingediend.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het adviesrapport, het verzoek om schadevergoeding van eiseres afgewezen.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft haar bezwaren toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op 19 mei 2021. Bij de hoorzitting was deskundige J. Gunnink, verbonden aan 10BE, aanwezig. In het advies van 23 juni 2021 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het commissieadvies, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.6.
In beroep heeft eiseres een rapport overlegd van Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes).
2. Tussen partijen is in geschil of het bewijsvermoeden voldoende is weerlegd voor schades 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13 en 14.
Juridisch kader
3.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het BW van toepassing is. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 1 tot en met 5, 7, 8, 9 tot en met 11, 13 en 14 voldoende heeft weerlegd, voor zover het gaat over de primaire oorzaak van deze schade.
3.2.
De rechtbank acht het bewijsvermoeden toereikend weerlegd als - overeenkomstig de vaste gedragslijn van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen. Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
3.3.
Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres de deskundigen Bezuijen, Gunnink en Handgraaf ingeschakeld. Een bestuursorgaan mag uitgaan van een advies van een deskundige als die deskundige op een objectieve en onpartijdige wijze verslag heeft gedaan van het verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn. Dit is anders als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren worden gebracht. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250). Het ligt op de weg van eiseres om deze aanknopingspunten voldoende onderbouwd aan te reiken.
Scheuren in de vloeren van de hal en keuken van het restaurant (schades 1, 2, 3 en 5)
4.1.
Volgens eiseres heeft verweerder ten aanzien van schades 1, 2, 3 en 5 – scheurvorming in de vloeren van de hal en de keuken – onvoldoende aangetoond dat sprake is van ongelijke zetting. Hierbij verwijst eiseres naar het contra-expertiserapport van Vergnes, waarin is geconcludeerd dat er geen verschilzetting in de vloer is waargenomen. Ook is het volgens eiseres niet aannemelijk dat de schade, zoals verweerder stelt, ontstaan is door onvoldoende dilatatie of gebruiksbelasting door in- en uitlopende bezoekers van het restaurant. De verticale trillingsbelasting door de gebruiksbelasting van mensen die over de vloer lopen is niet sterk genoeg om de schade te hebben veroorzaakt. Verweerder heeft daarom onvoldoende aangetoond dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade.
4.2.
Verweerder stelt dat de schade is ontstaan door een combinatie van werking, gebruiksbelasting en zettingen, zoals deskundige Handgraaf in het aanvullend advies van 10 december 2021 nog nader heeft toegelicht. Volgens deskundige Handgraaf ontstaan door werking spanningen in de vloertegels, in de voegspecie en in de naad tussen de vloertegels. Als de spanningen een maximale waarde overschrijden leidt dit tot scheurvorming. Dit zou kunnen worden opgevangen door het aanbrengen van dilataties tussen de vloertegels, maar deze dilataties zijn niet waargenomen. De scheuren zijn vervolgens zichtbaarder geworden door de gebruiksbelasting van de vloer van personeel en bezoekers en het onderhoud aan de vloer. Daarnaast is sprake van kleine zettingsverschillen die door de jaren heen zijn ontstaan, onder andere door het eigen gebruik en gewicht van de vloer en de verdichting van de zandlaag waar de betonvloer op is gestort die nooit helemaal homogeen plaatsvindt. Ook bevinden zich volgens gegevens van het DINO-loket klei en veen in de ondergrond en dit zijn zettingsgevoelige materialen. Ten slotte zijn het industrieterrein en de jachthaven vorige eeuw gerealiseerd op het terrein van de voormalige papierfabriek en is de grond in het verleden “geroerd” geweest. Er is daarom sprake van een uitsluitend andere oorzaak voor de schades. Dit wordt bovendien bekrachtigd door de maximaal gemeten trillingssnelheden ter plaatse die op grond van de SBR Trillingsrichtlijn A niet kunnen hebben geleid tot de schade.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Hierbij is van belang dat de deskundigen die in opdracht van verweerder de adviezen hebben opgesteld geen nader onderzoek hebben gedaan naar de fundering en constructie van het pand, door bijvoorbeeld bouwtekeningen bij de beoordeling te betrekken. Daardoor kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat sprake is van omstandigheden die leiden tot ongelijke zetting. Bovendien is ter zitting door verweerder toegelicht dat het slechts gaat om lichte zettingsverschillen en vooral de werking en gebruiksbelasting oorzaak van de schade zijn. Vervolgens is ter zitting door verweerder geconcludeerd dat de gebruiksbelasting ook niet zozeer de hoofdzakelijke oorzaak van de schade is, maar vooral heeft geleid tot het zichtbaarder worden van de schade. Ook dit is dus geen autonome oorzaak van de schade. Verder kon deskundige Dorman tijdens de zitting niet toelichten wat de invloed van het ‘roeren’ van de ondergrond voor het ontstaan van de schade was. De resterende oorzaak voor de schade zou dan de werking van de vloer zijn en het ontbreken van dilatatievoegen. Ook voor deze schadeoorzaak geldt dat geen nader onderzoek naar het wijze van leggen van de vloer, de constructie en de fundering is uitgevoerd. Bovendien is deze oorzaak pas tijdens de hoorzitting bij de commissie ter sprake gekomen en werd deze nog niet genoemd in het adviesrapport van Bezuijen. In dat adviesrapport wordt enkel de ongelijke zetting als oorzaak voor de schade aangewezen. Gelet op het voorgaande bestaat er onvoldoende mate van zekerheid over een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Nu er geen sprake is van een uitsluitende andere oorzaak, is enkel de verwijzing naar de SBR Trillingsrichtlijn A onvoldoende. Deze wordt door verweerder namelijk niet wordt beschouwd als een voldoende zelfstandige grondslag om het bewijsvermoeden in dit geval weerlegd te worden. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
Scheuren in twee keukentegels van het restaurant (schade 4)
5.1.
Volgens eiseres is de schade, zoals blijkt uit het contra-expertiserapport van Vergnes, niet veroorzaakt door thermische werking. Als sprake was geweest van thermische werking, zouden de scheuren zich eerder in de tijd gemanifesteerd hebben en dit is niet het geval.
5.2.
Volgens verweerder is door deskundige Bezuijen in het adviesrapport voldoende onderbouwd dat de schade te wijten is aan (thermische) werking en het ontbreken van dilataties. Deskundige Handgraaf heeft zich in het aanvullend advies bovendien ook achter dit oordeel geschaard.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Hierbij is van belang dat deskundigen Bezuijen en Handgraaf hebben onderbouwd dat naast de aanwezigheid van thermische werking de betreffende keukenwand geen dilataties bevat en het de keukenwand van een restaurant betreft die een andere gebruiksbelasting dan een reguliere keuken kent. Verweerder heeft dus met voldoende grote mate van zekerheid een andere oorzaak voor de schade aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Horizontale scheur in de rand van het plafond en de muur in de keuken (schade 7)
6.1.
Eiseres stelt dat er niet enkel sprake is van naadvorming omdat de scheur ook doorloopt in de plafondafwerking. Het standpunt van verweerder dat ter plaatse van de naad een scheur in het spackwerk zou ontstaan omdat het spackwerk de beweging van de wand en vloerplaten aan weerszijden van de naad niet kan volgen, biedt daarom onvoldoende motivering voor de oorzaak van de schade. Bovendien wekt de beperkte motivering in het adviesrapport van Bezuijen en het advies van de bezwaaradviescommissie, de indruk dat de schade enkel op basis van visuele kenmerken is afgewezen. Dit is niet in lijn met het door verweerder gehanteerde advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019.
6.2.
Verweerder stelt dat door deskundigen voldoende is onderbouwd dat de naad tussen de wand en het plafond ten onrechte is dichtgemaakt met spackwerk. Door uitzetting en krimp worden de afstanden tussen de delen kleiner en groter. Het spackwerk kan deze bewegingen van de wand en het plafond niet volgen en gaat scheuren. Dit is door deskundige Handgraaf in het aanvullend advies onderschreven. Hij gaat ook in op de opmerking van Vergnes dat de scheurvorming niet alleen in de naad, maar ook in de plafondafwerking zichtbaar is. Deze scheurvorming betreft volgens Handgraaf de losgetrokken plafondafwerking van het oppervlak van de bovenliggende bouwconstructie.
6.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Door deskundigen van verweerder is duidelijk onderbouwd dat de schade zich in de naad bevindt waar onterecht een afwerking op is aangebracht die door werking van de verschillende delen scheurt. Voor zover Vergnes hier tegenin heeft gebracht dat de scheur doorloopt in het plafond, heeft Handgraaf in het aanvullend advies gemotiveerd dat dit losgetrokken plafondafwerking van de verdiepingsvloer betreft. Hiermee hebben de deskundigen onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak en hebben zij dus niet, zoals eiseres stelt, de schade afgewezen enkel op basis van visuele kenmerken. Er is dus met een voldoende grote mate van zekerheid een andere oorzaak aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Scheur in de wand achter de radiator (schade 8)
7.1.
Eiseres stelt dat uit het contra-expertiserapport van Vergnes blijkt dat er geen tekenen van ongelijke zetting zijn en dit dus niet, zoals verweerder stelt, de oorzaak van de schade kan zijn. Gezien de constructie van het gebouw en het feit dat het gebouw overal hetzelfde is gefundeerd, is het bovendien niet mogelijk dat de fundering ongelijk wordt belast. Bovendien is de schade pas recent ontstaan. Indien sprake zou zijn van ongelijke zetting had de schade zich al op een eerder tijdstip hebben gemanifesteerd.
7.2.
Verweerder stelt dat de door haar ingeschakelde deskundigen voldoende hebben onderbouwd dat de schade is ontstaan door een combinatie van werking en zettingen. Deskundige Handgraaf heeft in het aanvullend advies onderbouwd dat door een verschil in uitzettingscoëfficiënt een naad tussen verschillende materialen kleiner en groter wordt. Vooral achter een radiator, waar de scheur zich bevindt, ontstaan er spanningen door werking in de (lijm)blokken en de (lijm)voeg van het binnenspouwblad. Als de spanning de maximale waarde overschrijdt van de wandafwerking en de lijmvoeg, leidt dit tot scheurvorming. Ook de ondergrond, bouw van het pand en locatie op het industrieterrein leveren volgens Handgraaf een bijdrage aan het ontstaan van deze schade.
7.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Hierbij is van belang dat de schade zich bevindt op een locatie die extra gevoelig is voor werking, namelijk achter de radiator, en er zich op deze locatie geen scheur in de buitengevel bevindt. Ook zijn er, zoals deskundige Dorman ook tijdens de zitting heeft toegelicht, geen dilataties aanwezig om de werking op te vangen. Verweerder heeft dus met een voldoende grote mate van zekerheid een uitsluitend andere oorzaak voor de schade aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Scheuren in de aansluiting van de wanden en plafonds in de slaapkamer en woonkamer (schade 9 tot en met 11 en 13)
8.1.
Eiseres stelt met verwijzing naar het contra-expertiserapport van Vergnes dat de schade niet ontstaan is door krimp en werking, zoals verweerder stelt. De schade loopt namelijk door in de wandafwerking en is recent ontstaan. Als de schade door krimp en werking was ontstaan had deze zich eerder gemanifesteerd. Bovendien vallen deze scheuren niet onder de lijst met fysieke schades die volgens het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019 op basis van uiterlijke kenmerken kunnen worden uitgesloten van een relatie met bodembewegingen door mijnbouwactiviteiten.
8.2.
Verweerder stelt dat deskundigen Bezuijen en Handgraaf een autonome oorzaak voor schades 9 tot en met 11 en 13 hebben aangetoond, namelijk het krimpen en uitzetten van de materialen door temperatuur- en/of vochtveranderingen. Deskundige Handgraaf heeft hierover in het aanvullend advies toegelicht dat wanneer op de naad een afwerking is aangebracht, door de beweging in de afwerking op de naad en aan weerszijden van de naad spanning in de afwerking zal ontstaan. In het geval de spanning de maximale waarde overschrijdt, scheurt de afwerking op de naad en wordt de afwerking losgetrokken van het oppervlak waarop het is aangebracht. De schade is kort na de bouw ontstaan in de vorm van een haarscheur en in de loop der tijd door vervuiling in combinatie met uitzetting en krimp vergroot en zichtbaarder geworden.
8.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade, namelijk scheurvorming in de afwerking door krimp en werking. Voor zover eiseres stelt dat de schade pas later zichtbaar is geworden, is door deskundigen van verweerder voldoende onderbouwd dat de scheur zich eerst als haarscheur heeft gemanifesteerd en door vervuiling en doorlopende uitzetting en krimp is vergroot en zichtbaarder is geworden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Scheur in de wand in de slaapkamer (schade 14)
9.1.
Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat de schade is ontstaan door een minimale doorbuiging van de verdiepingsvloer als gevolg van jarenlange belasting. Ten eerste is deze oorzaak niet aannemelijk aangezien vloeren niet de zwakste schakel zijn in de constructieve weerstand en het onwaarschijnlijk is dat enkel voortdurende reguliere belasting scheurvorming kan veroorzaken indien geen externe oorzaak kan worden aangewezen. Ten tweede is het relatief eenvoudig om de sterkte van de vloer met rekenmodellen in kaart te brengen en heeft verweerder nagelaten dit te doen. Het bewijsvermoeden is daarom onvoldoende weerlegd.
9.2.
Verweerder stelt dat door deskundigen Bezuijen en Handgraaf voldoende is onderbouwd dat de schade is ontstaan door minimale doorbuiging van de verdiepingsvloer als gevolg van jarenlange belasting. Deskundige Handgraaf heeft hierover in het aanvullende advies toegelicht dat ook als de kracht niet toeneemt, de vervorming nog enige tijd blijft aanhouden. Verder onderbouwt hij dat de binnenwand is opgebouwd uit lijmblokken en deze in de overspanningsrichting van de betonnen systeemvloer van de verdieping van de woning staat. Door de minimale doorbuiging als gevolg van kruip is scheurvorming ontstaan in de lijmvoeg tussen de blokken waar de binnenwand uit is opgebouwd. De schades zijn volgens Handgraaf niet recentelijk ontstaan, aangezien de schade in het stucwerk pas zichtbaar is geworden na het verwijderen van het behangwerk.
9.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. Hierbij is van belang dat verweerder geen sterkteberekeningen van de vloer bij het oordeel heeft betrokken en ook niet heeft toegelicht waarom dit niet noodzakelijk is. Daarnaast onderbouwt deskundige Handgraaf dat de scheurvorming is ontstaan in de lijmvoeg tussen de blokken waar de binnenwand uit is opgebouwd, maar het is niet duidelijk of de locatie van de scheur zich bevindt in de lijmvoeg. Dit valt uit de bij het adviesrapport gevoegde foto’s ook niet te herleiden. Ten slotte kan aan het recent zichtbaar worden van de scheuren door het verwijderen van het behangwerk nog niet de conclusie worden verbonden dat de scheurvorming om die reden al langer aanwezig was. Verweerder heeft dus met onvoldoende mate van zekerheid een andere oorzaak voor de schade aangewezen. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van schades 1, 2, 3, 5 en 14 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bewijsvermoeden als weerlegd moet worden beschouwd.
Het beroep is daarom gegrond. De besluitvorming van verweerder is op dit punt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat er alsnog een schadevergoeding voor schades 1, 2, 3, 5 en 14 wordt toegewezen. Dit leidt tot het toekennen van een schadevergoeding van € 6851,94 inclusief btw voor de betreffende schades, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank houdt hierbij de calculaties aan van het adviesrapport dat in opdracht van verweerder is opgesteld. Eiseres heeft de hoogte van deze calculaties niet betwist.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. De kosten voor het opstellen van het contra-expertiserapport zijn door Vergnes vastgesteld op € 574,75. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit bedrag onredelijk is. Verder komen de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van 23 februari 2022, op basis van het openbaar vervoer, Oude Pekela - Groningen en terug ad € 18,60 voor vergoeding in aanmerking. Toegekend wordt € 2.111,35.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de schades 1, 2, 3, 5 en 14;
- draagt verweerder op om aan eiseres een schadevergoeding van
€ 6.851,94 uit te keren, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.111,35.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.