In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel over de rechtmatigheid van opgelegde aanslagen voor rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2019. De eiser, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die hij als onterecht beschouwde vanwege een vermeende overschrijding van de opbrengstlimiet zoals vastgelegd in de Gemeentewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen of de aanslagen terecht waren opgelegd. De rechtbank heeft de verordeningen die ten grondslag lagen aan de aanslagen onverbindend verklaard en de aanslagen vernietigd.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser recht heeft op een dwangsom, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op rechtsgeldige wijze een ingebrekestelling heeft verzonden en dat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft ook een immateriële schadevergoeding toegekend aan de eiser, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaar- en beroepsprocedure was overschreden. De rechtbank heeft de bedragen van de dwangsommen en de schadevergoeding vastgesteld en bepaald dat de heffingsambtenaar en de Minister voor Rechtsbescherming elk een deel van de schadevergoeding aan de eiser moeten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken.