ECLI:NL:RBNNE:2022:1548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 599
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van rioolheffing en afvalstoffenheffing, met vernietiging van aanslagen en toekenning van dwangsommen en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel over de rechtmatigheid van opgelegde aanslagen voor rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2019. De eiser, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die hij als onterecht beschouwde vanwege een vermeende overschrijding van de opbrengstlimiet zoals vastgelegd in de Gemeentewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen of de aanslagen terecht waren opgelegd. De rechtbank heeft de verordeningen die ten grondslag lagen aan de aanslagen onverbindend verklaard en de aanslagen vernietigd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser recht heeft op een dwangsom, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op rechtsgeldige wijze een ingebrekestelling heeft verzonden en dat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft ook een immateriële schadevergoeding toegekend aan de eiser, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaar- en beroepsprocedure was overschreden. De rechtbank heeft de bedragen van de dwangsommen en de schadevergoeding vastgesteld en bepaald dat de heffingsambtenaar en de Minister voor Rechtsbescherming elk een deel van de schadevergoeding aan de eiser moeten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/599 en 20/600

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 16 mei 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).

Procesverloop

Zaaknummer 20/599
Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 31 maart 2019 aan eiser een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 216,24.
Zaaknummer 20/600
Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 31 maart 2019 aan eiser een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van € 247,20.
Bij uitspraken op bezwaar van 3 februari 2020, verzonden op 4 februari 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen voormelde aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.
Verweerder heeft reacties en verweerschriften ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door [bijstand] .
Namens verweerder is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen.
In het zogeheten Track & Trace systeem van PostNL, dat de griffier voorafgaand aan de zitting heeft geraadpleegd, staat ten aanzien van de aangetekende verzending van de uitnodigingsbrief van 20 december 2021 aan verweerder, de vermelding dat deze op 22 december 2021 is bezorgd, voorzien van een handtekening voor ontvangst. Gelet hierop, heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van verweerder is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is op 1 januari 2019 eigenaar en gebruiker van een onroerende zaak gelegen aan [adres] .
1.2.
Ter zake van de onder 1.1. vermelde onroerende zaak zijn aan eiser de onder het procesverloop opgenomen aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd.
1.3.
De aanslag rioolheffing 2019 is opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019 (de Verordening rioolheffing) en de aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en invordering van reinigingsheffing 2019 (de Verordening reinigingsheffing). Beide verordeningen zijn vastgesteld door de raad van de gemeente Dantumadiel in de vergadering van 5 november 2018.
1.4.
Verweerder heeft in één geschrift uitspraak gedaan op de bezwaren van eiser inzake de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing en daarin onder meer opgenomen:

U verzoekt (klaarblijkelijk) om de aanslagen te vernietigen vanwege een vermeende overschrijding van de opbrengstlimiet als verwoord in artikel 229b van de Gemeentewet.
U heeft een verder niet onderbouwd vermoeden de geraamde opbrengsten wellicht lager liggen dan de geraamde lasten.
Ik verwijs u naar de begroting 2019 waaruit blijkt dat van een overschrijding geen sprake is.
Ter verdere staving zend ik u hierbij een overzicht van de uitgangspunten die aan die begroting ten grondslag hebben gelegen.
1.5.
Verweerder heeft bij brieven van 28 oktober 2020 een reactie gestuurd op de door eiser ingediende beroepschriften in de zaken 20/599 en 20/600. Verweerder heeft daarbij in de brief inzake 20/599 een opstelling van de baten en lasten voor de rioolheffing uit de begroting 2019 opgenomen en geen bijlagen meegezonden. In de brief inzake 20/600 heeft verweerder een opstelling van de baten en lasten voor de afvalstoffenheffing uit de begroting 2019 opgenomen en eveneens geen bijlagen meegezonden.
1.6.
Met dagtekening 4 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend in de zaak 20/599 en een verweerschrift in de zaak 20/600. Daarbij heeft verweerder de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
1.7.
Eiser heeft op 17 augustus 2021 en 3 februari 2022 nadere stukken ingediend in beide zaken.
1.8.
Eiser heeft op 16 januari 2020 een e-mail van verweerder ontvangen, waarin verweerder heeft geschreven:

Wij hebben uw e-mail in goede orde ontvangen.
Voor verdere vragen en/of opmerkingen kunt u contact opnemen via onderstaande contactgegevens.
(…)
[postadres]
T: [telefoonnummer]
E: [e-mailadres gemeente]
W: [website]”.
1.9.
Eiser heeft een print van één pagina van de website van de gemeente Dantumadiel overgelegd, waarop onder meer staat vermeld:

Bezwaar maken tegen uw WOZ
beschikking en belastingaanslag
(…)
Goed om te weten
Als u het niet eens bent met de WOZ-beschikking of één of meer aanslagen, dan moet u binnen zes weken na de dagtekening non het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen. U kunt uw bezwaarschrift op verschillende manieren indienen:
Digitaal
Via de button “Bezwaar indienen” op deze pagina. U moet dan wel inloggen met uw DigiD.
Schriftelijk
Stuur uw bezwaar naar de heffingsambtenaar gemeentelijke belastingen. [postadres] .
(…)
Contact
(…)
E-mail
[e-mailadres gemeente]”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet is overschreden. Tevens is in beide zaken in geschil of er aanspraak bestaat op een dwangsom.
Opbrengstlimiet
3.1.
Bij de beoordeling van een geschil inzake de opbrengstlimiet zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 4 april 2014 [1] en 18 april 2014 [2] . Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de eventuele bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de gemeente aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschriften de overschrijding van de opbrengstlimiet inzake de rioolheffing en de afvalstoffenheffing aan de orde heeft gesteld. Het ligt dan vervolgens op de weg van verweerder om inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen (zie 3.1.). Eiser stelt in zijn beroepschrift dat hij dit inzicht niet heeft gekregen en ook op zitting heeft eiser onweersproken gesteld geen stukken van verweerder te hebben ontvangen, zelfs niet nadat hij tweemaal op het gemeentehuis van de gemeente Dantumadiel was geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan zijn plicht om inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar weliswaar heeft gesteld dat hij stukken heeft overgelegd, maar dat hij deze stukken niet bij zijn verweerschrift heeft gevoegd. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of verweerder in de bezwaarfase daadwerkelijk stukken heeft overgelegd en zo ja, wat de inhoud daarvan dan is geweest.
3.3.
Verweerder heeft vervolgens in beroep, bij zijn verweerschriften (1.5.) en aanvullende verweerschriften van 4 augustus 2021 (1.6.) stukken overgelegd. De rechtbank zal deze stukken beschouwen als het te geven inzicht in de raming van baten en lasten inzake de rioolheffing en de afvalstoffenheffing die in de begroting zijn opgenomen.
3.4.
Eiser heeft in reactie daarop twee nadere stukken ingediend (1.7.). De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser daarmee voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
3.5.
In de onder 1.7. vermelde stukken heeft eiser inzake de opbrengstlimiet voor de rioolheffing gesteld dat:
-de toerekening van de sterk wisselende kosten van het straatvegen aan de rioolheffing niet is onderbouwd, waarbij ook de onderbouwing van die kosten onvoldoende aannemelijk is gemaakt;
-de lasten ter zake van de BTW onvoldoende zijn onderbouwd;
-de kostentoerekening van verweerder tot een overhead van 200% leidt en daardoor twijfels oproept;
-de gemeenteraad in 2016 heeft besloten om € 200.000 te onttrekken aan de voorziening, terwijl in 2019 € 180.629 wordt toegevoegd aan de voorziening riolering;
-de verdeling van de kosten van de kwijtschelding niet juist is;
-de kapitaallasten door verweerder voor een te hoog bedrag zijn opgenomen;
-naast de voorziening riolering ten onrechte ook wordt gedoteerd aan een voorziening GRP.
3.6.
In de onder 1.7. vermelde stukken heeft eiser inzake de opbrengstlimiet voor de afvalstoffenheffing gesteld dat:
-de toerekening van de sterk wisselende kosten van het straatvegen aan de afvalstoffenheffing niet is onderbouwd, waarbij ook de onderbouwing van die kosten onvoldoende aannemelijk is gemaakt;
-de lasten ter zake van de BTW onvoldoende zijn onderbouwd;
-de notitie inzake de kosten van overhead niet is overgelegd, dat eiser niet weet welke bedragen daarvoor door verweerder in aanmerking zijn genomen en dat overheadkosten van 133% twijfels oproepen;
-de verdeling van de kosten van de kwijtschelding niet juist is;
-de kosten van het huishoudelijk afval aan de hand van de omvang niet te herleiden zijn en uiteen zouden kunnen lopen van € 366.000 tot het door verweerder opgenomen bedrag van € 614.509;
-gelet op de toelichting bij de begroting van 2021 in de raming van 2019 ten onrechte € 20.000 is gerekend voor de kosten van openbaar groen.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn stellingen in de onder 1.7. vermelde stukken, die uitgebreid en gedetailleerd zijn, voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de ramingen voor de rioolheffing en de afvalstoffenheffing redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
3.8.
De rechtbank overweegt dat het vervolgens op de weg van verweerder lag om duidelijk te maken op grond waarvan hij de stellingen van eiser betwist (zie 3.1.). De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit gedeeltelijk in zijn (aanvullende) verweerschriften wel heeft gedaan. Eiser had namelijk in zijn beroepschriften, ook zonder het verkregen inzicht (zie 3.2.), al een aantal van dezelfde stellingen opgevoerd als vermeld in de onder 1.7. vermelde nadere stukken. Eiser heeft echter in die nadere stukken, die naar verweerder zijn doorgezonden, nog aanvullende stellingen opgevoerd. Verweerder heeft daarop niet (meer) schriftelijk gereageerd en is evenmin ter zitting verschenen.
3.9.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat eiser gemotiveerd heeft gesteld dat er ten aanzien van een aantal begrotingsposten sprake is van redelijke twijfel en tevens dat verweerder niet op al deze punten heeft gereageerd. Aangezien het wel op de weg van verweerder lag om duidelijk te maken op grond waarvan hij de stellingen van eiser betwist (3.1.), is de rechtbank van oordeel dat die twijfel niet (volledig) is weggenomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden. Gelet hierop kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslagen vanwege partiële onverbindendheid van de Verordening rioolheffing en de Verordening reinigingsheffing. De rechtbank concludeert daarom dat deze verordeningen geheel onverbindend zijn (vgl. Hoge Raad van 10 april 2009 [3] en Hoge Raad van 13 april 2012 [4] ).
3.10.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn en dat de uitspraken op bezwaar en de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing dienen te worden vernietigd.
Dwangsom
4.1.
Eiser voert aan dat verweerder een dwangsom dient te betalen, omdat hij meer dan 14 dagen na de ingediende ingebrekestelling van 16 januari 2020 uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
4.2.
Verweerder stelt dat hij geen dwangsom is verschuldigd omdat hij de ingebrekestelling die eiser op 16 januari 2020 naar het algemene e-mailadres van de gemeente Dantumadiel heeft gezonden pas op 24 januari 2020 heeft ontvangen. Eiser mocht volgens verweerder niet via e-mail een ingebrekestelling toezenden en verweerder heeft, gelet op de ontvangst van 24 januari 2020, tijdig uitspraak gedaan.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op de bezwaren van eiser uiterlijk op 31 december 2019 uitspraak op bezwaar had moeten doen en dat verweerder dat niet heeft gedaan. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiser op 16 januari 2020 een ingebrekestelling heeft gezonden naar een e-mailadres van de gemeente Dantumadiel.
4.4.
Wat partijen op dit punt in eerste instantie verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of eiser een ingebrekestelling per e-mail mocht indienen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Artikel 2:15, lid 1 en lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
(…)
4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.”
4.6.
Gelet op de vermelding op de website van de gemeente Dantumadiel (1.9.) is de rechtbank van oordeel dat verweerder de weg van het elektronische berichtenverkeer heeft geopend. Door specifiek bij het onderdeel “Bezwaar maken tegen uw WOZ beschikking en belastingaanslag” onder het kopje ‘Contact’ het door eiser gebruikte e-mailadres te noemen, heeft hij ook deze elektronische weg opengesteld. Eiser mocht dus, naar het oordeel van de rechtbank, naar dit e-mailadres een ingebrekestelling sturen. Dit geldt temeer nu verweerder ook niet (zo spoedig mogelijk) de weigering van toezending van de ingebrekestelling op die wijze heeft medegedeeld. Integendeel, verweerder heeft per e-mail van 16 januari 2020 (1.8.) geschreven dat de e-mail “in goede orde is ontvangen”.
4.7.
Voorts is tussen partijen in geschil wanneer verweerder de ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen. Aan de hand van de onder 1.8. vermelde e-mail overweegt de rechtbank dat verweerder deze e-mail op 16 januari 2020 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de ingebrekestelling op een later tijdstip heeft ontvangen. Verweerder heeft daartoe geen feiten of omstandigheden aangevoerd en evenmin heeft verweerder de ingebrekestelling, al dan niet met een aantekening van datum van ontvangst, overgelegd.
4.8.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser verweerder op 16 januari 2020 op rechtsgeldige wijze een ingebrekestelling heeft gezonden, die verweerder op dezelfde dag heeft bereikt. De beslistermijn was toen reeds verstreken. Donderdag 30 januari 2020 was de laatste dag waarop verweerder uitspraak kon doen zonder dwangsom te verbeuren; op die dag zijn twee weken verstreken sinds verweerder de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen (artikel 4:17, lid 3 van de Awb). Nu verweerder op 4 februari 2020 uitspraken op bezwaar heeft gedaan, is hij vier dagen in gebreke gebleven.
4.9.
Voor de vraag of in het kader van het toekennen van een dwangsom sprake is van één bezwaarschrift, dan wel twee samenhangende bezwaarschriften, óf dat sprake is van twee afzonderlijke bezwaarschriften, overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2015 [5] is een bestuursorgaan slechts één dwangsom verschuldigd bij aanvragen of bezwaren die gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk samenhangen. In het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016 [6] vertoonden de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffings- of belastingrente, die op hetzelfde aanslagbiljet waren vermeld, een zodanige samenhang dat met betrekking tot de uitspraak op daartegen gerichte bezwaren slechts één dwangsom kon worden verbeurd. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2017 [7] wordt overwogen dat bij samenhangende zaken een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is. Tenslotte heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 28 mei 2014 [8] overwogen dat bij de beslissing of één dwangsom is verbeurd, van belang is of meerdere verzoeken in één brief gedaan mochten worden en hadden kunnen worden afgedaan
4.11.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de aanslagen op één aanslagbiljet staan vermeld en dat eiser in één brief bezwaar heeft gemaakt. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze bezwaren inhoudelijk samenhangen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van samenhang. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de grondslag voor de vaststelling van de belastingschuld in de aanslag rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing verschillend is. De bezwaren van eiser, die zien op de problematiek van de opbrengstlimiet van de betreffende heffingen, dienden afzonderlijk per aanslag te worden beoordeeld.
4.12.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van twee, niet samenhangende, bezwaarschriften en bepaalt zij dat verweerder per bezwaarschrift een dwangsom van € 92 (4 keer € 23) verschuldigd is.
Immateriële schadevergoeding
5.1.
Eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding. Uitgangspunt is dat aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding indien de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsprocedure is overschreden. Die termijn bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen niet meer dan twee jaar. Vanwege de coronapandemie zijn gedurende een bepaalde periode reeds geplande zittingen verdaagd en hebben nog in te plannen zittingen als gevolg daarvan vertraging opgelopen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een uitzonderlijke en onvoorziene situatie die een verlenging van de termijn met vier maanden rechtvaardigt [9] . Gelet op het voorgaande eindigt de redelijke termijn na verloop van 28 maanden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige beroepen in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat zij samenhangen. Aangezien het bezwaarschrift in beide zaken op hetzelfde moment door verweerder is ontvangen en de rechtbank in beide zaken op dezelfde dag uitspraak doet, kan zij volstaan met één berekening.
5.3.
Verweerder heeft op 2 mei 2019 het bezwaarschrift ontvangen. Sindsdien zijn er (afgerond) 37 maanden verstreken. Uitgaande van dit tijdsverloop is de (verlengde) redelijke termijn voor geschilbeslechting van 28 maanden (5.1.) met (afgerond) 11 maanden overschreden. In beginsel leidt dat tot een immateriële schadevergoeding van € 1000
(2 maal een half jaar à € 500).
5.4.
De bezwaarfase heeft, uitgaande van de uitspraken op bezwaar van 4 februari 2020, 3 maanden langer in beslag genomen dan de daarvoor redelijk te achten termijn van een half jaar. Van de aan eiser toegekende schadevergoeding van € 1.000 zal daarom € 273 (3/11) ten laste van verweerder komen en € 727 (8/11) ten laste van de Minister. De rechtbank zal deze vergoeding toekennen in de zaak 20/599. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [10]
Griffierecht en proceskostenveroordeling
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de zaak 20/599 vergoedt. In de zaak 20/600 is geen griffierecht geheven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eiser geen kosten heeft gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslag rioolrechten;
- vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing;
- bepaalt dat verweerder aan eiser in beide zaken een dwangsom is verschuldigd van € 92, dus in totaal € 184;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser in de zaak 20/599 van € 273;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser in de zaak 20/599 van € 727;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in de zaak 20/599 van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. P.P.D. Mathey-Bal en mr. S.A. Wortmann, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

9.Vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 8 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5705.
10.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.