1.10.Verweerder is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 als volgt afgeweken van de door eiser ingediende aangifte. Verweerder heeft de boekwaarde van de gebouwen vastgesteld op € 488.268. Dit bedrag bestaat uit een inbrengwaarde van € 575.000 minus afschrijvingen ten bedrage van € 86.732. Het boekverlies op de gebouwen bedraagt aldus € 121.128. Verweerder heeft daarop de aangegeven fiscale winst gecorrigeerd met € 252.199. Dit bedrag is het verschil tussen het geclaimde verlies op de gebouwen van € 373.327 en het door verweerder vastgestelde verlies van € 121.128. Verweerder heeft tevens de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd met een bedrag van € 45.703 tot een grondslag van € 463.101.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanslag IB/PVV 2016 tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de correctie van € 252.199 van het verlies op de verkoop van de gebouwen. Daarbij is niet in geschil dat verweerder de correctie op grond van de foutenleer in beginsel mocht toepassen. De correctie van de grondslag sparen en beleggen (zie 1.10.) is eveneens niet in geschil.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder op meerdere momenten het vertrouwen heeft gewekt dat hij akkoord ging met de door eiser voorgestane inbrengwaarde van de gebouwen en dat verweerder daarom op grond van het vertrouwensbeginsel het verlies op de gebouwen in de aanslag IB/PVV 2016 niet mocht corrigeren. Eiser stelt daartoe allereerst dat hij in 2009 een openingsbalans naar verweerder heeft gestuurd waarop de door hem voorgestane inbrengwaarde van de gebouwen stond. Verweerder heeft volgens eiser tegen deze inbrengwaarde geen bezwaar gemaakt en daarmee deze inbrengwaarde dus geaccepteerd. Verder voert eiser aan dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV van voorgaande jaren niet is afgeweken van de ingediende aangiften. Eiser meent daaraan het vertrouwen te kunnen ontlenen dat verweerder de waarde van de gebouwen zoals die in die aangiften zijn opgenomen heeft geaccepteerd. Ten slotte stelt eiser dat hij tijdens het boekenonderzoek in 2014 met de controleur heeft besproken dat hij voornemens was de gebouwen te verkopen en dat er daardoor een verlies zou ontstaan. De controleur zou daarop hebben aangegeven dat een dergelijk verlies in andere jaren aftrekbaar zou zijn en daarmee het vertrouwen hebben gewekt dat verweerder hiermee akkoord was.
4. Verweerder stelt dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en voert daartoe het volgende aan. De brief met de openingsbalans uit 2009 is niet bij hem bekend en is ook niet overgelegd. Eiser kan er daarom volgens verweerder ook geen beroep op doen. Verweerder stelt dat het enkel volgen van de aangiften bij de automatische aanslagoplegging onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Verder stelt verweerder dat de controleur zich tijdens het boekenonderzoek niet heeft uitgelaten over de aftrek van een verlies op de gebouwen en dat de juistheid van de administratie verder niet is onderzocht. Er is dus ook geen oordeel gegeven door de controleur over de juistheid van de op de fiscale balans opgenomen waarde van de gebouwen. Verweerder wijst er ten slotte op dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als hij volledig en juist is geïnformeerd. Hij stelt dat eiser hem niet volledig heeft geïnformeerd, omdat eiser, gelet op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking, foutieve inlichtingen over de waarde van de gebouwen heeft verstrekt.
5. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.
6. Over de brief met de openingsbalans overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de brief niet aangetekend verzonden. Indien verweerder stelt een niet aangetekend verzonden stuk niet te hebben ontvangen, is het in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat het stuk op het adres van verweerder is ontvangen. Eiser kan daarbij in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.Eiser heeft geen kopie van de brief overgelegd of andere stukken waaruit de verzending van de betreffende brief kan worden afgeleid. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende brief aan verweerder heeft verzonden. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat verweerder de brief ooit heeft ontvangen en kan hebben beoordeeld, laat staan dat verweerder akkoord ging met de op de openingsbalans opgenomen inbrengwaarde van de gebouwen. Eiser kan ter zake van deze brief naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkel volgen van de aangiften IB/PVV voor voorgaande jaren door verweerder eveneens onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser de waarde van de gebouwen in die aangiften niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder heeft voorgelegd en ook overigens geen omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat verweerder een weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de waarde van de gebouwen bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor voorgaande jaren.
8. Met betrekking tot het boekenonderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de controleur heeft toegezegd dat de omvang van het door eiser mogelijk te lijden fiscale boekverlies als gevolg van de verkoop van de gebouwen niet door verweerder ter discussie zou worden gesteld. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het verslag van het boekenonderzoek niet kan worden opgemaakt dat de waardering van de gebouwen uitdrukkelijk aan de orde is gesteld of met de controleur is besproken. Uit het verslag kan alleen worden afgeleid dat de controleur heeft vastgesteld dat de gebouwen te koop stonden. Eiser heeft voor het overige geen bewijs overgelegd dat zijn stelling ondersteunt. Dit betekent dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel in zoverre ook niet kan slagen.
9. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is het evenwel niet vereist dat de waarde van de gebouwen bij het boekenonderzoek daadwerkelijk door verweerder is beoordeeld, maar dat eiser in de gegeven omstandigheden mocht menen dat dit het geval was.Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser in de gegeven omstandigheden echter niet menen dat de controleur de waarde van de gebouwen had beoordeeld. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het verslag van het boekenonderzoek blijkt dat de controleur zijn onderzoek beperkt heeft naar de vraag of sprake was van een bron van inkomen en daarbij is afgegaan op de door eiser aangeleverde administratie. Ook is uitdrukkelijk in het verslag opgemerkt dat over de administratie geen oordeel wordt gegeven (zie 1.6). Dit betekent dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel in zoverre ook niet kan slagen.
10. Gelet op het hiervoor onder 5. tot en met 9. overwogene, slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Niet in geschil is dat de aanslag IB/PVV 2016 in dat geval tot de juiste hoogte is vastgesteld.
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.