ECLI:NL:RBNNE:2021:4860

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
9134233
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van cao-naleving en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is een verzetprocedure aan de orde waarin de opposanten, een uitzendonderneming en haar bestuurder, zich verzetten tegen een verstekvonnis van 5 januari 2021. Dit vonnis veroordeelde hen tot naleving van de NBBU cao voor Uitzendkrachten en het verlenen van medewerking aan een controle door de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU), met een forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,- als gevolg van hun weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek. De opposanten betogen dat SNCU niet bevoegd is om deze vorderingen te doen en dat de schadevergoeding gematigd dient te worden. De kantonrechter oordeelt dat SNCU wel degelijk bevoegd is en dat de schadevergoeding terecht is opgelegd, aangezien de opposanten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen onder de cao. De kantonrechter bevestigt dat de bestuurder van de uitzendonderneming, [opposant 2], persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het niet naleven van de cao, omdat hij als enig bestuurder verantwoordelijk is voor het beleid van de onderneming. De rechter wijst de vorderingen van de opposanten af en bekrachtigt het verstekvonnis, waarbij de proceskosten voor de opposanten worden vastgesteld op € 961,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9134233 \ CV EXPL 21-1915
vonnis van de kantonrechter d.d. 12 oktober 2021
inzake

1.[opposant 1],

hierna te noemen [opposant 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorhoudende],
2. [opposant 2], in zijn hoedanigheid als bestuurder van [opposant 1], hierna te noemen [opposant 2],
wonende te [woonplaats],
opposanten, hierna gezamenlijk te noemen [opposanten],
gemachtigde: mr. M.M.J. Arts te Groningen,
tegen
de stichting
STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
gevestigd te Barendrecht,
geopposeerde, hierna SNCU te noemen,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding;
- het verstekvonnis van 5 januari 2021;
- de verzetdagvaarding van 22 februari 2021;
- de conclusie van antwoord in oppositie;
- de conclusie van repliek in oppositie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten, omdat deze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
[opposant 1] is een uitzendonderneming.
2.3.
[opposant 2] staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven als enig bestuurder van [opposant 1].
2.4.
SNCU is in 2004 opgericht door werknemersorganisaties (FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie) en de werkgeversorganisatie (ABU) in de uitzendbranche. SNCU is onder ander in het leven geroepen om activiteiten te bevorderen die gericht zijn op het creëren van goede arbeidsverhoudingen in deze bedrijfstak. De belangrijkste taken van SNCU bestaan uit het geven van voorlichting en informatie, alsmede het toezien op een correcte naleving van de cao. Ten behoeve van deze laatste taak worden sinds 2005 controles verricht.
2.5.
[opposant 1] is gedurende de onderzoeksperiode tot en met 1 januari 2019 lid geweest van NBBU, waardoor de NBBU cao voor Uitzendkrachten op haar van toepassing is over die periode.
2.6.
In artikel 42 van de NBBU cao voor Uitzendkrachten is het volgende opgenomen:
"1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door cao-partijen.
2. De statuten en reglementen van de SNCU zijn vastgelegd in de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche.
3. De SNCU dient erop toe te zien, dat de bepalingen van de cao algemeen en volledig worden nageleefd en is door de cao-partijen gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn.
4. De uitzendonderneming is verplicht op de wijze, vermeld in (een) daartoe door de SNCU opgestelde regelement(en), aan te tonen dat de bepalingen van de CAO voor Uitzendkrachten getrouwelijk worden nageleefd."
2.7.
De cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche is algemeen verbindend verklaard voor de periodes 2 mei 2017 tot en met 31 december 2017 en 18 april 2018 tot en met 31 mei 2019.
2.8.
In artikel 7 van de cao Sociaalfonds voor de Uitzendbranche is het volgende bepaald:
"1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door de partijen betrokken bij deze cao waarvan de Statuten en Reglementen I en II integraal onderdeel uitmaken van deze cao.
2. De SNCU dient erop toe te zien, dat de bepalingen van deze cao algemeen en volledig worden nageleefd en is door de partijen betrokken bij deze cao gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn."
2.9.
Op grond van artikel 7 lid 4 van de statuten van SNCU kan het bestuur van SNCU haar bevoegdheid overdragen aan een werkorganisatie. Bovendien is in het voornoemde artikel vermeld dat de werkwijze van de werkorganisatie is uitgewerkt in Reglement II, welk reglement ook is opgenomen in de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche.
2.10.
Uit artikel 5 lid 1 Reglement II volgt dat werkgever verplicht is in redelijkheid de inlichtingen te verschaffen die SNCU voor een goede uitvoering van de werkzaamheden nodig heeft.
2.11.
Op grond van artikel 9 lid 2 van het Regelement II is SNCU bevoegd een forfaitaire schadevergoeding te vorderen indien een onderneming blijft volharden in het weigeren medewerking te verlenen aan een onderzoek ter plaatse.
2.12.
Op 15 januari 2019 is het onderzoek van SNCU naar [opposant 1] aangevangen.
2.13.
De commissie (CNCU) heeft bij brief van 1 oktober 2019 [opposant 1] op de hoogte gesteld van haar vermoeden van niet naleven van de cao voor Uitzendkrachten.
2.14.
SNCU heeft Normec FLC de opdracht gegeven een controle op locatie uit te voeren bij [opposant 1].
2.15.
[opposant 1] heeft de gemaakte afspraken op 29 april 2020 en 6 mei 2020 met Normec FLC afgezegd.
2.16.
Bij brief van 16 juni 2020 heeft SNCU [opposant 1] gesommeerd, onder gelijktijdige ingebrekestelling, binnen vijf werkdagen alsnog een afspraak te maken met Normec FLC opdat een controle ter plaatse kan plaatsvinden. SNCU heeft [opposant 1] tevens gewezen op de consequenties van het niet verlenen van medewerking aan het onderzoek, waaronder dat SNCU aanspraak maakt op schadevergoeding.
2.17.
In reactie daarop heeft [opposant 2] bij brief van 2 juli 2020 medegedeeld dat de G- rekening is opgezegd door de belastingdienst en dat hierdoor financiële problemen zijn ontstaan en dat [opposant 1] technisch failliet is, en er geen medewerking zal worden verleend aan onderzoek.
2.18.
Bij brief van 28 juli 2020 heeft SNCU aan [opposant 1] medegedeeld dat het niet laten uitvoeren wordt beschouwd als een weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek, waardoor SNCU op grond van artikel 9 lid 2 Reglement II recht heeft op een schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,-.
2.19.
Na uitblijven van reactie heeft SNCU bij brief van 27 augustus 2020 [opposant 2] verzocht en gesommeerd, onder gelijktijdige ingebrekestelling, om over te gaan tot het naleven van de cao's, het verlenen van medewerking aan een controle ter plaatse en het betalen van de schadevergoeding van € 100.000,-.
2.20.
[opposanten] zijn tot op heden niet tot naleving, medewerking en tot betaling overgegaan.
2.21.
Bij verstekvonnis van 5 januari 2021 zijn [opposanten] -samengevat- veroordeeld tot naleving van de NBBU cao, het verlenen van medewerking aan een cao-controle, beide op straffe van een dwangsom, betaling van een schadevergoeding van € 100.000,-, en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
Bij verzetdagvaarding van 22 februari 2021 hebben [opposanten] gevorderd te worden ontheven van de veroordeling, tegen hen uitgesproken bij verstekvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 5 januari 2021 in de procedure tussen SNCU als eiseres en [opposanten] als gedaagden (zaak-/rolnummer 8851587 CV EXPL 20-8141).
3.2.
[opposanten] leggen aan hun vordering ten grondslag dat SNCU niet bevoegd is om medewerking van [opposanten] te verlangen aan een controle, om naleving van de cao of sociale fondsen af te dwingen en om een forfaitaire schadevergoeding te vorderen. Daartoe voeren [opposanten] aan dat de bepalingen waarop SNCU zich beroept niet algemeen verbindend zijn verklaard, dan wel niet geldend zijn voor hen. Bovendien waren de activiteiten van [opposant 1] op het moment dat SNCU zich tot [opposanten] heeft gewend gestaakt, zodat meewerken aan enig onderzoek niet mogelijk was. Daarnaast stellen [opposanten] dat de schadevergoeding en de dwangsommen gematigd dienen te worden.
3.3.
[opposant 2] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor aansprakelijk is. Bovendien betwist [opposant 2] dat hij gehouden is om in persoon medewerking te verlenen aan een controle.
3.4.
SNCU heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hierna -voor zover hier van belang- nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid SNCU
4.1.
[opposanten] hebben betoogd dat -naar de kantonrechter begrijpt- SNCU niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat SNCU niet bevoegd is om medewerking van [opposanten] te verlangen aan een controle, om naleving van de cao of sociale fondsen af te dwingen en om een schadevergoeding te vorderen. De kantonrechter verwerpt dit betoog en overweegt daartoe het volgende. [opposant 1] is gedurende de onderzoeksperiode lid geweest van de NBBU, zodat de NBBU cao voor Uitzendkrachten voor die periode op haar van toepassing is. De cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche is voor de onderzoeksperioden algemeen verbindend verklaard. Uit artikel 42 van de NBBU cao voor Uitzendkrachten, artikel 7 van de cao Sociaal Fonds voor Uitzendkrachten en het daarop van toepassing zijnde Reglement II volgt dat SNCU bevoegd is om bij niet-naleving van de cao's op eigen naam een schadevergoedingsactie in te stellen. [opposanten] hebben deze gemotiveerde stelling niet voldoende weersproken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat SNCU moet worden gevolgd in haar stelling dat zij bevoegd is medewerking te verlangen, naleving van de cao's af te dwingen en om schadevergoeding te vorderen.
Medewerking onderzoeken
4.2.
[opposanten] hebben voorts aangevoerd dat medewerking aan enig onderzoek niet meer mogelijk was en ook geen zin had, dan wel geen zin meer heeft, nu in de zomer van 2020 de activiteiten van [opposant 1] reeds waren gestaakt. De kantonrechter verwerpt ook deze stelling. De onderzoeksperiode van SNCU naar [opposant 1] is op 15 januari 2019 aangevangen. Bovendien ontslaat staking van de activiteiten de werkgever niet van haar verplichtingen als bedoeld in artikel 5 lid 1 Reglement II. Dat de activiteiten van [opposant 1] in de zomer van 2020 reeds zouden zijn gestaakt, is dan ook niet relevant. De kantonrechter volgt daarom de gemotiveerde stelling van SNCU dat [opposanten] ten tijde van het onderzoek medewerking hadden kunnen verlenen.
Forfaitaire schadevergoeding
4.3.
Nu [opposant 1] geen medewerking heeft verleend aan de controles ter plaatse is zij op grond van artikel 9 lid 2 Reglement II een forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,- verschuldigd.. De kantonrechter ziet, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2., geen aanleiding om de gevorderde schadevergoeding te matigen nu daartoe geen gronden zijn aangevoerd anders dan dat het bedrag onredelijk hoog zou zijn. De schadevergoeding is dan ook terecht toegewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.4.
SNCU heeft gesteld dat [opposant 2] als bestuurder van [opposant 1] aansprakelijk is voor de ontstane vorderingen van SNCU nu hij heeft geweigerd mee te werken aan een nalevingsonderzoek. De kantonrechter stelt bij de beantwoording van de vraag of [opposant 2] daarvoor als bestuurder van [opposant 1] aansprakelijk is het volgende voorop. In geval een bestuurder van een rechtspersoon bij diens taakvervulling een onrechtmatige daad begaat, wordt de toerekeningsmaatstaf van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingekleurd door de maatstaf van artikel 2:9 BW. Uit dit artikel volgt een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel, te weten dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt moet treffen van onbehoorlijk bestuur. Hiervan is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld zou hebben. Bij de beoordeling of de bestuurder ter zake van het betreffende onbehoorlijke bestuur een persoonlijk ernstig verwijt treft, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken (HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:BC4959 en HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:246).
4.5.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan (vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:2006:AZ0758) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873 en door de Hoge Raad bevestigd in onder meer de arresten Spaanse Villa, ECLI:NL:HR:2013:BX5881, Hezemans Air, ECLI:NL:HR:2014:2628, RCI, ECLI:NL:HR:2014:2627, TMF, ECLI:NL:HR:2018:470 en ECLI:NL:HR:2020:73 en ECLI:NL:HR:2020:984).
4.6.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden, behoorden door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
4.7.
In de onder (ii) bedoelde gevallen, kan de betrokken bestuurder voor de schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (wederom HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.8.
Volgens SNCU heeft [opposant 2] door te weigeren medewerking te verlenen aan het onderzoek bewerkstelligd dat [opposant 1] de verplichtingen niet is nagekomen. [opposant 2] -aldus SNCU- kan hiervan een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden, omdat hij als enig bestuurder en enig aandeelhouder van [opposant 1] volledige zeggenschap heeft binnen de vennootschap en bovendien het beleid van de onderneming bepaalt. Hij heeft het cao-onderzoek opzettelijk gefrustreerd door geen medewerking te verlenen aan een onderzoek door SNCU ter plaatse.
4.9.
[opposant 2] heeft de stelling van SNCU dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid enkel bloot betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [opposant 2] onvoldoende heeft weerlegd dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat [opposant 1] door niet mee te werken aan het onderzoek in strijd handelde met het bepaalde in artikel 5 lid 1 Reglement II en schadeplichtig werd, terwijl zij voor betaling van die schade -zoveel is erkend- geen verhaal bood. Dat het niet-nakomen van de betalingsverplichting zou voortvloeien uit betalingsonmacht en dat geen sprake is van betalingsonwil heeft [opposant 2] weliswaar gesteld maar niet onderbouwd, terwijl op hem daartoe wel de verplichting rustte gelet op de weerspreking daarvan door SNCU. [opposant 2] heeft in dat verband enkel aangevoerd dat de G-rekening rekening geblokkeerd was, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van betalingsonmacht. [opposant 2] heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende weerlegd dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt omdat hij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [opposant 1] tot gevolg zou hebben dat zij haar verplichtingen niet zou nakomen en dat zij ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
[opposant 2] is derhalve als bestuurder aansprakelijk voor het feit dat [opposant 1] zijn verplichtingen niet is nagekomen. De vorderingen mede jegens [opposant 2] persoonlijk, waaronder de forfaitaire schadevergoeding, zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook terecht toegewezen. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzet ongegrond zal worden verklaard en het verstekvonnis van 5 januari 2021 zal worden bekrachtigd.
Dwangsommen
4.10.
[opposanten] hebben verzocht de dwangsommen te matigen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de verzochte dwangsommen onredelijk zijn omdat het naleven van de NBBU CAO niet meer mogelijk is doordat [opposant 1] geen personeel meer in dienst heeft. Daarbij is de veroordeling waaraan de dwangsom is gekoppeld volgens [opposanten] te vaag. De kantonrechter merkt op dat dwangsommen bedoeld zijn als prikkel tot nakoming. Voor zover de stelling juist zou zijn dat [opposant 1] thans geen activiteiten meer uitvoert is dit niet relevant, nu SNCU een controle uitvoert over een onderzoeksperiode gelegen in het verleden. Aangezien [opposant 1] gedurende de onderzoeksperiode nog activiteiten verrichtte en [opposanten] nog altijd kunnen meewerken aan het onderzoek kan niet worden gezegd dat het opleggen van een dwangsom zinledig is. De kantonrechter ziet ook overigens geen aanleiding de dwangsom te matigen. Wel zijn de dwangsommen in het verstekvonnis terecht gemaximeerd. Dat de veroordelingen waaraan de dwangsommen zijn verbonden te algemeen bepaald zouden zijn kan de kantonrechter niet volgen. Aan [opposanten] is voldoende helder gemaakt wat er in het kader van het onderzoek van hen verwacht wordt.
Proceskosten
4.11.
[opposanten] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van deze verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SNCU worden begroot op € 961,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 961,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het ingestelde verzet ongegrond;
5.2.
bekrachtigt het op 5 januari 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis (zaak-/rolnummer 8851587 CV EXPL 20-8141);
5.3.
veroordeelt [opposanten] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van SNCU begroot op € 961,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. L.T. de Jonge, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 49091