ECLI:NL:RBNNE:2021:3629

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
18/076851-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcohol- en drugsmisbruik door bestuurder

Op 24 maart 2019 vond er een verkeersongeval plaats op de Valtherweg te Exloo, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, met een snelheid van ongeveer 126 km/u reed, terwijl de toegestane maximumsnelheid 80 km/u was. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs, wat leidde tot het verlies van de controle over het voertuig en een botsing met meerdere bomen. Hierdoor raakte een passagier, [slachtoffer], zwaar gewond, met onder andere een hersenkneuzing en blijvend hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat resulteerde in schuld volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verweer van de verdediging, dat de uitkomsten van het bloedonderzoek niet gebruikt konden worden vanwege overschrijding van termijnen, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de overschreden termijnen geen invloed hadden op de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 166 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/076851-19

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

24 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 augustus 2021.
De verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Maastricht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Exloo, gemeente Borger-Odoorn, in elk geval in
Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,
daarmede rijdende over de weg, (Valtherweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een hogere snelheid dan op genoemde weg is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan verantwoord was, heeft gereden, ten gevolge waarvan hij, verdachte, bij een (flauwe) bocht de controle over het voertuig heeft verloren en/of (vervolgens) tegen één of meer langs die weg staande bomen is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of blijvend hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Exloo, gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Valtherweg, met een hogere snelheid dan op genoemde weg is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan verantwoord was, heeft gereden, ten gevolge waarvan hij, verdachte, bij een (flauwe) bocht de controle over het voertuig heeft verloren en/of (vervolgens) tegen één of meer langs die weg staande bomen is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daarbij onder meer verwezen naar het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse, het proces-verbaal van aanrijding, het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , alsmede naar de verklaring van verdachte dat hij alcohol had gedronken en een 'nakkie' had gehad. Verdachtes verklaring dat hij niet de bestuurder was ten tijde van het ongeval acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Verdachte is door verbalisanten in de auto op de bestuurdersstoel aangetroffen en door de arts is gordelletsel aan de linkerschouder van verdachte vastgesteld.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit kwalificeert de officier van justitie het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van schuld van verdachte aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder van de auto was. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij de bestuurder was. [slachtoffer] kan zich van het ongeval niets herinneren. [getuige] heeft weliswaar verklaard dat verdachte heeft gereden, echter zijn verklaring is op onderdelen tegenstrijdig en laat ruimte voor andere mogelijke scenario’s.
Met betrekking tot het rijden onder invloed heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de uitkomsten van het bloedonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat het bloedonderzoek te laat is opgestart (niet binnen 1,5 uur nadat verdachte is gevorderd medewerking te verlenen) en omdat niet blijkt dat het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd binnen twee weken na ontvangt van de buisjes bloed, en dat derhalve niet is voldaan aan artikel 12 lid 3 respectievelijk artikel 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2019, opgenomen op pagina 110 e.v. van het (digitale) dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019073505 opgemaakt en gesloten op 25 juni 2019, inhoudend als relaas van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Omstreeks 06:35 uur kregen collega's [verbalisant] en [verbalisant] (roepnummer [nummer] ) het verzoek te gaan naar de Valtherweg te Exloo, ter hoogte van de manege, voor een aanrijding letsel. Wij hoorden dat de centralist doorgaf dat er 3 slachtoffers in het voertuig zaten en dat deze niet aanspreekbaar waren. Hierop zijn wij ook ter plaatse gegaan.
Wij kwamen als eerste auto ter plaatse. Wij zagen een voertuig, zeer ernstig beschadigd, met de neus tegen een boom staan. Dit was, vanuit Exloo gezien, aan de linkerkant van de weg. Wij zagen dat de neus van het voertuig in de richting van Exloo stond. Wij zagen een spoor van zo'n 100 meter aan onderdelen over de straat liggen. Bij het voertuig aangekomen zagen wij 3 inzittenden, te weten de bestuurder op de bestuurdersstoel, en 2 personen achterin.
De bestuurder was aanspreekbaar, maar had echter geen idee wat er was gebeurd. De passagier links-achterin was aanspreekbaar en had ook geen idee meer wat er was gebeurd. De derde passagier was, toen wij ter plaatse kwamen, nog wel erg matig aanspreekbaar en heel matig bij kennis. Deze laatstgenoemde persoon bloedde ook uit zijn oren.
Ik, [verbalisant] , ben in eerste instantie bij de bestuurder gaan zitten om hem rustig te houden.
Ik, [verbalisant] , heb een snelle scan gemaakt van het sporenbeeld. Ik zag dat er allerlei onderdelen verspreid lagen. Tevens heb ik een kentekenplaat gevonden. Ik zag dat het kenteken was: [kenteken 1] . Dit heb ik doorgegeven aan de meldkamercentralist. Ik hoorde dat die na een korte zoekslag erop uitkwam dat het voertuig een groene Mercedes Benz moest zijn, de tenaamgestelde was ene [verdachte] , [kenteken 2] 1994.
Hierop heb ik, [verbalisant] , [verbalisant] overgenomen bij de bestuurder en getracht hem rustig te houden. Hij wilde echter telkens uitstappen.
Ik, [verbalisant] , kon toen de bestuurder niet langer rustig op zijn stoel laten zitten, zonder dat met geweld te doen. Derhalve heb ik hem uit laten stappen en hem bij zijn vriend laten zitten.
Ik, [verbalisant] , zag dat de bestuurder ondertussen uit het voertuig was. Ik zag dat de bestuurder in de buurt van het verongelukte voertuig zat bij één van de andere inzittenden. Ik zag op dat moment dat de bestuurder een grote tatoeage in zijn nek had zitten. Hierdoor had ik het grote vermoeden dat de bestuurder de mij ambtshalve bekende [verdachte] uit Nieuw-Dordrecht zou zijn. Ik heb [verdachte] al vaker getroffen bij andere meldingen.
Vervolgens ben ik, [verbalisant] , naar de bestuurder gelopen en vroeg hem zijn naam. Ik hoorde dat hij zelf aangaf [verdachte] te heten. Hierna heb ik hem laten blazen om uit te sluiten of de bestuurder, [verdachte] , gereden heeft onder invloed van alcohol. Ik heb dit gedaan om 06:51 uur. Het resultaat hiervan was A/G. Dit geeft een indicatie voor alcoholgebruik.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019, opgenomen op pagina 114 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op zondag 24 maart 2019 om 06.36 uur kregen wij een melding om te gaan naar de
Valterweg 27 ter hoogte van het " [bedrijfsnaam] '. Ik verbalisant [verbalisant] zag dat er een groene auto tegen de boom aan stond. Ik zag dat de weg bezaaid lag met brokstukken die afkomstig waren van de auto die tegen de boom aan stond. Ik zag dat er in de auto 3 personen zaten. Ik zag dat er één man achter het stuur zat. Ik hoorde de man zeggen dat zijn naam [verdachte] was. Het viel mij op dat deze man een grote tatoeage had ter hoogte van zijn keel. Ik zag de tatoeage toen ik links naast de bestuurder stond. Ik hoorde [verdachte] zeggen, een aantal keer, dat hij niet had gereden. Ik zag dat de stoel van [verdachte] ver achterover stond. Ik zag dat de gordel aan de bestuurderskant was vast geklikt in de sluiting van de bestuurders kant. Ik heb niet gezien of [verdachte] de gordel heeft gedragen.
Ik zag een man direct achter de bestuurder zitten. Ik zag dat de man geen gordel om had.
Ik zag dat er nog een man naast de man achter in de auto lag. Ik zag dat deze man bloed bij zijn rechter oor had. Ik zag dat de man op de schoot/ knie/ been lag van de bijrijder, die op de achterbank zat. Ik zag dat deze man een gordel om had.
(...)
Ik ben vervolgens naar de man toegelopen die buiten de auto zat tegen de boom. Ik zag dat hij goed aanspreekbaar was. Ik zag dat dit de bijrijder was. Ik heb hem gevraagd naar zijn naam. Ik hoorde hem zeggen dat hij [getuige] heet. Ik hoorde [getuige] zeggen dat hij niet had gereden. Ik hoorde [getuige] zeggen dat hij hiervoor te dronken was. Ik hoorde hem ook zeggen dat hij voorin de auto zat.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2019, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op zondag 24 maart 2019 omstreeks 08:00 uur kwamen wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , aan in het Scheper ziekenhuis te Emmen. Wij meldden ons bij de afdeling spoedeisende hulp. Wij hoorden het OC zeggen dat de houdbaarheidsdatum van het bloedblok dat met de verdachte mee was gegaan, was verlopen. Wij hoorden dat de GGD-arts dit had gemeld bij het OC.
Ik, verbalisant [verbalisant] , spoedde me vervolgens naar het politiebureau te Emmen om een
nieuw bloedblok op te halen. Vervolgens bracht ik dit over naar het Scheper ziekenhuis.
Ik, verbalisant [verbalisant] , hoorde het personeel van de spoedeisende hulp zeggen dat er even gewacht moest worden, want de verdachte lag op dat moment in een scan waardoor we niet bij hem konden.
Op zondag 24 maart 2019 omstreeks 08:25 uur kwam ik, verbalisant [verbalisant] , wederom aan in het Scheper ziekenhuis op de afdeling spoedeisende hulp. Ik zag dat er in de onderzoekskamer een persoon op een bed lag die zich voorstelde als [verdachte] .
Ik, verbalisant [verbalisant] , vertelde verdachte dat hij niet hoefde te antwoorden. Ik vroeg hem wat er was gebeurd en of hij toestemming verleende voor het bloedonderzoek.
Ik, verbalisant [verbalisant] , vulde ondertussen de bijbehorende aanvraag ten behoeve van
toxicologisch onderzoek van bloed in.
Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , vroegen verdachte zijn medewerking te verlenen aan een bloedproef. Wij hoorden dat de verdachte liever niet wilde meewerken aan een
bloedonderzoek en dat hij zijn gebruik liever geheim wilde houden. Wij hoorden hem zeggen dat hij wel had gebruikt en dat hij dat zo wel kon vertellen. Wij hoorden hem zeggen dat hij alcohol had gedronken en een 'nakkie' had gehad. Wij zagen dat hij wijd opengesperde ogen en kleine pupillen had. Wij zagen dat hij zich aan het oppompen was en dat zijn spierspanning toenam.
Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , zagen dat de vriendin van verdachte de behandelkamer in was gekomen. Wij hoorden verdachte zeggen dat hij nu wel mee wilde werken aan een bloedproef.
Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , zagen en roken dat verdachte onder invloed was van alcohol en/of drugs. Wij roken dat zijn adem riekte naar het inwendige gebruik van alcohol. Wij zagen dat verdachte wijd opengesperde ogen had met kleine pupillen.
Wij zagen en hoorden dat verdachte agressief en opgefokt reageerde. Wij hoorden dat hij zijn stem verhief als hij met ons praatte. Wij zagen dat hij zijn spierspanning vergrootte door het aanspannen van de spieren in zijn bovenarmen.
Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , hoorden verdachte meerdere malen zeggen dat hij
alcohol had gedronken en een 'nakkie' had gebruikt. Wij zagen dat hij bij het uitspreken van 'nakkie' dan naar zijn neus wees.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 28 maart 2019, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van getuige [getuige] :
In Senza heb ik op enig moment [verdachte] en [slachtoffer] getroffen.
Ik heb in Senza één rondje gegeven en heb gezien dat [verdachte] een biertje dronk.
Rond een uur of zes (06.00 uur) zijn wij weggegaan. Ik wilde toen naar huis lopen en heb mij toch om laten overhalen om met [verdachte] en [slachtoffer] in de auto te stappen. [verdachte] bood aan om te rijden in zijn auto. [verdachte] had de auto in de Wilhelminastraat geparkeerd. Dat was een ouder type Mercedes, kleur donker groen.
Ik weet niet meer waar wij langs gereden zijn op weg naar Exloo. [verdachte] reed, ik zat voorin naast [verdachte] . Ik vermoed dat ik geen gordel heb gedragen, ik heb namelijk geen blauwe striemen of blauwe plekken op mijn lichaam die duidden op gordelgebruik.
[slachtoffer] zat achterin, waar weet ik niet en weet ook niet of hij een gordel heeft gedragen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2019, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van de verdachte:
Op 20 april (2019) mocht ik bij mijn auto, dit was bij Alteveer, genaamd [bedrijfsnaam] autosloop. Bij mijn auto heb ik mijn eigen iPhone gevonden, kleur wit aan de bestuurderskant op het matje bij de pedalen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met nummer 24.03.2019.07.15.2169, opgemaakt op 10 mei 2019 door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend:
1.2
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van de Mercedes reed over de Valtherweg te Exloo, komende vanuit de richting van Valthe. In een flauwe bocht naar rechts verloor de bestuurder de controle over het voertuig. Het voertuig kwam in een ongecontroleerde dwarsslip terecht en schoof de linker berm in. Daar kwam het voertuig in botsing met enkele bomen. Vervolgens schoof het voertuig via de rijbaan de rechterberm in. Daar kwam het voertuig eveneens met enkele bomen in botsing alvorens in die berm tot stilstand te komen. Bij het ongeval liepen de bestuurder en de twee passagiers (zwaar) lichamelijk letsel op.
1.4
Conclusie / beantwoording
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Mercedes immers:
Hij verloor, door een te hoge snelheid of mede door een te hoge snelheid, bij het doorrijden van een flauwe bocht naar rechts de controle over zijn voertuig.
4.1.2
Snelheid
Een nauwkeurige snelheidsberekening is met de beperkte gegevens niet op te maken. Het relatief gezien gedateerde voertuig was niet voorzien van voertuigelektronica waaruit een botssnelheid te herleiden was.
Echter in de afgelopen vijftien jaar hebben wij beide, in de functie van verkeersongevallen
analist, onderzoek verricht bij een groot aantal soortgelijke verkeersongevallen. In afwijking van verreweg de meeste door ons onderzochte verkeersongevallen viel het ons direct op dat het desbetreffende voertuig (Mercedes) rondom zeer fors beschadigd was. Deze schade was ontstaan doordat het voertuig in botsing was gekomen met 5 bomen. Met uitzondering van de botsing van het voertuig met de laatste boom waren de botsing met de overige vier bomen dusdanig fors dat hierbij schade aan de bomen ontstond en dat het voertuig ernstig deformeerde. De afstand die het voertuig had afgelegd vanaf het moment dat het voertuig in de ongecontroleerde slip raakte tot aan het moment dat het voertuig tegen de 5e boom in de rechter berm tot stilstand was gekomen bedroeg circa 149.00 meter.
Bij een onwaarschijnlijk lage gemiddelde vertraging van het voertuig van 3m/s2 over de genoemde afstand van 149.00 meter bedroeg de snelheid van het voertuig onmiddellijk voor het aftekenen van de slipsporen op het wegdek: 107 km/h (afgerond).
Gelet op het bovenstaande zijn wij ervan overtuigd dat de snelheid van het voertuig onmiddellijk voor het aftekenen van de slipsporen hoger is geweest dan 107 km/h. In ieder geval heeft de bestuurder gereden met een snelheid die aanmerkelijk hoger was dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 80 km/h.
4.1.4
Autogordels
Bestuurder:
Wij zagen dat het voertuig was voorzien van driepunts-autogordels voor zowel de bestuurder
als de daarnaast zittende passagier. Wij zagen, dat op het gedeelte van de bestuurdersgordel, dat, bij gebruik van die gordel, door het bovenste geleidepunt sleept, recente sporen van
slijtage, versmelting en overrekking aanwezig waren. Er kon met zekerheid worden
vastgesteld dat er gebruik was gemaakt van de bestuurdersgordel.
Passagier voorin:
Wij zagen en voelde dat de autogordel bestemd voor de naast de bestuurder gezeten
passagier was vastgeslagen in opgerolde toestand. Er kon met zekerheid worden vastgesteld
dat er geen gebruik was gemaakt van de autogordel bestemd voor de naast de bestuurder
gezeten passagier.
Passagier achterin:
Op de autogordels achterin het voertuig werden door ons, bij controle, geen recente sporen
van slijtage, versmelting en overrekking aangetroffen. Er kon niet met zekerheid worden
vastgesteld of er wel of geen gebruik was gemaakt van de autogordel achter in het voertuig.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met nummer 24.03.2019.07.15.2543, opgemaakt op 8 juli 2019 door verbalisant [verbalisant] , opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend:
Vraagstelling
A. Naar aanleiding van proces-verbaal nr. 24.03.2019.0715.2169, een nader onderzoek doen naar de mogelijk gereden snelheid van betrokken Mercedes voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
1.4
Conclusie / beantwoording
A. De naderingssnelheid van de Mercedes was vrijwel zeker minimaal 126 km/u. De ter
plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u. is zeker overschreden.
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij [slachtoffer] , op 19 april 2019 opgemaakt door de behandelend arts dr. Vroomen, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Uitwendig waargenomen letsel: een snijwond aan de linker wijsvinger, blauwe plekken rond de ogen, een schaafwond aan de rechter wenkbrauw.
Overig van belang zijnde informatie: bloedingen binnen in de schedel waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was, hersenkneuzing.
Geschatte duur van de genezing: maanden tot jaren, mogelijk nooit volledig.
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij verdachte, op 24 april 2019 opgemaakt door E.C. van der Sloot, arts, opgenomen op pagina 97 van voornoemd dossier, voor zover relevant inhoudend:
Seatbelt sign over linker clavicula.
Een deskundigen rapportage van Eurofins Forensics Belgium BVBA gevestigd te Brugge van 17 mei 2019, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende:
In het bloed van [verdachte] , afkomstig van het ontvangen bloedblok met SIN TAAT2511NL zijn de volgende stoffen aangetroffen:
Alcohol (ethanol): 1,27 milligram ethanol per milliliter bloed.
(grenswaarde alcohol indien in combinatie gebruikt: 0,20)
Cannabis (tetrahydrocannabinol THC): 1,5 microgram per liter bloed.
(grenswaarde cannabis indien in combinatie gebruikt: 1)
Cocaïne: 11 microgram per liter bloed.
(grenswaarde cocaïne indien in combinatie gebruikt: 10)
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 24 maart 2019 op de Valtherweg te Exloo, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de bestuurder van een personenauto (merk Mercedes met kenteken [kenteken 1] ) in een flauwe bocht van die weg de controle over het voertuig heeft verloren, in een slip is geraakt en is aangereden tegen meerdere langs die weg staande bomen. Het slachtoffer - [slachtoffer] - die zich als passagier in genoemde personenauto bevond, heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Met betrekking tot de gereden snelheid overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met nummer 24.03.2019.07.15.2543 blijkt dat de bestuurder van de Mercedes met een snelheid van ongeveer 126 km/u heeft gereden (in plaats van de plaatselijk toegestane 80 km/u).
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte de bestuurder was van het voertuig dat betrokken was bij het verkeersongeval. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat hij met verdachte en met [slachtoffer] in de auto van verdachte zat. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte de bestuurder van de auto was, dat hij de bijrijder was en dat [slachtoffer] achterin zat. Deze verklaring vindt steun in de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na het ongeval ter plaatse waren en die verdachte op de bestuurdersstoel van de auto hebben aangetroffen, in de geneeskundige verklaring inzake het bij verdachte geconstateerde letsel - te weten gordelletsel over de linkerschouder - alsmede in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse waaruit volgt dat de bestuurdersgordel recente sporen van
slijtage, versmelting en overrekking aanwezig waren, de autogordel van de bijrijdersstoel en de autogordel links achterin de auto vertoonden deze sporen niet. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn iPhone in de auto heeft teruggevonden aan de bestuurderskant op het matje bij de pedalen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van getuige [getuige] en de waarnemingen van de verbalisanten te twijfelen en gaat er derhalve vanuit dat verdachte de bestuurder was van de auto.
De verklaring van verdachte dat hij zeker weet dat hij niet de bestuurder was die bewuste avond acht de rechtbank niet geloofwaardig, temeer nu die verklaring zich niet laat rijmen met zijn eigen verklaring dat hij zich van de hele rit en het ongeval niets kan herinneren.
Voorts is de rechtbank - in tegenstelling tot de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte kan worden verweten dat hij zijn auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde. Uit het bloedonderzoek volgt dat verdachte onder invloed was van zowel alcohol (1,27 milligram per milliliter, terwijl de grenswaarde 0,50 of bij beginnend bestuurder/gecombineerd gebruik 0,20 is) als cannabis (1,5 microgram per liter, terwijl de grenswaarde bij gebruik in combinatie 1 is), als cocaïne (11 microgram per liter, terwijl de grenswaarde bij gebruik in combinatie 10 is). Met betrekking tot het standpunt van de raadsvrouw aangaande (de bruikbaarheid van) het bloedonderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is van "een onderzoek" als bedoeld in artikel 8 WVW slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Is een dergelijke waarborg niet nageleefd, dan mag de uitkomst van het bloedonderzoek niet voor het bewijs gebruikt worden; artikel 359a Sv is in dat geval niet van toepassing (ECLI:NL:HR:2012:BW6206). Er moet volgens vaste rechtspraak onderscheid worden gemaakt tussen voorschriften die behoren tot de procedure strekkend tot een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW enerzijds en voorschriften met betrekking tot het daar bedoelde onderzoek als zodanig (het stelsel van strikte waarborgen) anderzijds (ECLI:NL:HR:2014:3616, ECLI:NL:HR:2015:2502).
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van het bloedonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat het bloedonderzoek te laat is opgestart (niet binnen 90 minuten nadat verdachte is gevorderd medewerking te verlenen) en omdat niet blijkt dat het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd binnen twee weken na ontvangt van de buisjes bloed, en dat derhalve niet is voldaan aan artikel 12 lid 3 respectievelijk artikel 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). De rechtbank volgt dit verweer niet.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit is - voor zover hier van belang - opgenomen dat in geval van verdenking van het rijden onder invloed van een andere stof dan alcohol bloedafname bij de verdachte geschiedt binnen uiterlijk anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek.
Nu om 06:51 uur de verdachte is gevorderd medewerking te verlenen aan voorlopig onderzoek en de bloedafname om 09:00 uur plaatsvond, kan niet worden vastgesteld dat de bloedafname binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 minuten heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat derhalve uit van een overschrijding van deze termijn.
De termijn van 90 minuten strekt er echter niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is blijkens de Nota van toelichting op het Besluit hoofdzakelijk ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan THC in het bloed. De gestelde termijn van anderhalf uur maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet op die grond van het bewijs behoeft te worden uitgesloten. De rechtbank neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de resultaten van een bloedonderzoek buiten de gestelde termijn niet in het nadeel van de verdachte kunnen zijn.
In artikel 16 lid 1 van het Besluit is opgenomen - voor zover hier van belang - dat de onderzoeker, bedoeld in artikel 14 eerste lid van het besluit, het bloedonderzoek verricht binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
Uit het rapport van Eurofins blijkt dat het laboratorium op 29 maart 2019 de buisjes met bloed heeft ontvangen. Het rapport is opgemaakt op 17 mei 2019. Of het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes bloed is verricht of dat dit is gebeurd op dezelfde dag als de ondertekening van het rapport, valt op grond van het dossier niet vast te stellen.
De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen. Immers, indien het resultaat van het bloedonderzoek niet meer betrouwbaar zou zijn indien dat resultaat voortvloeit uit een onderzoek dat niet binnen twee weken na ontvangst is verricht, dan zou een tegenonderzoek per definitie niet een betrouwbaar resultaat kunnen opleveren omdat dit altijd pas plaatsvindt nadat het initiële bloedonderzoek is verricht. Aldus is er bij een bloedonderzoek waarbij niet kan worden vastgesteld of het onderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht geen sprake van het niet nakomen van een waarborg die in verband staat met de betrouwbaarheid of juistheid van het gegenereerde onderzoeksresultaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat het vervoer en het bewaren van het bloedmonster conform de geldende regeling heeft plaatsgevonden.
Nu de overschreden termijnen geen waarborgen betreffen voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig, laat de rechtbank het bij een constatering van de vormverzuimen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het primair tenlastegelegde het volgende.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
In casu kan uit het feit dat verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan (te weten ongeveer 126 km/u), terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en drugs, en ten gevolge daarvan een ongeval heeft veroorzaakt, naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid in vorenbedoelde zin, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer, [slachtoffer] , overweegt de rechtbank als volgt.
Het slachtoffer heeft blijkens de medische stukken en blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring onder meer een hersenkneuzing en bloedingen in de hersenen opgelopen, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Uit de slachtoffer verklaring blijkt voorts dat sprake is - onder meer - van blijvend ernstig traumatisch hersenschedelletsel waarvan het slachtoffer niet (volledig) zal herstellen. Aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, te weten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel betreft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2019 te Exloo, gemeente Borger-Odoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (Valtherweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een hogere snelheid dan op genoemde weg is toegestaan, heeft gereden, ten gevolge waarvan hij, verdachte, bij een (flauwe) bocht de controle over het voertuig heeft verloren en vervolgens tegen langs die weg staande bomen is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en blijvend hersenletsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor algehele vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar te volstaan met het opleggen van een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Met betrekking tot een onttrekking van de rijbevoegdheid vraagt de raadsvrouw deze te beperken tot 6 maanden. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de gevolgen die het ongeluk voor verdachte heeft gehad, alsmede op de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie en de rapportage van de reclassering, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als bestuurder van een personenauto, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Dit valt hem temeer aan te rekenen omdat hij reed onder invloed van alcohol en drugs. Door het ongeval is het slachtoffer (ernstig) gewond geraakt.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank is op grond van de ernst van het primair bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen (6 maanden), zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 24 maart 2019, de dag waarop verdachte in het ziekenhuis is gehoord door de politie. De rechtbank wijst vonnis op 24 augustus 2021. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van de procedure overschreden met vijf maanden. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door 14 dagen strafvermindering toe te passen en zal verdachte mitsdien veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 166 dagen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor de duur van 2 jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 166 dagen.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 2 jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Hoekstra, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2021.
Mr. Hoekstra en mr. Depping zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.