1.4Conclusie / beantwoording
A. De naderingssnelheid van de Mercedes was vrijwel zeker minimaal 126 km/u. De ter
plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u. is zeker overschreden.
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij [slachtoffer] , op 19 april 2019 opgemaakt door de behandelend arts dr. Vroomen, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Uitwendig waargenomen letsel: een snijwond aan de linker wijsvinger, blauwe plekken rond de ogen, een schaafwond aan de rechter wenkbrauw.
Overig van belang zijnde informatie: bloedingen binnen in de schedel waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was, hersenkneuzing.
Geschatte duur van de genezing: maanden tot jaren, mogelijk nooit volledig.
Een geneeskundige verklaring inzake het letsel bij verdachte, op 24 april 2019 opgemaakt door E.C. van der Sloot, arts, opgenomen op pagina 97 van voornoemd dossier, voor zover relevant inhoudend:
Seatbelt sign over linker clavicula.
Een deskundigen rapportage van Eurofins Forensics Belgium BVBA gevestigd te Brugge van 17 mei 2019, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende:
In het bloed van [verdachte] , afkomstig van het ontvangen bloedblok met SIN TAAT2511NL zijn de volgende stoffen aangetroffen:
Alcohol (ethanol): 1,27 milligram ethanol per milliliter bloed.
(grenswaarde alcohol indien in combinatie gebruikt: 0,20)
Cannabis (tetrahydrocannabinol THC): 1,5 microgram per liter bloed.
(grenswaarde cannabis indien in combinatie gebruikt: 1)
Cocaïne: 11 microgram per liter bloed.
(grenswaarde cocaïne indien in combinatie gebruikt: 10)
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 24 maart 2019 op de Valtherweg te Exloo, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de bestuurder van een personenauto (merk Mercedes met kenteken [kenteken 1] ) in een flauwe bocht van die weg de controle over het voertuig heeft verloren, in een slip is geraakt en is aangereden tegen meerdere langs die weg staande bomen. Het slachtoffer - [slachtoffer] - die zich als passagier in genoemde personenauto bevond, heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Met betrekking tot de gereden snelheid overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse met nummer 24.03.2019.07.15.2543 blijkt dat de bestuurder van de Mercedes met een snelheid van ongeveer 126 km/u heeft gereden (in plaats van de plaatselijk toegestane 80 km/u).
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte de bestuurder was van het voertuig dat betrokken was bij het verkeersongeval. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat hij met verdachte en met [slachtoffer] in de auto van verdachte zat. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte de bestuurder van de auto was, dat hij de bijrijder was en dat [slachtoffer] achterin zat. Deze verklaring vindt steun in de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na het ongeval ter plaatse waren en die verdachte op de bestuurdersstoel van de auto hebben aangetroffen, in de geneeskundige verklaring inzake het bij verdachte geconstateerde letsel - te weten gordelletsel over de linkerschouder - alsmede in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse waaruit volgt dat de bestuurdersgordel recente sporen van
slijtage, versmelting en overrekking aanwezig waren, de autogordel van de bijrijdersstoel en de autogordel links achterin de auto vertoonden deze sporen niet. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn iPhone in de auto heeft teruggevonden aan de bestuurderskant op het matje bij de pedalen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van getuige [getuige] en de waarnemingen van de verbalisanten te twijfelen en gaat er derhalve vanuit dat verdachte de bestuurder was van de auto.
De verklaring van verdachte dat hij zeker weet dat hij niet de bestuurder was die bewuste avond acht de rechtbank niet geloofwaardig, temeer nu die verklaring zich niet laat rijmen met zijn eigen verklaring dat hij zich van de hele rit en het ongeval niets kan herinneren.
Voorts is de rechtbank - in tegenstelling tot de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte kan worden verweten dat hij zijn auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde. Uit het bloedonderzoek volgt dat verdachte onder invloed was van zowel alcohol (1,27 milligram per milliliter, terwijl de grenswaarde 0,50 of bij beginnend bestuurder/gecombineerd gebruik 0,20 is) als cannabis (1,5 microgram per liter, terwijl de grenswaarde bij gebruik in combinatie 1 is), als cocaïne (11 microgram per liter, terwijl de grenswaarde bij gebruik in combinatie 10 is). Met betrekking tot het standpunt van de raadsvrouw aangaande (de bruikbaarheid van) het bloedonderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is van "een onderzoek" als bedoeld in artikel 8 WVW slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Is een dergelijke waarborg niet nageleefd, dan mag de uitkomst van het bloedonderzoek niet voor het bewijs gebruikt worden; artikel 359a Sv is in dat geval niet van toepassing (ECLI:NL:HR:2012:BW6206). Er moet volgens vaste rechtspraak onderscheid worden gemaakt tussen voorschriften die behoren tot de procedure strekkend tot een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW enerzijds en voorschriften met betrekking tot het daar bedoelde onderzoek als zodanig (het stelsel van strikte waarborgen) anderzijds (ECLI:NL:HR:2014:3616, ECLI:NL:HR:2015:2502). De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van het bloedonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat het bloedonderzoek te laat is opgestart (niet binnen 90 minuten nadat verdachte is gevorderd medewerking te verlenen) en omdat niet blijkt dat het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd binnen twee weken na ontvangt van de buisjes bloed, en dat derhalve niet is voldaan aan artikel 12 lid 3 respectievelijk artikel 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). De rechtbank volgt dit verweer niet.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit is - voor zover hier van belang - opgenomen dat in geval van verdenking van het rijden onder invloed van een andere stof dan alcohol bloedafname bij de verdachte geschiedt binnen uiterlijk anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek.
Nu om 06:51 uur de verdachte is gevorderd medewerking te verlenen aan voorlopig onderzoek en de bloedafname om 09:00 uur plaatsvond, kan niet worden vastgesteld dat de bloedafname binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 minuten heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat derhalve uit van een overschrijding van deze termijn.
De termijn van 90 minuten strekt er echter niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is blijkens de Nota van toelichting op het Besluit hoofdzakelijk ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan THC in het bloed. De gestelde termijn van anderhalf uur maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet op die grond van het bewijs behoeft te worden uitgesloten. De rechtbank neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de resultaten van een bloedonderzoek buiten de gestelde termijn niet in het nadeel van de verdachte kunnen zijn.
In artikel 16 lid 1 van het Besluit is opgenomen - voor zover hier van belang - dat de onderzoeker, bedoeld in artikel 14 eerste lid van het besluit, het bloedonderzoek verricht binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
Uit het rapport van Eurofins blijkt dat het laboratorium op 29 maart 2019 de buisjes met bloed heeft ontvangen. Het rapport is opgemaakt op 17 mei 2019. Of het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes bloed is verricht of dat dit is gebeurd op dezelfde dag als de ondertekening van het rapport, valt op grond van het dossier niet vast te stellen.
De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen. Immers, indien het resultaat van het bloedonderzoek niet meer betrouwbaar zou zijn indien dat resultaat voortvloeit uit een onderzoek dat niet binnen twee weken na ontvangst is verricht, dan zou een tegenonderzoek per definitie niet een betrouwbaar resultaat kunnen opleveren omdat dit altijd pas plaatsvindt nadat het initiële bloedonderzoek is verricht. Aldus is er bij een bloedonderzoek waarbij niet kan worden vastgesteld of het onderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht geen sprake van het niet nakomen van een waarborg die in verband staat met de betrouwbaarheid of juistheid van het gegenereerde onderzoeksresultaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat het vervoer en het bewaren van het bloedmonster conform de geldende regeling heeft plaatsgevonden.
Nu de overschreden termijnen geen waarborgen betreffen voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig, laat de rechtbank het bij een constatering van de vormverzuimen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het primair tenlastegelegde het volgende.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). In casu kan uit het feit dat verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan (te weten ongeveer 126 km/u), terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en drugs, en ten gevolge daarvan een ongeval heeft veroorzaakt, naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid in vorenbedoelde zin, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer, [slachtoffer] , overweegt de rechtbank als volgt.
Het slachtoffer heeft blijkens de medische stukken en blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring onder meer een hersenkneuzing en bloedingen in de hersenen opgelopen, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Uit de slachtoffer verklaring blijkt voorts dat sprake is - onder meer - van blijvend ernstig traumatisch hersenschedelletsel waarvan het slachtoffer niet (volledig) zal herstellen. Aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, te weten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel betreft.