1.16.Eiser heeft bij zijn beroepschrift een (ongedateerde) uitdraai van de website van de Belastingdienst bijgevoegd. In die uitdraai is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“
Rente maximaal 30 jaar aftrekbaar
U mag de rente van een lening maximaal 30 jaar aftrekken. Is de lening afgesloten vóór 1 januari 2001, dan gaat de termijn van 30 jaar in op 1 januari 2001. Verhoogt uw bestaande hypotheek of lening? Of sluit u uw bestaande hypotheek of lening over en verhoogt u het bedrag? Dan gaat voor het extra bedrag dat u leent, een nieuwe periode in van 30 jaar waarin u de rente van dat extra bedrag mag aftrekken.
Een lening voor de eigen woning valt in box 1 (rente aftrekbaar). In sommige gevallen kan dit iets anders liggen, er is sinds juni 2010 een nieuw besluit.”
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten terecht heeft opgelegd. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of eiser een negatief saldo aan belastbare inkomsten uit eigen woning (hierna: hypotheekrenteaftrek) op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering mag brengen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op grond van de wettelijke bepalingen recht heeft op hypotheekrenteaftrek. Hij stelt daarnaast dat hij recht heeft op hypotheekrenteaftrek, omdat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de uitlatingen van de adviseur en de informatie op de website van de Belastingdienst. Verweerder betwist deze standpunten gemotiveerd.
4. Niet in geschil is dat de navorderingsaanslagen en boeten dienen te worden vernietigd als eiser in het gelijk wordt gesteld en dat de navorderingsaanslagen correct en tot de juiste hoogte zijn opgelegd als verweerder in het gelijk wordt gesteld.
5. In artikel 3.110 van de Wet IB 2001 is bepaald dat belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning zijn, verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. Op grond van 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt - voor zover hier van belang - onder eigen woning verstaan een gebouw met aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economische) eigendom óf op grond van een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen. Daarnaast dient de belastingplichtige met betrekking tot die woning de voordelen te genieten en dienen de kosten en lasten op hem, of zijn partner, te drukken.
6. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige jaren de woning eiser en zijn echtgenote niet ter beschikking stond op grond van (economische) eigendom en eveneens niet op grond van een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat zij krachtens erfrecht heeft verkregen. De woning was immers eigendom van de dochter en eiser en zijn echtgenote huurden de woning van haar. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 en is er om reeds om die reden geen recht op hypotheekrenteaftrek.
7. Eiser heeft voorts gesteld dat er toch recht bestaat op hypotheekrenteaftrek, omdat hij mocht vertrouwen op de verklaringen van de adviseur. Hij wijst daarbij op het advies van [persoon 2] en op het feit dat de [het Administratiekantoor] de hypotheekrenteaftrek in de aangiften heeft opgenomen. Daarnaast wijst eiser op de informatie op de website van de Belastingdienst waaruit hij naar eigen zeggen mocht afleiden dat de rente aftrekbaar was.
8. Verweerder stelt dat eiser geen vertrouwen kan ontlenen aan de uitlatingen van een adviseur. Verweerder voert verder aan dat de betreffende pagina op de website van de Belastingdienst onderdeel uitmaakt van een groter geheel aan informatie en dat deze pagina alleen ziet op de periode van aftrek van rente in specifieke gevallen. Verweerder stelt dat er overigens ook geen vertrouwen kan worden ontleend aan de algemene informatie op de website van de Belastingdienst.
9. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat verweerder toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht. De uitlatingen van de adviseurs kunnen niet aan verweerder worden toegerekend. Ten aanzien van de informatie op de website van de Belastingdienst is de rechtbank van oordeel dat eiser uit de betreffende informatie redelijkerwijs niet kon of mocht afleiden dat de rente in dit specifieke geval aftrekbaar was. Deze informatie heeft enkel betrekking over de periode waarover rente op ‘een lening voor de eigen woning’ mag worden afgetrokken (zie 1.16.), maar hieruit kon en mocht redelijkerwijs niet worden afgeleid dat in dit geval sprake was van ‘een lening voor een eigen woning’. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
11. Verweerder heeft aan eiser tevens vergrijpboeten opgelegd, omdat er volgens hem sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Verweerder voert aan dat eiser, nadat bleek dat de dochter de hypotheekrente niet meer mocht aftrekken, heeft gezocht heeft naar een manier om de rente bij hemzelf in aftrek te kunnen brengen. Nadat [persoon 3] had gezegd dat dit niet kon, is eiser verder gaan zoeken tot iemand hem gelijk gaf. Daarbij heeft eiser de verkeerde informatie gegeven, aldus verweerder. Verweerder stelt dat eiser ook tegenover hem geen openheid heeft gegeven en geen betalingsbewijzen of andere documenten wilde verstrekken. Verweerder stelt dat eiser daarmee in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft daarom een boete opgelegd van 50% van de te betalen belasting.
12. Eiser stelt dat er geen sprake is van (al dan niet voorwaardelijke) opzet. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar heeft gezocht naar een manier om de rente af te trekken, maar dat hij daarbij mocht vertrouwen op het advies van anderen. Eiser wijst er op dat niet hij, maar zijn boekhouder uiteindelijk de aangifte heeft ingediend.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat [het Administratiekantoor] al vele jaren de aangiften IB/PVV voor eiser verzorgde en in voorgaande jaren nimmer hypotheekrente in aftrek heeft gebracht in de aangiften IB/PVV van eiser en zijn echtgenote, terwijl de lening waarvan eiser en zijn echtgenote de rente hebben opgevoerd in hun aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2015, reeds in 2004 is afgesloten. Voorts staat vast dat wat betreft aangiften voor de onderhavige jaren deze adviseur eiser er in eerste instantie op heeft gewezen dat hij geen recht had op hypotheekrenteaftrek. Zoals eiser desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, is eiser vervolgens op zoek gegaan naar iemand die hem kon bevestigen dat betaalde rente op de hypotheeklening waarvoor hij borg stond bij hem aftrekbaar zou zijn. Eiser heeft deze persoon gevonden in [persoon 2] . [persoon 2] heeft eiser geïnformeerd dat eiser hypotheekrente mocht opvoeren bij zijn aangifte. Eiser heeft dit advies van [persoon 2] vervolgens voorgelegd aan de adviseur van [het Administratiekantoor] , die overeenkomstig dit advies hypotheekrente in de aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren heeft afgetrokken. Het advies van [persoon 2] berust echter op door eiser zelf foutief verstrekte informatie. Eiser heeft de [persoon 2] immers geschreven dat sprake was van een vruchtgebruik van de woning, terwijl daarvan geen sprake was, omdat hij en zijn echtgenote de woning huurden van de dochter. Voorts volgt uit het advies van [persoon 2] dat hij ervan uitgaat dat eiser de rente betaalde, terwijl ook daarvan geen sprake was. Uit de getuigenverklaring van [persoon 3] blijkt verder dat hij bij het indienen van de aangiften niet beschikte over de juiste informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door bewust onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken aan de door hem geraadpleegde adviseurs – waarvan één hem er eerder zelfs op had gewezen dat van hypotheekrenteaftrek geen sprake kon zijn – en zo te bewerkstelligen dat [het Administratiekantoor] de hypotheekrente in de aangiften voor de onderhavige jaren heeft opgevoerd, bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat aanslagen IB/PVV voor de onderhavige jaren tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. Eiser kan zich in dit verband dan ook niet verschuilen achter het feit dat hij niet zelf de aangiften heeft ingediend, maar zijn adviseur. Weliswaar heeft als uitgangspunt te gelden dat een belastingplichtige geen opzet ter zake van het niet-betalen van belasting kan worden verweten indien hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen, maar dit uitgangspunt geldt juist niet als niet alle voor de aangifte benodigde informatie aan de adviseur wordt verstrekt.Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vergrijpboeten dan ook terecht opgelegd.
14. De rechtbank acht de boete van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag voor zowel 2012 als 2014 ook passend en geboden. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat, sinds de aankondiging van de boeten op 4 april 2018, de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak in eerste aanleg met meer dan één en minder dan twee jaar is overschreden.De rechtbank zal de boeten daarom met 15 % verminderen tot een bedrag van € 320 voor de boete bij de aanslag IB/PVV 2012 en € 228 voor de boete bij de aanslag IB/PVV 2014.Omdat de rechtbank de boeten enkel vermindert, omdat zij ambtshalve heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding de beroepen gegrond te verklaren.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.