In deze zaak gaat het om een beroep tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2020. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld. Eiser betwist de door verweerder vastgestelde waarde van de onroerende zaak, die per waardepeildatum 1 januari 2019 op € 250.000 is vastgesteld. Eiser stelt dat de waarde van de onroerende zaak € 190.000 bedraagt en voert aan dat de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten niet geschikt zijn, omdat deze meer dan een jaar voor de waardepeildatum zijn verkocht en onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Verweerder heeft de waarde onderbouwd met een waardematrix en stelt dat de waarde van de onroerende zaak niet te laag is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, omdat de vergelijkingsobjecten niet geschikt zijn ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde. Ook eiser heeft zijn waarde niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast op € 240.000 en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.