ECLI:NL:RBMNE:2021:4803
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van een appartement aan [adres 1] te [plaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 748.000,-- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 24 juni 2021, die via Skype for Business werd gehouden, heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder, de heffingsambtenaar, ook werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de onderbouwing van de verweerder, waaronder een taxatiematrix, in overweging genomen. Eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 615.000,--. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder met de taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning was bepaald aan de hand van vergelijkingen met referentiewoningen en dat de verweerder vrij was in zijn keuze van referentiewoningen. Eiser voerde aan dat er geen onderscheid was gemaakt tussen een balkon en een dakterras in de waardering, maar de rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde eenheidsprijs voor beide elementen niet ontoereikend was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.