4.4.Naar het oordeel van de rechtbank moeten de positieve vermogensbestanddelen van eiseres op de peildatum verrekend worden met de op die peildatum bestaande schulden. De rechtbank sluit daarmee aan bij de uitspraak van de CRvB van 13 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2780, onder 4.5). Anders dan verweerder op de zitting heeft gesteld, gaat die uitspraak niet alleen over situaties met een peildatum van vóór aanvang van de bijstand. In overweging 4.3 van die uitspraak behandelt de CRvB namelijk ook de situatie met een peildatum na aanvang van de bijstandsverlening. Een onderscheid in de beoordeling van zaken met een peildatum voor of na aanvang van de bijstandverlening, maakt de CRvB in die uitspraak niet. 5. De beroepsgrond van eiseres slaagt dus. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven voor zover het ziet op de hoogte van de terugvordering. De rechtbank zal uit oogpunt van finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien, nu er gelet op de gedingstukken voldoende duidelijkheid bestaat over de positieve vermogensbestanddelen en de schulden van eiseres op de peildatum.
6. De rechtbank stelt vast dat, afgezien van de aanspraak op haar erfdeel van
€ 10.302,55, er geen in aanmerking te nemen positieve vermogensbestanddelen van eiseres op de peildatum bestonden.
7. Wat betreft de negatieve vermogensbestanddelen heeft eiseres het bestaan van diverse schulden gesteld. Eiseres had op 20 oktober 2017 een negatief saldo van € 1.009,38 op haar bankrekening. De rechtbank gaat ervan uit, zoals ook tussen partijen onbestreden is gebleven, dat dat banksaldo van eiseres op de peildatum niet wezenlijk anders was en neemt dat saldo van € 1.009,38 als bestaande schuld op de peildatum aan. Daarnaast had eiseres op de peildatum een schuld aan de GKB. Het gaat om een schuld waarop door eiseres maandelijks, tot en met 1 november 2018 een bedrag van € 48,88 (inclusief rente) is afgelost. Op 1 oktober 2017 bleef dus nog een schuld over van € 623,93. Wat betreft de zorgnota die eiseres heeft aangeleverd komt de rechtbank tot het oordeel dat dat geen in aanmerking te nemen schuld oplevert. Een schuld bestaat volgens vaste rechtspraak van de CRvB als er op de peildatum kosten in rekening gebracht zijn, die nog niet zijn voldaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1649). Uit de processtukken blijkt dat de nota die eiseres heeft ingebracht pas na de peildatum aan eiseres is verzonden. Haar zorgkosten zijn dus pas na de peildatum in rekening gebracht en kunnen daarom niet als schuld worden aangemerkt. 8. De rechtbank stelt de negatieve vermogensbestanddelen van eiseres op de peildatum gelet op het vorenstaande vast op een bedrag van € 1.633,31. Het saldo van het vermogen van eiseres bedroeg op de peildatum dus € 8.669,24.
9. Het vrij te laten vermogen van eiseres bedroeg € 5.940,- op de peildatum. Dat was tevens het maximaal vrij te laten vermogen voor een alleenstaande volgens het op dat moment geldende artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de PW. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat dit vrij te laten vermogen wellicht niet juist is vastgesteld, maar zij heeft dat standpunt niet onderbouwd. De rechtbank houdt daarom rekening met een vrij te laten vermogen van € 5.940,-.
10. Het resterende (niet vrij te laten) deel van het vermogen van eiseres bedroeg dus € 2.729,24 op de peildatum. Aangezien de bijstand die verweerder aan eiseres heeft betaald, in de periode tussen de peildatum en de datum dat eiseres daadwerkelijk over het erfdeel heeft kunnen beschikken, dat bedrag overstijgt, mag verweerder een bedrag van € 2.729,24 van eiseres terugvorderen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten begroot de rechtbank op € 1.068,-op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Omdat verweerder in zijn besluit op bezwaar heeft besloten de proceskosten van eiseres in bezwaar te vergoeden, veroordeelt de rechtbank verweerder niet in de proceskosten van eiseres in bezwaar.