ECLI:NL:CRVB:2007:BB1649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4845 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand voor schulden en eigen bijdragen thuiszorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden, ingediend door appellant, die een scootmobiel bezit en energiekosten en eigen bijdragen voor thuiszorg vergoed wilde krijgen. Appellant diende op 19 december 2003 een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor energiekosten van NUON en voor eigen bijdragen thuiszorg. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat voor de beoordeling van de aanvraag zowel de strekking van de aanvraag als de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag bepalend zijn. De Raad concludeerde dat appellant ten tijde van de aanvraag beschikte over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, waardoor de aanvraag voor bijzondere bijstand voor schulden in beginsel niet kon worden toegewezen. Echter, de Raad oordeelde ook dat het College niet adequaat had beslist op de aanvraag voor bijzondere bijstand voor eigen bijdragen thuiszorg, omdat deze niet alleen betrekking had op reeds in rekening gebrachte kosten, maar ook op toekomstige kosten.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het College, en droeg het College op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij het College moet onderzoeken of bijzondere bijstand kan worden verleend voor eigen bijdragen thuiszorg die na de aanvraagdatum in rekening zijn gebracht. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedragen, en moet het College het griffierecht van € 142,-- vergoeden.

Uitspraak

06/4845 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2006, 05/645 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft een scootmobiel, waarvan de accu’s door hem thuis worden opgeladen. Hij heeft op 19 december 2003 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand - voor zover van belang - voor energiekosten geleverd door NUON, nadat hij een jaarafrekening had ontvangen ten bedrage van € 1.280,30. Voorts heeft appellant op die datum verzocht om bijzondere bijstand voor nog te betalen eigen bijdragen thuiszorg tot een bedrag van € 3.027,82. Bij brief van 27 mei 2004 is deze aanvraag aangevuld met een ingevuld inlichtingenformulier en daarbij behorende bijlagen, waaruit blijkt dat het factuuroverzicht betreffende de eigen bijdragen thuiszorg, bijgewerkt tot 2 april 2004, inmiddels een nog te betalen bedrag laat zien van € 3.595,96. Uit het inlichtingenformulier blijkt voorts dat in de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen thuiszorg ook wordt verzocht om een maandelijkse tegemoetkoming in de kosten hiervan.
Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2004 ongegrond verklaard. Daarbij is, uitgaande van aanvragen om bijzondere bijstand voor schulden, toepassing gegeven aan artikel 13, eerste lid, onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) en het beleid van het College inzake bijstandsverlening voor schulden. Voorts is overwogen dat bijstand altijd vooraf moeten worden aangevraagd en dat na eventuele toestemming achteraf rekeningen kunnen worden ingediend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Anders dan zou kunnen worden afgeleid uit de uitspraak van 6 april 2004, LJN AO7652, acht de Raad voor de beoordeling van de vraag of en in hoeverre sprake is een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden zowel bepalend de strekking van de aanvraag, zoals die moet worden afgeleid uit de stukken die aan het primaire besluit ten grondslag liggen, alsook de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag. Van een schuld is sprake indien de kosten voor de dag van de aanvraag bij de belanghebbende in rekening zijn gebracht maar nog niet zijn voldaan. Zijn de kosten voor de dag van de aanvraag bij de belanghebbende in rekening gebracht en feitelijk al door een ander betaald, dan is sprake van een schuld jegens die ander, indien een verplichting tot terugbetaling jegens die ander voldoende is aangetoond. Kosten die voor de dag van de aanvraag zijn gemaakt maar eerst daarna bij de belanghebbende in rekening worden gebracht en kosten die op of na de aanvraagdatum zijn of zullen worden gemaakt kunnen niet als schuld worden beschouwd.
De Raad stelt vervolgens vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor energiekosten kosten betreft die voor de dag van de aanvraag aan appellant in rekening zijn gebracht en nog niet waren voldaan. Bij zijn besluitvorming is het College terecht uitgegaan van een aanvraag om bijzondere bijstand voor een schuld aan NUON ad € 1.280,32.
De omstandigheid dat de precieze hoogte van de extra gemaakte energiekosten in verband met het opladen van de accu’s van de scootmobiel pas bekend was uit de toegezonden jaarnota maakt niet dat het College de aanvraag in zoverre anders had moeten kwalificeren. Het College heeft terecht overwogen dat bijstand voor deze kosten vooraf had moet worden aangevraagd. De Raad tekent daarbij aan dat van kosten van het thuis opladen van accu’s van een scootmobiel voorzienbaar is dat deze tot een veel hoger dan gebruikelijk electriciteitsverbruik leiden. Van bijzondere omstandigheden of van verder reikend, begunstigend buitenwettelijk beleid welke tot een ander oordeel hadden moeten leiden, is hier geen sprake.
Uit de aan het besluit van 25 augustus 2004 ten grondslag liggende stukken blijkt echter ook dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor eigen bijdragen thuiszorg niet alleen ziet op voor de aanvraagdatum reeds in rekening gebrachte eigen bijdragen ad € 3.027,82 maar er ook toe strekte om bijzondere bijstand te verkrijgen voor eigen bijdragen thuiszorg die sedertdien periodiek aan appellant in rekening zijn of worden gebracht.
In zoverre eigen bijdragen thuiszorg aan appellant in rekening zijn gebracht op of na 19 december 2003 kunnen die kosten naar het oordeel van de Raad niet als schuld worden beschouwd. Door niettemin de aanvraag op te vatten als een aanvraag om bijzondere bijstand (uitsluitend) voor schulden en daarop afwijzend te beslissen heeft het College naar het oordeel van de Raad niet adequaat op de aanvraag beslist. Dit gebrek is niet hersteld bij besluit van 23 december 2004. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het besluit van 23 december 2004 wat betreft de gevraagde bijzondere bijstand voor eigen bijdragen thuiszorg niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van de vraag of het College terecht heeft geweigerd bijzondere bijstand toe te kennen voor de schulden die voortvloeien uit de nota’s van € 1.280,32 en van € 3.027,82, overweegt de Raad als volgt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Vaststaat dat appellant ten tijde van het ontstaan van deze schulden - en ook ten tijde in geding- beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, zodat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening voor deze schulden in de weg staat. De Raad is voorts van oordeel dat het College niet bevoegd was om appellant met toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB niettemin bijstand te verlenen voor deze schulden. Van een afgewezen aanvraag om een schuldsaneringskrediet is immers niet gebleken en van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB - en nader uitgewerkt in de gemeentelijke werkvoorschriften - is naar het oordeel van de Raad evenmin sprake.
Slotoverwegingen
De rechtbank heeft het hiervoor geconstateerde gebrek niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 23 december 2004 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor eigen bijdragen thuiszorg is gehandhaafd.
Het College zal worden opgedragen ter zake een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Bij de nadere besluitvorming zal het College moeten bezien of bijzondere bijstand kan worden verleend voor eigen bijdragen thuiszorg die in rekening zijn gebracht op of na 19 december 2003.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 december 2004 voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor eigen bijdragen thuiszorg is gehandhaafd;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 966,-- te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.