ECLI:NL:RBNNE:2020:3555

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/195865/HA ZA 19-243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete na ontbinding koopovereenkomst onroerend goed

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, dat de rechtbank verklaart dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en dat de gedaagde, die de onroerende zaken heeft gekocht, een contractuele boete van € 35.000,- verschuldigd is. De eiseres stelt dat de gedaagde niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, waaronder het stellen van een bankgarantie van 10% van de koopsom. Na ingebrekestelling door de advocaat van de eiseres heeft de gedaagde niet gereageerd, wat volgens de eiseres leidt tot ontbinding van de overeenkomst en de verschuldigdheid van de boete. De gedaagde betwist echter de vordering en stelt dat hij niet tijdig financiering kon verkrijgen, en dat hij de ingebrekestelling niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud en dat de ingebrekestelling niet is ontvangen. Hierdoor is de vordering van de eiseres afgewezen. De rechtbank concludeert dat de eiseres haar recht op de boete heeft verwerkt door niet tijdig actie te ondernemen na de ingebrekestelling. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/195865 / HA ZA 19-243
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaatsnaam 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
tegen
[gedaagde],
wonende te Veendam,
gedaagde,
advocaat: mr. G. Meijer te Veendam.
Partijen zullen hierna " [eiseres] " en " [gedaagde] " genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2020;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Het vonnis wordt vandaag bij vervroeging gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was eigenaar van een agrarisch bedrijf bestaande uit een woonhuis, bedrijfsgebouwen en grond, staande en gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te
[plaatsnaam 1] , kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam 2] , sectie [..] en [...] , nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] (hierna te noemen: de onroerende zaken).
2.2.
Vanwege het voornemen om deze onroerende zaken te verkopen, heeft [eiseres] AgriTeam Makelaars te Vriezenveen ingeschakeld, in de persoon van de aan dit kantoor verbonden makelaar mevrouw [naam makelaar] (hierna te noemen: de makelaar).
2.3.
Op 22 december 2015 heeft [gedaagde] de onroerende zaken in aanwezigheid van de makelaar bezichtigd. Na deze bezichtiging heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat hij de onroerende zaken wil kopen en hebben partijen overeenstemming bereikt over de verkoopprijs.
2.4.
Vervolgens heeft de makelaar een schriftelijke koopovereenkomst opgesteld, die door beide partijen op 2 februari 2016 is ondertekend. De koopprijs van de onroerende zaken bedroeg € 350.000,-.
2.5.
De koopovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
 Artikel 2 van de koopovereenkomst bepaalt dat de notariële akte van eigendomsoverdracht uiterlijk op 1 mei 2016 zal worden gepasseerd, maar niet eerder dan 1 maart 2016.
 Artikel 6 van de koopovereenkomst bepaalt dat de koper uiterlijk op 1 maart 2016 een bankgarantie moet stellen voor een bedrag gelijk aan 10% van de koopsom of, in plaats daarvan, een waarborgsom voor een bedrag van 10% van de koopsom kan storten op de kwaliteitsrekening van de notaris.
 Artikel 12 van de koopovereenkomst bepaalt:
Artikel 12 - Ingebrekestelling, ontbinding
Indien één der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zal deze overeenkomst van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van de overeenkomst verlangt.
In beide gevallen zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete verbeuren van 10% van de koopprijs, onverminderd het recht op verdere schadevergoedingen en vergoeding van kosten van verhaal, waaronder begrepen de kosten van rechtskundige bijstand. (…).
 Artikel 16 van de koopovereenkomst bepaalt:
Artikel 16 - Ontbindende voorwaarden
Deze overeenkomst zal, mits met inachtneming van het navolgende, ontbonden (kunnen) worden, in elk van de volgende gevallen:
(…)
B.Wanneer koper er niet in slaagt voor,
zestien februari tweeduizend zestien, een bedrag ter grootte van de koopprijs met bijbehorende kosten onder bij grote kredietverstrekkende instellingen gebruikelijke voorwaarden en tarieven te financieren, heeft koper het recht deze overeenkomst ontbonden te verklaren, zonder dat een der partijen tot schadevergoeding gehouden zal zijn. Op vervulling van de in dit lid gemelde voorwaarde kan slechts koper zich beroepen. Dit beroep moet geschieden door middel van een schriftelijke mededeling aan de notaris en/of AgriTeam Makelaars Vriezenveen BV. Deze mededeling dient uiterlijk op de eerste werkdag na de in de desbetreffende voorwaarde(n) genoemde datum in het bezit van de notaris en/of AgriTeam Makelaars Vriezenveen BV te zijn. Koper is verplicht al het nodige te doen en/of na te laten om de hiervoor bedoelde financiering tijdig te verwerven en hij is gehouden verkoper, zo deze zulks wenst volledige inzage in en afschriften van correspondentie, bancaire berekeningen, enz. te verschaffen met betrekking tot zijn inspanningen ter verkrijgen van financiering.
2.6.
[gedaagde] heeft niet, zoals overeengekomen, uiterlijk op 1 maart 2016 een bankgarantie voor een bedrag ter hoogte van 10% van de koopprijs gesteld althans een waarborgsom voor een gelijk bedrag op de rekening van de notaris gestort.
2.7.
In verband hiermee heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] bij e-mail van 9 maart 2016 in gebreke gesteld en hem, onder verwijzing naar artikel 12 van de koopovereenkomst, een termijn van acht dagen gesteld om alsnog een bankgarantie te stellen althans een waarborgsom op de rekening van de notaris te storten. Verder wordt in deze e-mail aangegeven dat indien [gedaagde] nalatig blijft in de nakoming van zijn hiervoor genoemde verplichting, de koopovereenkomst van rechtswege is ontbonden en dat [gedaagde] alsdan terstond een opeisbare boete van 10% van de koopprijs verbeurt.
2.8.
[gedaagde] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
2.9.
Hierna heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] bij brief en e-mail van 22 april 2016 medegedeeld:
"Op 9 maart 2016 heb ik u een e-mail gestuurd waarin ik u in gebreke heb gesteld met betrekking tot de nakoming van de koopovereenkomst die u met cliënten heeft gesloten. Ik heb u daarin een termijn van acht dagen gesteld om alsnog te zorgen voor nakoming, maar u heeft dit nagelaten. U hebt op geen enkele manier op deze ingebrekestelling gereageerd.
Op basis van artikel 12 van de koopovereenkomst is deze hierdoor van rechtswege ontbonden. Als gevolg daarvan bent u een boete verschuldigd van 10% van de koopprijs, zijnde € 35.000,00 (…).
Om die reden verzoek ik u namens cliënten en voor zover rechtens vereist, sommeer ik u om
binnen veertien dagenna dagtekening dezes het bedrag van € 35.000,00 te voldoen (…)".
2.10.
[gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan, waarna [eiseres] geen verdere actie jegens hem heeft ondernomen om de contractuele boete op te eisen.
2.11.
[eiseres] heeft op enig moment de onroerende zaken alsnog aan een andere gegadigde verkocht.
2.12.
[eiseres] is bij besluit van haar bestuurders van 24 november 2017 - na een zogeheten turbo-liquidatie - ontbonden vanwege de afwezigheid van baten. Hiermee zijn haar bestuurders [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] uit functie getreden. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat [eiseres] per genoemde datum is opgehouden te bestaan, alsmede dat [naam 1] met ingang van genoemde datum de bewaarder van de boeken en bescheiden van de ontbonden vennootschap is.
2.13.
[naam 1] heeft op 26 juni 2019 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot heropening van de vereffening van [eiseres] en benoeming van een vereffenaar. In het verzoekschrift heeft [naam 1] ter onderbouwing hiervan aangevoerd:
Verzoeker wenst heropening van de vereffening van de Rechtspersoon, omdat er sprake is van een nagekomen bate bestaande uit een te ontvangen bedrag ter compensatie van rentederivaten welke zal worden uitgekeerd door ABN AMRO bank. Alsmede dat de Rechtspersoon van mening is dat zij nog een vordering heeft op een derde, wegens het niet nakomen van de verplichtingen uit een koopovereenkomst.
2.14.
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 juli 2019 het verzoek van [naam 1] toegewezen, in die zin dat de rechtbank de vereffening van het vermogen van [eiseres] heeft heropend, met benoeming van [naam 1] tot vereffenaar.
2.15.
Op 19 november 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 35.000,- aan hoofdsom, alsmede € 1.125,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, primair strekkende tot nietigverklaring van de dagvaarding althans niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] en subsidiair strekkende tot afwijzing althans matiging van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

4.Het standpunt van [eiseres]

4.1.
legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
4.2.
[gedaagde] heeft, ondanks zijn contractuele verplichting daartoe, niet uiterlijk op 1 maart 2016 een bankgarantie van € 35.000,- gesteld althans een gelijk bedrag op de rekening van de notaris gestort. Ook na ingebrekestelling heeft [gedaagde] dit nagelaten, waarmee de koopovereenkomst, zoals in de ingebrekestelling aangekondigd, is ontbonden en [gedaagde] de in artikel 12 van de koopovereenkomst genoemde boete van 10% van de koopprijs verschuldigd is geworden, zijnde een bedrag van € 35.000,-. [gedaagde] heeft nimmer een beroep op het in de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud gedaan, ook niet nadat de makelaar hem erop had gewezen dat de daarvoor geldende termijn van veertien dagen na het sluiten van de koopovereenkomst zou verlopen. Deze termijn is zonder enig bericht van de kant van [gedaagde] verstreken. [gedaagde] is over het bedrag van de contractuele boete de wettelijke handelsrente aan [eiseres] verschuldigd en dient tevens de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] te vergoeden.

5.Het standpunt van [gedaagde]

5.1.
betwist het gevorderde, waartoe hij, samengevat en voor zover van belang, het volgende aanvoert.
5.2.
[eiseres] moet niet-ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard, nu zij na heropening van de vereffening in rechte slechts door de vereffenaar kan worden vertegenwoordigd. Met de heropening van de vereffening van het vermogen van [eiseres] is de vennootschap als zodanig niet herleefd, aldus [gedaagde] . Er is slechts een vereffenaar door de rechtbank benoemd om het vermogen van de vennootschap verder te vereffenen. De onderhavige vorderingen hadden dan ook door [naam 1] in zijn hoedanigheid van vereffenaar moeten worden ingesteld.
5.3.
[gedaagde] is de gevorderde contractuele boete niet verschuldigd is geworden, nu hij vóór het verstrijken van de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud mondeling bij de makelaar kenbaar heeft gemaakt dat hij de financiering niet tijdig rond kon krijgen. De makelaar heeft hem daarop laten weten dat dit geen probleem was omdat er meer gegadigden waren met interesse in de onroerende zaken. Hiermee kon [gedaagde] de zaak als afgedaan beschouwen. Op grond van deze mededeling van de makelaar mocht [gedaagde] erop vertrouwen dat zijdens [eiseres] met ontbinding van de koopovereenkomst werd ingestemd.
5.4.
Voor het geval dat [gedaagde] de contractuele boete aan [eiseres] verschuldigd zou zijn, beroept hij zich op rechtsverwerking, nu hij na het gesprek met de makelaar tot aan het uitbrengen van de dagvaarding niets meer van [eiseres] heeft vernomen. De
e-mails/brieven van [eiseres] van 9 maart en 22 april 2016 heeft [gedaagde] niet ontvangen. [eiseres] is bovendien eind 2017 geliquideerd, waaruit blijkt dat zij niet meer voornemens was om nog een vordering tegen [gedaagde] in te stellen. [gedaagde] verkeerde in de veronderstelling dat [eiseres] was opgehouden te bestaan of failliet was. [gedaagde] mocht tegen deze achtergrond erop vertrouwen dat de onderhavige kwestie was afgedaan.
5.5.
Ten slotte meent [gedaagde] dat er gronden zijn om, indien hij wel gehouden is tot betaling van de contractuele boete, deze boete tot nihil dan wel tot een zeer beperkt bedrag te matigen, nu toewijzing van de volledige boete volgens [gedaagde] in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.

6.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat ten aanzien van [eiseres] op (of omstreeks) 24 november 2017 een zogenoemde turbo-liquidatie als bedoeld in artikel 2:19 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft plaatsgevonden. Dit betreft een feitelijke vereffening van een rechtspersoon onder leiding van het bestuur, ingevolge een bestuursbesluit tot ontbinding wegens het ontbreken van baten. Hiermee is de vennootschap [eiseres] terstond opgehouden te bestaan. Er heeft hier dus geen formele vereffening plaats als bedoeld in boek 2 BW plaatsgevonden.
6.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 8 juli 2019 op de voet van artikel 2:23c lid 1 BW de vereffening van het vermogen van de vennootschap heropend. Dit kan ook wanneer de vennootschap na een turboliquidatie ontbonden is [1] . Door deze heropening is [eiseres] als vennootschap herleefd, met als (enig) doel afwikkeling van de heropende vereffening wegens nagekomen baten. Het innen van een vordering uit een eerdere tussen de vennootschap en een derde bestaande rechtsverhouding past daarin. Tegen deze achtergrond kan het - aanvankelijk bij conclusie van antwoord gevoerde - verweer van [gedaagde] dat de vennootschap niet meer bestaat en dat dit reeds tot nietigheid van de dagvaarding althans niet-ontvankelijkheid van [eiseres] moet leiden, niet slagen.
6.3.
De rechtbank oordeelt voorts dat de na de heropening van de vereffening herleefde vennootschap, in dit geval dus [eiseres] , degene is die (net zoals vóór de ontbinding van de vennootschap) een rechtsvordering tot betaling jegens een derde kan instellen. De na de heropening van de vereffening (alsnog) te realiseren baten komen immers ook aan de vennootschap toe. Een vordering van de vennootschap op een derde is een dergelijke (potentiële) bate. Het betoog van [gedaagde] dat na heropening van de vereffening slechts [naam 1] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van [eiseres] , bevoegd is om een rechtsvordering ten behoeve van de vennootschap in te stellen, wordt in het licht van het voorgaande verworpen.
6.4.
[eiseres] kan derhalve in haar vorderingen jegens [gedaagde] worden ontvangen.
Beroep op het financieringsvoorbehoud
6.5.
De rechtbank overweegt dat artikel 16 lid 2 van de koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde - in de vorm van een financieringsvoorbehoud - bevat, in die zin dat de koopovereenkomst binnen veertien dagen na het sluiten hiervan, derhalve vóór 16 februari 2016, door [gedaagde] als koper kon worden ontbonden wanneer hij er binnen deze termijn niet in zou slagen om financiering voor de koop van de onroerende zaken te verkrijgen. Een beroep op dit financieringsvoorbehoud moest
schriftelijkbij de notaris of de makelaar worden gedaan.
6.6.
Het beroep op het (succesvol) inroepen van een financieringsvoorbehoud betreft een bevrijdend verweer waarvan de bewijslast, bij betwisting door de wederpartij, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rust op degene die dat beroep doet [2] .
6.7.
Vast staat dat [gedaagde] géén schriftelijke mededeling aan de notaris of de makelaar heeft gedaan waarbij hij genoemd financieringsvoorbehoud heeft ingeroepen, zodat [gedaagde] zich reeds daarom niet op het financieringsvoorbehoud kan beroepen. Dat [gedaagde] , zoals hij stelt, mondeling aan de makelaar heeft laten weten het financieringsvoorbehoud in te roepen en dat de makelaar zou hebben gereageerd dat dit akkoord was, is door [eiseres] uitdrukkelijk betwist en door [gedaagde] ook niet nader onderbouwd. [gedaagde] heeft bijvoorbeeld niet aangegeven wanneer hij precies met de makelaar zou hebben gesproken en wat er toen gezegd is. Evenmin heeft [gedaagde] een verklaring van de makelaar hieromtrent in het geding gebracht. Aan het voorgaande kan, ten overvloede, nog worden toegevoegd dat [gedaagde] ook op geen enkele wijze heeft onderbouwd welke concrete inspanningen hij heeft verricht om financiering voor de aankoop van de door hem van [eiseres] gekochte onroerende zaken te verkrijgen.
6.8.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] geen (rechtsgeldig) beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan, zodat de koopovereenkomst niet uit dien hoofde als ontbonden moet worden beschouwd.
Verschuldigdheid contractuele boete
6.9.
Onder verwijzing naar artikel 12 van de koopovereenkomst, oordeelt de rechtbank dat de daar genoemde ontbinding van de koopovereenkomst van rechtswege en de verschuldigdheid van de contractuele boete van 10% van de koopprijs pas aan de orde kon komen nadat [eiseres] [gedaagde] in gebreke had gesteld wegens het niet-nakomen van de koopovereenkomst en nakoming binnen een termijn van acht dagen hierna is uitgebleven.
6.10.
De rechtbank stelt in dat kader allereerst vast dat [gedaagde] heeft nagelaten om, zoals overeengekomen tussen partijen, uiterlijk op 1 maart 2016 een bankgarantie van € 35.000,- (10% van de koopsom) te stellen of een gelijk bedrag op de rekening van de notaris te storten. Hiermee is hij zijn contractuele verplichting op dat punt jegens [eiseres] niet nagekomen.
6.11
Vast staat dat [eiseres] in verband hiermee [gedaagde] bij e-mail van 9 maart 2016 in gebreke heeft gesteld en hem een termijn van acht dagen heeft gesteld om zijn hiervoor vermelde contractuele verplichting alsnog na te komen en dat ook hierna nakoming door [gedaagde] is uitgebleven.
6.12.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter nog niet gegeven dat de koopovereenkomst van rechtswege is ontbonden en dat [gedaagde] genoemde contractuele boete verschuldigd is geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 3:37 lid 3, eerste volzin, BW een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (in dit geval: de ingebrekestelling), om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij de e-mail van [eiseres] van 9 maart 2016 heeft ontvangen, waarna [eiseres] , op wiens weg dit lag, op haar beurt geen informatie heeft verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] deze e-mail wél heeft ontvangen. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze e-mail in de digitale postbus van [gedaagde] is terechtgekomen. [eiseres] heeft ook geen specifiek bewijs ter zake aangeboden, terwijl de rechtbank evenmin aanleiding ziet om [eiseres] ambtshalve in de gelegenheid te stellen tot bewijslevering op dit punt. Daarmee is in deze procedure niet komen vast te staan dat [gedaagde] de per e-mail verzonden ingebrekestelling van [eiseres] van 9 maart 2016 heeft ontvangen, zodat niet kan worden geoordeeld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 12 voor ontbinding van de koopovereenkomst en verschuldigdheid van de contractuele boete.
6.13.
Dit alles leidt reeds tot de conclusie dat alle voorliggende vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat ook indien [gedaagde] genoemde ingebrekestelling wel zou hebben ontvangen, de vordering tot betaling van de contractuele boete moet worden afgewezen, omdat - zoals uit het navolgende blijkt - het door [gedaagde] gedane beroep op rechtsverwerking doel treft.
Rechtsverwerking
6.14.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht. Naar vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de rechthebbende daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht alsnog geldend wordt gemaakt [3] . Bij de beantwoording van de vraag of een beroep op rechtsverwerking slaagt, moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. Nu een beroep op rechtsverwerking neerkomt op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, moet dit met de nodige terughoudendheid worden bezien [4] .
6.15.
In het onderhavige geval heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank haar recht om betaling van de contractuele boete te vorderen verwerkt. Daartoe is het volgende van belang. [eiseres] heeft bij e-mail/brief aan [gedaagde] van 22 april 2016 aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete, waarna geen enkele reactie van de kant van [gedaagde] is gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] hierna, alvorens op 19 november 2019
- dus ruim drie jaar nadien - tot dagvaarding van [gedaagde] over te gaan, nog enige correspondentie aan [gedaagde] heeft verzonden waarbij zij haar aanspraak op betaling van de contractuele boete opnieuw aan de orde heeft gesteld. Dit had naar het oordeel van de rechtbank alleszins voor de hand had gelegen indien zij deze boete (alsnog) bij [gedaagde] wilde innen. In de tussentijd is de vennootschap op 24 november 2017 ontbonden, terwijl [eiseres] op dat moment, naar eigen zeggen, nog een vordering op [gedaagde] en daarmee een (potentiële) bate had. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiseres] haar vordering op [gedaagde] klaarblijkelijk heeft laten varen. Dat heeft zij ter comparitie ook erkend. Volgens haar viel er bij [gedaagde] niets te verhalen. In het licht van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij haar aanspraak op de contractuele boete niet meer jegens hem geldend zou maken. Anders gezegd: dat deze kwestie was afgedaan.
Slotsom en proceskosten
6.16.
De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
6.17.
[eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld als volgt:
- vastrecht € 81,00
- salaris advocaat € 1.390,00 (2 punten x € 695,00, tarief III)
-------------
€ 1.471,00
6.18.
[gedaagde] heeft verzocht om bij de proceskostenveroordeling, indien hiervoor aanleiding bestaat, toepassing te geven aan artikel 245 (lid 1) Rv. Ingevolge dit wetsartikel kan de rechter proceskosten ten laste van een derde - zoals de advocaat of de opdrachtgever van de procedure - brengen indien blijkt dat een partij niet bestaat of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven. Deze beide situaties zijn in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. De verzochte toepassing van artikel 245 Rv moet dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
1. wijst de vorderingen van [eiseres] af;
2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op
€ 1.471,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort en in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2020.
614 / mp

Voetnoten

1.HR 11 oktober 1991, NJ 1992, 132 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2002.
2.HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2955.
3.HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:635.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5558.