Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[verzoeker 1] , wonende te [woonplaats] ,
[verzoeker 2], wonende te [woonplaats] ,
[Verzoeker 3], wonende te [woonplaats] ,
[Verzoeker 3], wonende te [woonplaats]
1.Procesverloop
- het verzoekschrift, ingekomen op 3 februari 2020;
- het verweerschrift, ingekomen op 19 mei 2020;
- de mondelinge behandeling, via een Skype-verbinding gehouden op 20 mei 2020, waar de heer [verzoeker 1] en mevrouw [verzoeker 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Hamming en waar de heer [verweerder] is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Van deze behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.2. De feiten
"Verder is het mij ter ore gekomen dat jullie voorbereidingen zouden treffen om perceel [kadastrale aanduiding 2] te gebruiken voor de teelt van lelies. Graag hoor ik van jullie of dit inderdaad het geval is.".
3.Het verzoek en het verweer
I. om [verweerder] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, te bevelen om binnen tien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekers] goed leesbare afschriften te verstrekken van de volgende stukken:
1) jaarstukken omzetgegevens over de periode 2011 t/m 2018
2) de gecombineerde opgaven over de periode 2011 t/m 2019
4) bestelformulieren en facturen betreffende kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen over de afgelopen 3 jaar (2017 t/m 2019)
5) de ondertekende maatschapsakte tussen [verweerder] en zijn echtgenote, dan wel andere maten
6) gegevens met betrekking tot aan [verweerder] (of diens maatschap) toegekende en verkochte fosfaatrechten, zoals fosfaatbeschikking, bezwaar, beroep etc. verkoopovereenkomst
II. met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
[verzoekers] stellen, samengevat, dat zij recht en belang hebben bij genoemde stukken om, met het oog op de bodemprocedure waarin zij ontbinding van de pacht willen vorderen en compensatie willen claimen vanwege de verboden onderverpachting door [verweerder] , hun positie te bepalen. Zij willen kunnen afwegen of het de moeite waard is om een vordering in te stellen. [verzoekers] stellen dat zij nooit toestemming hebben gegeven voor onderverpachting. De brief van 28 april 2011 van [verweerder] waarin hij schrijft dat hij het land van [moeder van verzoekers] mocht gebruiken en laten gebruiken zoals hem goeddunkt, is door [moeder van verzoekers] of door haar makelaar nooit ontvangen. [moeder van verzoekers] was dus niet op de hoogte van de verboden onderverpachting en heeft daarvoor nooit toestemming gegeven en heeft dit evenmin gedoogd. Bovendien doet de vraag of toestemming is verleend volgens [verzoekers] niet ter zake omdat sprake is van rechtsopvolging onder bijzondere titel zodat, als er al toestemming door moeder zou zijn verleend, die toestemming [verzoekers] niet raakt en [verweerder] niet opnieuw toestemming heeft gevraagd. In elk geval is geen expliciete toestemming gegeven. Dat [moeder van verzoekers] destijds heeft geïnformeerd naar lelieteelt, betekent niet dat zij toestemming heeft gegeven voor de onderpacht. [verzoekers] stellen dat nu [verweerder] al jarenlang geen melkveebedrijf meer uitoefende, het ongeloofwaardig voorkomt dat hij het melkquotum niet zou hebben verkocht en zij maken daarom aanspraak op de helft van de verkoopsom van het melkquotum. Om die reden hebben zij ook inzage nodig van de daarop betrekking hebbende stukken. Verder is [verzoekers] gebleken dat [verweerder] met zijn echtgenote een maatschap is aangegaan en dat zij het ervoor houden dat hier eveneens sprake is van een verboden ingebruikgeving.
4.De beoordeling
1) jaarstukken omzetgegevens over de periode 2014 t/m 2018
2) de gecombineerde opgaven over de periode 2014 t/m 2019
4) bestelformulieren en facturen betreffende kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen over de afgelopen 3 jaar (2017 t/m 2019)
5) de ondertekende maatschapsakte tussen [verweerder] en zijn echtgenote, dan wel andere maten
6) betalingsgegevens 2014 t/m 2015 met betrekking tot melkquotum verhuur dan wel gegevens (overeenkomst) aangaande de verkoop daarvan